ECLI:NL:HR:2010:BM2422
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vervolging van gemeenteraadslid van Tilburg met betrekking tot geheimhouding en vertrouwelijkheid
In deze zaak gaat het om de vervolging van een gemeenteraadslid uit Tilburg, die in cassatie is gegaan tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het arrest, dat dateert van 1 april 2008, betreft een strafzaak waarin de verdachte is aangeklaagd op basis van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, mr. R.B. Milo, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die zijn opgenomen in de schriftuur die aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal, Hofstee, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft op 26 oktober 2010 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak. De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft volgens artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Hierbij is vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden. Ondanks deze overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Hoge Raad besloten dat er geen aanleiding is om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van de verdachte.