ECLI:NL:RVS:2005:AU0394

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500067/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en persoonlijke beleidsopvattingen in het hoger beroep tegen de burgemeester van Cromstrijen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin de burgemeester van Cromstrijen het verzoek van appellant om openbaarmaking van een verslag van het seniorenconvent heeft afgewezen. Het verslag bevat uitlatingen van de burgemeester over de appellant, die wethouder is in de gemeente Cromstrijen. De burgemeester heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), dat bepaalt dat geen informatie wordt verstrekt over persoonlijke beleidsopvattingen die zijn opgenomen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verslag van het seniorenconvent, dat op 26 februari 2003 heeft plaatsgevonden, moet worden aangemerkt als een document dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat het verslag niet is opgesteld ten behoeve van intern beraad, omdat de gemeenteraad geen kennis heeft mogen nemen van het verhandelde in het convent. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het overleg binnen het seniorenconvent moet worden beschouwd als intern beraad, en dat het verslag vertrouwelijke informatie bevatte die niet openbaar gemaakt hoeft te worden.

De Afdeling heeft verder bevestigd dat de opvattingen van de burgemeester over het functioneren van de wethouder als persoonlijke beleidsopvattingen moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Wob geen onderscheid maakt tussen definitieve en voorlopige opvattingen van bestuurders. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200500067/1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/1123 van de rechtbank Dordrecht van 26 november 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Cromstrijen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2003 heeft de burgemeester van Cromstrijen (hierna: de burgemeester) het verzoek van appellant om het deel van het verslag van het seniorenconvent van 26 februari 2003 dat betrekking heeft op uitlatingen van de burgemeester over appellant en zijn functioneren als wethouder van de gemeente Cromstrijen, openbaar te maken, afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft de burgemeester het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 februari 2005 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Bij brief van 4 maart 2005 heeft appellant aan de Afdeling toestemming verleend om mede op basis van de geheime stukken uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2005, waar appellant in persoon en de burgemeester in persoon, bijgestaan door mr. E.J. van Huut, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Wob wordt onder intern beraad verstaan: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Wob wordt onder persoonlijke beleidsopvatting verstaan: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van één of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
2.2.    Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat openbaarmaking van het opgevraagde verslag van het seniorenconvent, voor zover daarin uitlatingen van de burgemeester zijn vervat, over het functioneren van appellant als wethouder, moest worden geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Appellant betoogt in dit kader onder meer dat geen sprake is van een verslag opgesteld ten behoeve van intern beraad van de gemeenteraad, omdat de raad van het verhandelde in het convent op expliciete last van de burgemeester geen kennis heeft mogen nemen, en dat evenmin sprake is van een verslag opgesteld ten behoeve van intern beraad van de burgemeester, omdat hij zijn standpunt reeds had bepaald. Voorts betoogt appellant dat de door de burgemeester in het convent geponeerde stellingen niet het karakter hadden van 'brainstormen' maar van advisering of gestructureerd overleg.
2.3.    Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, vindt het seniorenconvent zijn grondslag in artikel 3b van het Reglement van Orde van de gemeenteraad van Cromstrijen, waarin is bepaald dat de raad een seniorenconvent heeft. Dit convent, niet zijnde een raadscommissie als bedoeld in artikel 82 van de Gemeentewet, bestaat uit de voorzitter van de raad (de burgemeester) en de fractievoorzitters. Het seniorenconvent wordt (kort gezegd) door de voorzitter bijeengeroepen op het moment dat hij vertrouwelijke zaken met de fractievoorzitters van de gemeenteraadspartijen wil voorbespreken alvorens deze op de raadsagenda op te voeren. Het neemt geen inhoudelijke beslissingen.
2.4.    Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kennis te hebben genomen van het niet openbaar gemaakte verslag, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het overleg binnen het convent op 26 februari 2003 moet worden beschouwd als intern beraad en dat het ten behoeve van dat overleg gemaakte verslag - dat overigens nooit is vastgesteld - een document is dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat aannemelijk is dat terzake van het functioneren van appellant als wethouder door het convent is beoogd in vertrouwelijke sfeer - hetgeen ook blijkt uit de vermelding "vertrouwelijk" op het verslag - gezamenlijk vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid van gedachten te wisselen en (procedure)afspraken te maken over de wijze van behandeling van deze kwestie, met als mogelijke uitkomst behandeling in de gemeenteraad. Dat de gemeenteraad geen kennis heeft kunnen nemen van het verslag - blijkens de stukken heeft behandeling van het onderwerp plaatsgehad in de vergadering van de gemeenteraad van 21 maart 2003 - doet aan het vorenstaande niet af. Ook een verslag dat is opgesteld ten behoeve van een overleg dat dient ter voorbereiding van vergaderingen van de gemeenteraad, doch dat enkel is bestemd voor de leden van dat overleg, moet geacht worden te zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Niet is vereist dat met het verslag is beoogd dat dit zou dienen voor gebruik door de burgemeester en/of de gemeenteraad. Voorts kan, gezien ook de hiervoor geschetste werkwijze en functie van het seniorenconvent, niet met succes worden staande gehouden dat daaraan het karakter toekomt van advisering of gestructureerd overleg waardoor het karakter van beraad daaraan zou zijn ontvallen.
2.5.    Tot slot heeft de rechtbank de in het verslag opgenomen opvattingen van de bij het seniorenconvent betrokken burgemeester over het functioneren van een wethouder op goede gronden gekwalificeerd als persoonlijke beleidsopvattingen. In dat verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wob (Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 859, nr. 3, p. 14-15) het zeer wel mogelijk is dat opvattingen van bestuurders - zoals die van de burgemeester - als persoonlijke beleidsopvattingen worden aangemerkt. Dat volgens  appellant de burgemeester zijn standpunt al had bepaald, doet aan het vorenstaande niet af, nu de Wob en in het bijzonder de definitie van het begrip persoonlijke beleidsopvatting geen grondslag biedt voor een onderscheid tussen enerzijds opvattingen die al definitief zijn, althans die overeenstemmen met het uiteindelijke standpunt van een betrokkene en anderzijds opvattingen die als voorlopige visie naar voren zijn gebracht en/of inmiddels zijn verlaten. Met de rechtbank dient derhalve te worden geconcludeerd dat de burgemeester terecht op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob verstrekking van de bewuste passages heeft geweigerd.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Molenaar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005
369.