ECLI:NL:HR:2005:AS4610
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geheimhoudingsplicht door de strafrechter in relatie tot de Provinciewet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht, zoals vastgelegd in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. De zaak betreft de openbaarmaking van documenten waarvoor door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant geheimhouding was opgelegd. De verdachte stelde dat de geheimhoudingsplicht ten onrechte aan hem was opgelegd en dat de strafrechter deze zelfstandig diende te beoordelen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de beoordeling van de noodzaak van de geheimhouding primair aan Gedeputeerde Staten is voorbehouden. De strafrechter dient enkel te toetsen of de geheimhoudingsplicht formeel in overeenstemming is met de wettelijke regeling. De Hoge Raad bevestigde dat de verdachte zich kan beroepen op strafuitsluitingsgronden, zoals de noodtoestand, maar dat dit niet afdoet aan de overtreding van de geheimhoudingsplicht. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd daarmee bevestigd, en de verdachte werd veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.