Rolnummer: 22-001372-23
Parketnummer: 71-078389-22
Datum uitspraak: 21 juni 2024
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft op 4 mei 2023 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij akte van 28 juni 2023 is het hoger beroep door de officier van justitie partieel ingetrokken ten aanzien van feit 1 en feit 5.
Dit betekent dat in hoger beroep alleen feit 2, feit 3, en feit 4 nog aan de orde zijn.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aan de verdachte is - na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 1 oktober 2019 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als ambtenaar (te weten als wethouder danwel gemeenteraadslid zijnde een lid van een algemeen vertegenwoordigend orgaan), één of meer gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en), te weten - zakelijk weergegeven –
- één of meerdere (girale) geldbedrag(en) (gestort op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] ten name van [vereniging 1]) (tot een bedrag) van € 20.000,-, althans enig geldbedrag (gedaan door [medeverdachte 2] en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen), te weten [C.V. 1] (I t/m VII) en/of [C.V. 2] en/of [bedrijf 1]) en/of
- één of meerdere (girale) geldbedrag(en) (gestort op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] ten name van [stichting 1]) (tot een bedrag) van € 32.500,-, althans enig geldbedrag (gedaan door [medeverdachte 2] en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen), te weten [C.V. 1] (I t/m VII) en/of [C.V. 2] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4]) en/of
- de betaling van de factuur voor het maken van een website voor [de Partij] ter hoogte van € 6.050,-, althans enig geldbedrag (gedaan door [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen), te weten [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6]) en/of
- de betaling van de factu(u)r(en) van regioTV voor de uitzending een tv commercial en/of diverse promotieactiviteiten, ter hoogte van € 5.057,80, althans enig geldbedrag (gedaan door [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) te weten [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6])
A) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat deze gift(en) en/of deze belofte(n) en/of deze dienst(en) hem/hen werd(en) gedaan en/of verleend en/of aangeboden,
(1°) (telkens) teneinde hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) te bewegen om in zijn/hun bediening iets te doen en/of na te laten en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) in zijn/hun huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten en/of
B) heeft gevraagd,
(3°) (telkens) teneinde hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) te bewegen om in zijn/hun bediening iets te doen en/of na te laten en/of
(4°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) in zijn/hun huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten,
te weten (telkens) - zakelijk weergegeven -:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) enerzijds en die [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) anderzijds, dat hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) tegenover die (rechts)perso(o)n(en) voornoemd niet meer zo neutraal en/of zo vrij en/of onbevooroordeeld en/of onafhankelijk en/of objectief was/waren/kon(den) zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot voornoemde (rechts)perso(o)n(en) als in het geval dat hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) niet had/hadden aangenomen en/of gevraagd en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan die [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) bij het nemen/maken van (een) (politieke) keuze(s) en/of beslissing(en) en/of het doen/indienen van (politieke) voorstellen;
3.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 1 oktober 2019 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als ambtenaar (te weten als wethouder danwel gemeenteraadslid zijnde een lid van een algemeen vertegenwoordigend orgaan), één of meer gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en), te weten - zakelijk weergegeven –
- de betaling van een of meerdere factu(u)r(en) voor (een) advertentie(s) in lokale kranten en/of de kosten voor de aanschaf van en/of reparatie(s) aan een campagnebus voor de verkiezingscampagne 2018 van [de Partij] ter hoogte van € 31.859,33 en/of € 3.455,- en/of € 7.750,- en/of € 6.413,-, althans enig(e) geldbedrag(en) (gedaan door en/of namens [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [bedrijf 7]) en/of
- de (mede)financiering van één of meer (verkiezings-)bijeenkomst(en) van [de Partij] in zalencentrum [zalencentrum] en/of de betaling van eten en drinken voor deelnemers aan één of meer (verkiezings)bijeenkomst(en) van [de Partij] in zalencentrum [zalencentrum] en/of
-het verwerven van een of meerdere stempas(sen) en/of (daarbij) één of meerdere volmachtbewij(s)(z)(en) (al dan niet tegen betaling) ten behoeve van het verkrijgen van stemmen (ten behoeve van [de Partij]) en/of toezeggingen, om op hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) en/of de politieke partij [de Partij]) te stemmen bij de Haagse gemeenteraadsverkiezingen van 2018,
A) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat deze gift(en) en/of deze belofte(n) en/of deze dienst(en) hem/hen werd(en) gedaan en/of verleend en/of aangeboden,
(1°) (telkens) teneinde hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) te bewegen om, in zijn/hun bediening iets te doen en/of na te laten en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n), in zijn/hun huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten en/of
B) heeft gevraagd,
(3°) (telkens) teneinde hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) te bewegen om, in zijn/hun bediening iets te doen en/of na te laten en/of
(4°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n), in zijn/hun huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten,
te weten (telkens) - zakelijk weergegeven -:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) enerzijds en die [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen) (te weten onder meer [bedrijf 7]) anderzijds dat hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) tegenover die (rechts)perso(o)n(en) voornoemd niet meer zo neutraal en/of zo vrij en/of onbevooroordeeld en/of onafhankelijk en/of objectief was/waren/kon(den) zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot voornoemde (rechts)perso(o)n(en) als in het geval dat hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) niet had/hadden aangenomen en/of gevraagd en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan die [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of (een) aan hem/hen gelieerde vennootschap(pen);
4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 juni 2018 tot en met 4 juli 2018 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
enig geheim waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat hij/zij uit hoofde van ambt, te weten het ambt van wethouder van de gemeente Den Haag, beroep en/of wettelijk voorschrift, verplicht was/waren dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader [medeverdachte 1], interne vertrouwelijke en/of geheime informatie, te weten:
(delen van) het (concept-)besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van Den Haag over Onderwijs- en Cultuurcomplex - gebiedsontwikkeling Spuikwartier, en/of een e-mailbericht van 26 juni 2018 met als onderwerp “afspraken wethouders [wethouder 1] en [verdachte] inzake scopeuitbreiding Spuikwartier”, per e-mail aan [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] verstrekt, en/of (per e-mail en/of mondeling) met [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] en/of (een) ander(en) besproken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 160 uren, een geldboete van € 7.000,-, subsidiair 70 dagen hechtenis en ontzetting uit het recht om een bestuurlijk ambt te bekleden in rijks-, provinciaal- of gemeentelijk verband dan wel in enige andere organisatie met overheidsstatus, voor de duur van 3 jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij gesteld – kort en zakelijk weergegeven - dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met het (overkoepelend en als vangnet fungerend) beginsel van redelijke en billijke belangenafweging. De verdediging voert zeven pijlers aan, die los van elkaar, maar ook in samenhang bezien maken dat (in hoger beroep) niet (langer) van een integer proces kan worden gesproken.
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich - gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang kan zijn gediend. Het voortzetten van de vervolging omvat mede het instellen van hoger beroep en het voortzetten daarvan. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Volgens de Hoge Raad strekt de jurisprudentie met betrekking tot de in artikel 167, eerste lid, Sv neergelegde bevoegdheid ertoe dat, indien het Openbaar Ministerie met de beslissing tot (voortzetting van de) vervolging een zaak ter beoordeling aan de rechter heeft voorgelegd, alleen uitzonderlijke met die vervolgingsbeslissing samenhangende omstandigheden beletten dat de rechter een inhoudelijk oordeel velt over de in de tenlastelegging vervatte beschuldiging door de beraadslaging omtrent de in artikel 350 Sv genoemde vragen.
De door de verdediging aangevoerde gronden (pijlers) leiden naar het oordeel van het hof niet tot nietontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De handelwijze van het Openbaar Ministerie is niet in strijd met een goede procesorde. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing (daaronder ook begrepen het instellen en voortzetten van het hoger beroep) dat is gehandeld in strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
Het hof overweegt daartoe nog als volgt.
Het Wetboek van Strafvordering kent in beginsel de mogelijkheid voor zowel de verdachte, als het Openbaar Ministerie om hoger beroep in te stellen (artikel 404 Sv). In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de beperkte toetsing door de strafrechter valt niet in te zien waarom het Openbaar Ministerie in de onderhavige zaak daartoe niet zou hebben mogen overgaan. Dit leidt ook niet, in aanmerking nemende hetgeen de verdediging hierover stelt, tot een schending van het legaliteitsbeginsel.
De motivering van het besluit van het Openbaar Ministerie om het hoger beroep door te zetten, leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van strijd met een goede procesorde. Dat de motivering voor het instellen van hoger beroep aanvankelijk summier was en daarnaast de motivering volgens de verdediging inhoudelijk niet klopt wegens een verkeerde lezing van het vonnis, staat niet in de weg aan de mogelijkheid om het hoger beroep voort te zetten en over de inhoudelijke juistheid van het vonnis een oordeel van het hof te vragen. Anders dan de verdediging kennelijk meent, is geen sprake van de situatie dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot het voortzetten van die vervolging had kunnen overgaan.
De wet voorziet in de mogelijkheid om het hoger beroep te beperken (artikel 407, tweede lid Sv). Het Openbaar Ministerie heeft daarvan gebruik gemaakt en in hoger beroep na de beslissingen van de rechtbank, de aanvankelijk tenlastegelegde feiten die zien op de ‘criminele organisatie’ en ‘meineed’ niet opnieuw aan de rechter voorgelegd. Deze beslissing is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Ook de wijze waarop daarmee door het Openbaar Ministerie is omgegaan vormt niet voldoende reden voor het oordeel dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met een goede procesorde, in aanmerking nemende de beperkte toetsing door de rechter en hetgeen daarvoor door de verdediging naar voren is gebracht. Ook hiervoor geldt dat geen sprake is van de situatie dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot het instellen of voortzetten van de vervolging van de andere delicten had kunnen overgaan.
Ook uit de overige door de verdediging aangevoerde gronden volgt niet dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met voortzetting van de vervolging voor de in hoger beroep aan de orde zijnde feiten enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Het Openbaar Ministerie heeft tot taak de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, en daarmee de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Vanuit die positie heeft het een gerechtvaardigd belang bij deze procedure. Dat van de zijde van het Openbaar Miniserie oneigenlijk druk zou zijn uitgeoefend op het hof is niet aannemelijk geworden.
Voor zover de verdediging een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel in die zin dat gelet op de toezeggingen van het Openbaar Ministerie de verdachte er op mocht vertrouwen dat het Openbaar Ministerie bij het nemen van de beslissingen zeer zorgvuldig te werk zou gaan, is niet aannemelijk geworden op grond van hetgeen de verdediging hierover gesteld heeft, dat het Openbaar Ministerie niet zorgvuldig zou hebben gehandeld. Door het Openbaar Ministerie is aangegeven dat deze zaak geen prestigezaak is, maar wel een principieel punt behelst, namelijk de vragen of een donatie aan een politieke partij onder omstandigheden ook een gift aan de ambtenaar achter die partij kan zijn en, zo ja, of die ambtenaar in zo’n geval redelijkerwijs vermoedde dat die donatie is bedoeld om hem te bewegen iets te doen. In zoverre behelst deze zaak een aspect van grenzen vaststellen door de rechter. Dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het toegestaan is om een politieke partij met een partijdonatie te ondersteunen, maakt niet dat het Openbaar Ministerie het hoger beroep niet mocht instellen. Het Openbaar Ministerie bepleit immers dat de donaties bedoeld waren om [medeverdachte 1] en de verdachte om te kopen en niet, of niet alléén, als partijdonaties. Of deze strafzaak als ‘proefproces’ kan worden aangeduid, zoals de verdediging stelt, kan in het midden blijven, omdat het hof niet vermag in te zien waarom dit -ook gelet op hetgeen de verdediging op dit punt heeft aangevoerd- zou moeten leiden tot nietontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Van een schending van het beginsel van een goede procesorde, in het bijzonder van een redelijke en billijke belangenafweging is, op zichzelf bezien, mede terugkijkend op de gang van zaken, en bezien in onderling verband en samenhang, geen sprake. De stelling van de verdediging dat niet (langer) sprake is van een integer proces volgt het hof dan ook niet.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat sprake is van een politiek proces. Het hof overweegt dat de verdenking omkoping van twee politici betreft. Zij waren lijsttrekker en nummer twee op de lijst van de hierna te noemen politieke partij bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018. Zij waren ook leden van de gemeenteraad, en later wethouders. De feiten die de verdachte verweten worden houden verband met zijn optreden als lid van de politieke partij, gemeenteraadslid en wethouder en zijn betrokkenheid in die hoedanigheid bij beleid en besluitvorming binnen de partij en binnen de gemeente Den Haag. Feit is dat de doorzoekingen op het stadhuis en de (verdere) vervolging van wethouders en deze strafzaak, niet alleen op de verdachten grote impact hebben gehad en hebben, maar ook (nog steeds) op de gemeentepolitiek.
De vraag of het Openbaar Ministerie mocht vervolgen en in hoger beroep mocht gaan en of sprake is van omkoping en van de andere tenlastegelegde feiten, is echter niet een politieke, maar een juridische vraag. Het hof heeft tot taak als onafhankelijke rechter over de aan de verdachte tenlastegelegde strafbare feiten te beslissen op basis van het geldende recht.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde gronden, noch op zich zelf beschouwd, noch in onderling verband en samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. De daarop betrekking hebbende verweren worden verworpen.
Beoordeling van de tenlastegelegde feiten