ECLI:NL:PHR:2025:1110

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
23/02205
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van ontnemingsvordering wegens gebrekkige motivering door het hof

In deze zaak gaat het om de ontnemingsvordering tegen de betrokkene, die in eerste instantie door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant is opgelegd. De politierechter heeft op 8 januari 2020 een mondeling vonnis uitgesproken, waarbij de betrokkene een betalingsverplichting van € 2.467,50 is opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is later door het gerechtshof 's-Hertogenbosch bevestigd, maar met een aanpassing van de duur van de gijzeling. De betrokkene heeft cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest, waarbij de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging en terugwijzing van de zaak. De klacht in het cassatieberoep betreft de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het de schatting van de politierechter heeft overgenomen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof verzuimd heeft om de gronden van de schatting adequaat aan te vullen, wat in strijd is met de vereisten van artikel 359 lid 3 Sv. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/02205 P

Zitting14 oktober 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de betrokkene.

Inleiding

1. De politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingslocatie ’s-Hertogenbosch, heeft bij mondeling vonnis van 8 januari 2020 (parketnummer 01-046060-19) aan de betrokkene een betalingsverplichting van € 2.467,50 opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd vastgesteld op 98 dagen.
2. Bij arrest van 30 mei 2023 (parketnummer 20-000166-20) heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch zich verenigd met het beroepen vonnis, met verbetering van de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd en deze vastgesteld op 49 dagen.
3. Namens de betrokkene is tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat in Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Er bestaat samenhang met de zaak 23/02206, dit betreft de met deze zaak samenhangende strafzaak. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.

Het middel

5. Het middel bevat de klacht dat het hof ter motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kon volstaan met de enkele vermelding van het aanvullende proces-verbaal van 9 oktober 2019 van verbalisant [verbalisant] .

De relevante processuele feiten

6. Het mondelinge vonnis van 8 januari 2020 is op de voet van artikel 378 lid 2 Sv aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van gelijke datum. Dit proces-verbaal (p. 1) vermeldt voor zover relevant:

De politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
1.
een dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, met dossiernummer PL2100-2019011208, afgesloten d.d. 26 februari 2019. aantal doorgenummerde bladzijden: 132.
Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
2. een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de [verbalisant] , dd. 9 oktober 2019, onder meer inhoudende een berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 6415,-; (…)”.
7. De aantekening van het bedoelde mondelinge vonnis vermeldt voor zover relevant (p. 3):

“Gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring

De hiervoor onder 1 en 2 genoemde processen-verbaal onder andere inhoudende:
een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de [verbalisant] , dd. 9 oktober 2019, onder meer inhoudende een berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beoordeling

De vordering is tijdig ingediend. Op grond van de bewijsmiddelen is de politierechter van oordeel dat [betrokkene] voornoemd voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van soortgelijke feiten als de feiten terzake waarvan betrokkene is veroordeeld.
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat de vordering, op basis van de voorliggende stukken, dient te worden gematigd. Naast de bewezenverklaarde feiten kunnen ook andere strafbare feiten meegenomen worden bij het vaststellen van het bedrag dat ontnomen dient te worden. Uit de berekening zoals deze is overgelegd dienen de laatste 4 genoemde posten van respectievelijk € 240,=, € 390.=, € 650,= en € 200,= in mindering te worden gebracht op de vordering ten bedrage van € 6415,=. Dit is een totaal bedrag van € 1480,=. Onvoldoende aannemelijk is dat deze personen in de periode zoals bewezenverklaard, van veroordeelde drugs hebben gekocht. In de berekening dient vervolgens een bedrag aan inkoopkosten in mindering te worden gebracht op het bedrag van € 4935,= (€ 6415,= minus € 1480,=). De politierechter stelt dit bedrag vast op 50% van € 4935,=. De politierechter stelt het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel gelet op het voorgaande dan ook vast op € 2467,50.”
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de
meervoudige kamervan het hof van 16 mei 2023 vermeldt voor zover relevant (p. 1, resp. p. 3):

De betrokkene, namens wie hoger beroep is ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. De betrokkene geeft op dat de politierechter ten onrechte aan hem de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft opgelegd.
(…).
De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, welke aan dit proces-verbaal is gehecht. (…).”
9. De pleitnota waarnaar in het hiervoor bedoelde proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep wordt verwezen, houdt onder meer in (ik geef een selectie):

Primair standpunt:
Afwijzen gelet op het feit dat client moet worden vrijgesproken van het dealen van cocaïne/ heroïne.
Subsidiair standpunt:
Matigen van door de politierechter geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
De berekening:
De berekening van het WVV door de politie is een uiterst summiere. Die berekening van het bedrag van EUR 6415 is ook een onjuiste omdat verklaringen van afnemers zijn betrokken waarvan niet kan worden vastgesteld dat zij binnen de tenlastegelegde periode verdovende middelen hebben gekocht van client. Ook kan van sommige in de lijst genoemde afnemers überhaupt niet worden vastgesteld dat zij van client hebben gekocht.
(…)
Totaal WVV
EUR 1260, -
De politierechter heeft de inkoopkosten op 50% begroot. De politie heeft hiermee geen rekening gehouden. Er wordt enkel gesteld dat volgens enkele gebruikers de kwaliteit van de drugs "matig tot slecht" was. Daardoor zou het aannemelijk zijn dat er sprake is van het gebruik van versnijdingsmiddelen. Deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd en kan niet gebaseerd worden op de enkele verklaring [getuige] . Dit is immers de enige gebruiker die iets zegt over de kwaliteit en is niet representatief voor de mening van alle gehoorde gebruikers.
Ik meen dus dat er geen enkele grond is om af te wijken van het door de politierechter gehanteerde percentage van 50% voor de inkoop.
Dat maakt dat het totaal aan WVV dient te worden geschat op:
EUR 630,-
10. Het bestreden, schriftelijke arrest vermeldt voor zover relevant uitsluitend:

Onderzoek van de zaak
(…).
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat het hof de ontnemingsvordering zal afwijzen gelet op de in de onderliggende hoofdzaak bepleite vrijspraak en subsidiair is een verweer gevoerd over de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met verbetering van de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd.
(…).
BESLISSING
Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep; (…).
Beoordelingskader: bewijsmotiveringsvoorschriften (bij bevestiging van een mondeling vonnis)
Bewijsmotiveringsvoorschriften in de ontnemingsprocedure
11. Hoewel de ontnemingsprocedure een uitvloeisel is van een strafprocedure die is geëindigd in een – voor de toepassing van artikel 36e Sr noodzakelijke – veroordeling, mag in de ontnemingsuitspraak niet uit het oog worden verloren dat de ontnemingsprocedure een zelfstandig karakter draagt. De bewijsregels in de ontnemingsprocedure wijken af van het bewijsrecht in strafzaken, [1] maar dat geldt niet voor de bewijs
motiveringsregels.
12. Ingevolge artikel 511e lid 1 Sv (in eerste aanleg) en artikel 511g lid 2 Sv juncto artikel 415 Sv (in hoger beroep) zijn op uitspraken naar aanleiding van een vordering tot ontneming de leden 2 en 3 van artikel 359 Sv van overeenkomstige toepassing. Artikel 359 lid 3 Sv verplicht de ontnemingsrechter die oordeelt dat de maatregel ex artikel 36e Sr moet worden opgelegd, tot motivering van zijn schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, ongeacht of en met welke argumenten die schatting wordt bestreden. Behoudens de toepassing van artikel 359 lid 3, tweede volzin, Sv (‘bekennende verdachte’), brengt artikel 359 lid 3, eerste volzin, Sv mee dat de uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover die de feiten en omstandigheden bevatten die voor de schatting reden geven. [2]
13. De uitleg die de Hoge Raad in zijn zogeheten promis-rechtspraak voor strafzaken aan het bepaalde in artikel 359 lid 3, eerste volzin, Sv heeft gegeven, [3] gaat ook op voor de ontnemingsprocedure. [4] Het komt er zodoende op neer dat de ontnemingsrechter in zijn uitspraak
in elk gevalmet voldoende mate van nauwkeurigheid melding moet maken van de feiten en omstandigheden die hem (door tussenkomst van daaraan verbonden ‘gevolgtrekkingen’) reden geven voor de schatting van het voordeel, en dit onder verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan hij deze feiten en omstandigheden ontleent. [5]
14. Deze regel heeft de Hoge Raad overigens “
verduidelijkt” in een serie arresten die aanvangt met HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087. [6] Die verduidelijking ziet op gevallen waarin de ontnemingsrechter ter motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend gebruikmaakt van financiële rapportage waarin een begroting is opgenomen van het bedrag waarop het voordeel wordt geschat, gebaseerd op gevolgtrekkingen omtrent verschillende posten die ten grondslag zijn gelegd aan het totale voordeel, zulks onder verwijzing naar of samenvatting van gegevens die zijn ontleend aan de inhoud van andere wettige, voldoende nauwkeurig in dat rapport aangeduide bewijsmiddelen. Alleen indien en voor zover een aldus gemaakte gevolgtrekking door de verdediging ‘niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist’, kan de rechter in zijn bewijsmotivering volstaan met de vermelding van (het onderdeel van) het financieel rapport als bewijsmiddel waaraan de schatting (in zoverre) is ontleend en het weergeven van die gevolgtrekking uit het rapport. Ik verwijs naar de rechtspraak hierover, door mij opgesomd en besproken in mijn conclusie van 10 september 2024, ECLI:NL:PHR:2024:927. Daarin stond ik meer uitvoerig stil bij de betekenis van het door de Hoge Raad in het ontnemingsrecht geïntroduceerde begrip ‘voldoende gemotiveerde betwisting’. [7] Aangezien de bedoelde ‘verduidelijking’ en meer in het bijzonder de betekenis van het begrip ‘voldoende gemotiveerde betwisting’ in de voorliggende zaak naar mijn inzicht
niethet springende punt is, volsta ik met deze verwijzing.
Toepasselijkheid van de voor de politierechter geldende procedureregels in ontnemingszaken
15. Op grond van artikel 367 Sv vinden op het rechtsgeding voor de politierechter onder meer de artikelen 511b tot en met 511i Sv overeenkomstige toepassing. [8] Dit brengt mee dat, als het mondeling vonnis van de politierechter naar aanleiding van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting, dit op grond van artikel 378 lid 2 Sv plaatsvindt op de wijze als bepaald door de minister van Justitie en Veiligheid. Dit laatste is neergelegd in de Regeling aantekening mondeling vonnis door de politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996,
Stcrt. 1996, 197 (hierna: de Regeling).
16. Artikel 1 van de Regeling houdt onder a in dat de aantekening van het mondelinge vonnis de volgende gegevens moet bevatten:
"
alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)."
De bevestiging van een vonnis: artikel 423 lid 1 Sv
17. Ingevolge artikel 511g lid 2 Sv is op de uitspraak naar aanleiding van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep (ook) artikel 423 lid 1 Sv van overeenkomstige toepassing. [9] Op grond van die bepaling is zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van het hof bevoegd een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen, hetzij met gehele of gedeeltelijke overneming hetzij met aanvulling of verbetering van gronden. Voor aanvulling of verbetering van gronden kan bijvoorbeeld reden zijn indien de bewijs
beslissingin aanmerking komt voor bevestiging, maar de bewijs
motiveringin het betreffende vonnis
niet(in volle omvang) voldoet aan de toepasselijke motiveringseisen.
Bij bevestiging van eenmondeling
vonnis door demeervoudige
kamer van het hof
18. Het voorgaande geldt ook indien de ontnemingsuitspraak een mondeling vonnis betreft dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als in de Regeling is bepaald. De bevoegdheid om een mondeling vonnis te bevestigen is niet beperkt tot het geval als bedoeld in artikel 359 lid 3, tweede volzin, Sv (bekennende verdachte). [10]
19. Indien de
meervoudige kamervan het hof komt tot bevestiging van een mondeling vonnis dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend en dat wat betreft de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen – in overeenstemming met artikel 1 van de Regeling – verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is het hof in beginsel niet gehouden de inhoud van die stukken alsnog in zijn (schriftelijke) uitspraak op te nemen. [11]
20. Gelet op het bepaalde in artikel 359 lid 3, tweede volzin, Sv lijdt dit uitzondering indien de betrokkene c.q. zijn raadsman ter terechtzitting van de meervoudige kamer in hoger beroep de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel die ten grondslag ligt aan de vordering van het Openbaar Ministerie betwist en in verband daarmee gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering bepleit. In dat geval dient bevestiging plaats te vinden met aanvulling van gronden, dus met opneming van de (uitgewerkte) inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen in het arrest, overeenkomstig hetgeen ik hierboven onder de randnummers 12 tot en met 14 heb weergegeven. Dat houdt kort gezegd in (ik herhaal, maar thans citerenderwijs):

dat de feiten of omstandigheden die redengevend zijn geacht voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, moeten zijn vervat in de door het Hof gebezigde en in zijn arrest weergegeven bewijsmiddelen. Indien zij niet in die bewijsmiddelen zijn vermeld, moet het Hof met voldoende mate van nauwkeurigheid (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel of de wettige bewijsmiddelen aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. [12]

De bespreking van het middel

21. In het proces-verbaal van de terechtzitting c.q. de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter d.d. 8 januari 2020 heeft de politierechter – overeenkomstig het bepaalde in artikel 378 lid 2 Sv en in artikel 1 van de Regeling – onder de kop “
Gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring” voor de inhoud van de bewijsmiddelen verwezen naar ter terechtzitting voorgehouden processtukken (zie randnummer 7 hierboven, resp. randnummer 6).
22. De meervoudige kamer van het hof heeft het aangetekende mondelinge vonnis bij schriftelijk arrest bevestigd (zie randnummer 10). Uitgangspunt is dan dat géén aanvulling van gronden nodig is (zie randnummer 19). Dit lijdt evenwel uitzondering indien de betrokkene op de terechtzitting in hoger beroep de schatting heeft betwist, dan wel zijn raadsman aldaar de gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering heeft bepleit (zie randnummer 20). In dat geval dient bevestiging plaats te vinden met aanvulling van gronden, dus met opneming van de (uitgewerkte) inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen (omschreven onder de randnummers 12 tot en met 14).
23. Aangezien de raadsman in hoger beroep de (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering heeft bepleit (zie randnummers 8 tot en met 10), had de meervoudige kamer van het hof het mondelinge vonnis alleen mogen bevestigen met aanvulling van gronden als hiervoor bedoeld. Het hof heeft dit verzuimd. Het middel klaagt daarover terecht.

Ambtshalve opmerking over de redelijke termijn in cassatie

24. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. [13] Dat betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden.

Slotsom

25. Het middel slaagt.
26. Anders dan hetgeen ik in randnummer 24 heb opgemerkt, heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
27. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan de rechter ingevolge art. 338 Sv slechts aannemen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft verkregen. In de ontnemingsprocedure is de rechter voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebonden aan art. 511f Sv waarin is bepaald dat de rechter die schatting slechts kan ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Als gevolg daarvan gelden er in de ontnemingsprocedure geen bewijsbeperkingsregels en geen bewijsminima. Vgl. HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3424,
2.Recent: HR 13 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:740, rov. 2.3.1; HR 18 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:288, rov. 2.3; HR 14 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:5, rov. 2.3; HR 14 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:7, rov. 2.3.
3.HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424,
4.HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9426,
5.Zie bijvoorbeeld ook HR 12 juni 2018, ECL1:NL:HR:2018:908, rov. 2.5.2: “
6.HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087,
7.De Hoge Raad zag blijkens het daaropvolgende arrest in die zaak, HR 12 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1642, in mijn verhandeling geen aanleiding voor beschouwingen over het (eventuele) onderscheid (wat betreft toepassingsvoorwaarden en rechtsgevolgen) tussen enerzijds ‘een voldoende gemotiveerde betwisting’ (namelijk van gevolgtrekkingen in een financieel rapport) en anderzijds ‘een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ (ingeval die een betwisting van de gevolgtrekkingen in een financieel rapport bevat).
8.HR 12 juni 2018, ECL1:NL:HR:2018:908, rov. 2.4. Zie ook HR 5 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1697. De toepasselijkheid van de voor de politierechter geldende procedureregels in ontnemingszaken brengt (volgens dit laatste arrest) met zich dat, als het mondeling vonnis van de politierechter naar aanleiding van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet hoeft te worden aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting en geen schriftelijk vonnis is gewezen, op grond van artikel 378a lid 1 Sv kan worden volstaan met een door de politierechter gewaarmerkte aantekening van het mondeling vonnis (stempelvonnis). Als de politierechter alsnog een schriftelijk vonnis als bedoeld in artikel 379 lid 1 Sv wijst, moet worden aangenomen dat het stempelvonnis gelet op artikel 378a lid 5 in samenhang met artikel 378a lid 1 Sv komt te vervallen.
9.HR 12 juni 2018, ECL1:NL:HR:2018:908, rov. 2.5.1.
10.Vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026,
11.HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026,
12.HR 12 juni 2018, ECL1:NL:HR:2018:908, rov. 2.5.2. Deze passage sluit aan bij het arrest HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026,
13.Het cassatieberoep is op 7 juni 2023 ingesteld.