ECLI:NL:HR:2023:1697

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
22/00764
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 2020 was veroordeeld voor witwassen. De betrokkene had een caravan gestolen en deze verkocht voor € 15.500,-. De politierechter had een mondeling vonnis gewezen, maar het hof bevestigde deze uitspraak zonder dat de inhoud van de bewijsmiddelen in het vonnis was opgenomen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing naar het gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte de uitspraak van de politierechter had bevestigd zonder de benodigde bewijsvoering te vermelden. De Hoge Raad benadrukte dat, hoewel de politierechter een stempelvonnis had gewezen, er ook een schriftelijk vonnis beschikbaar was dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting onderbouwde. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel dat stelde dat de bevestiging door het hof enkel op het stempelvonnis betrekking had. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. De zaak werd in samenhang met een andere ontnemingszaak behandeld, waarbij ook de redelijke termijn in die zaak werd overschreden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00764 P
Datum5 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 maart 2022, nummer 20-001583-20, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de door het hof wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting bevestigde uitspraak van de politierechter niet de inhoud van de bewijsmiddelen of een verwijzing naar de bewijsmiddelen bevat waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, zodat het hof die uitspraak ten onrechte zonder aanvulling van gronden heeft bevestigd.
2.2.1
Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden, bevindt zich zowel een door de politierechter gewaarmerkte aantekening van het mondeling vonnis (stempelvonnis) als een – aanvankelijk abusievelijk niet in het webportaal van de Hoge Raad geplaatst maar, na het nemen van de conclusie door de advocaat-generaal, alsnog daarin opgenomen – (uitgewerkt) schriftelijk vonnis van de politierechter. Dit schriftelijk vonnis houdt over de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting het volgende in:
“3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen. [betrokkene] heeft een caravan gestolen, dan wel verduisterd, en deze vervolgens aan een ander verkocht voor € 15.500,-. Daarmee heeft [betrokkene] zich schuldig gemaakt aan witwassen en hij heeft daarmee wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van voornoemd bedrag genoten. Het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting dienen dan ook te worden gesteld op het in de vordering genoemde bedrag van € 15.500,-.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
3.3
Het oordeel van de politierechter
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 17 juli 2020 is [betrokkene] onder andere veroordeeld wegens witwassen, gepleegd op 19 september 2018.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [betrokkene] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.
3.3.2
Het bewijs
De getuige [betrokkene 1] , werkzaam bij [A] te [plaats] , heeft tegenover de politie verklaard dat een man die zich [betrokkene] noemde op woensdag 19 september 2018 bij haar een caravan te koop heeft aangeboden met het kenteken [kenteken] . De man liet de getuige onder andere het kentekenbewijs van de caravan en een brief van de RDW inhoudende de tenaamstellingscode voor de caravan zien. Beide documenten stonden op naam van [betrokkene] . De caravan is uiteindelijk verkocht voor € 15.500,-. De koopsom is deels contant en deels via een bankoverschrijving aan [betrokkene] voldaan.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de politierechter van oordeel dat [betrokkene] door middel van of uit de baten van voormeld feit voordeel heeft gekregen. Zoals in voornoemd vonnis d.d. 17 juli 2020 is overwogen heeft [betrokkene] zich door de verkoop van voornoemde caravan namelijk schuldig gemaakt aan witwassen nu deze afkomstig was uit enig misdrijf.
3.3.3
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De politierechter zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op € 15.500,-. Dit betreft het gehele bedrag dat [betrokkene] heeft verkregen door witwassen van de caravan met het kenteken [kenteken] .
3.3 4
De op te leggen betalingsverplichting
De politierechter zal aan [betrokkene] de verplichting opleggen tot betaling van € 15.500,- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.”
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2022 heeft de raadsman van de betrokkene daar het volgende aangevoerd:
“De raadsman krijgt het woord tot verdediging en heeft geen verweer gevoerd.
(...)
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De raadsman geeft te kennen daarvan geen gebruik te willen maken.”
2.2.3
De meervoudige kamer van het hof heeft bij schriftelijke uitspraak het vonnis van de politierechter wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting bevestigd. Deze uitspraak houdt onder meer het volgende in:
“Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de betrokkene door diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de uitspraak waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van het aantal dagen waarop de gijzeling is bepaald en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, het aantal dagen op 310 zal bepalen.
De raadsman van de betrokkene heeft geen verweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met de uitspraak en met de redengeving waarop dit berust, met uitzondering van de door de politierechter bepaalde duur van de gijzeling.
(...)
Het hof:
Vernietigt de uitspraak waarvan beroep ten aanzien van de duur van de gijzeling en doet in zoverre opnieuw recht.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 310 dagen.
Bevestigt de uitspraak waarvan beroep voor het overige.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 367 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“Op het rechtsgeding voor de politierechter, bedoeld in artikel 51 van de Wet op de rechterlijke organisatie, vinden titels V en VI van Boek II en titel IIIb van boek IV overeenkomstige toepassing, voor zover in deze Titel niet anders is bepaald, en met dien verstande dat de politierechter de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de meervoudige kamer toekomen.”
- Artikel 378a leden 1 en 5 Sv:
“1. Behoudens het bepaalde in artikel 378, tweede lid, en indien schriftelijk vonnis wordt gewezen, blijft het opmaken van het proces-verbaal der terechtzitting achterwege en wordt de uitspraak binnen tweemaal vier en twintig uur op een aan de kopie van de dagvaarding te hechten stuk aangetekend. De aantekening wordt door de politierechter gewaarmerkt.
5. Wordt alsnog aan artikel 378, tweede lid, onder b of c, toepassing gegeven, dan komt de in de vorige leden van dit artikel bedoelde aantekening te vervallen. De griffier haalt alsdan de aantekening door.”
- Artikel 379 lid 1 Sv:
“De politierechter is bevoegd een schriftelijk vonnis te wijzen. Op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of zijn raadsman of van de benadeelde partij is hij daartoe verplicht, tenzij naar zijn oordeel daarmee geen redelijk belang is gediend.”
- Artikel 423 lid 1 Sv:
“Het gerechtshof kan het vonnis hetzij geheel bevestigen, hetzij gedeeltelijk bevestigen en gedeeltelijk vernietigen, hetzij geheel vernietigen. Het gerechtshof bevestigt het vonnis geheel hetzij met gehele of gedeeltelijke overneming hetzij met aanvulling of verbetering van gronden. Ingeval het vonnis geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, doet het gerechtshof wat de rechtbank had behoren te doen, behoudens terugwijzing op grond van het tweede lid.”
- Artikel 511g Sv:
“1. Tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld.
2. Titel II van het derde Boek is van overeenkomstige toepassing (...)”
2.4
Op grond van artikel 367 Sv vindt op het rechtsgeding voor de politierechter onder meer titel IIIb van Boek IV van het Wetboek van Strafvordering – welke titel is genaamd “Strafvordering ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel” en die de artikelen 511b - 511i Sv bevat – overeenkomstige toepassing. Dit brengt met zich dat, als het mondeling vonnis van de politierechter naar aanleiding van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet hoeft te worden aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting en geen schriftelijk vonnis is gewezen, op grond van artikel 378a lid 1 Sv kan worden volstaan met een door de politierechter gewaarmerkte aantekening van het mondeling vonnis (stempelvonnis). Als de politierechter alsnog een schriftelijk vonnis als bedoeld in artikel 379 lid 1 Sv wijst, moet worden aangenomen dat het stempelvonnis gelet op artikel 378a lid 5 in samenhang met artikel 378a lid 1 Sv komt te vervallen.
2.5
Het hof heeft de uitspraak van de politierechter wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting bevestigd. Gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld, heeft die bevestiging betrekking op het schriftelijk vonnis van de politierechter. Dat schriftelijk vonnis bevat een verwijzing naar bewijsmiddelen waaraan het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend. Het cassatiemiddel, dat kennelijk tot uitgangspunt neemt dat de politierechter uitsluitend heeft voorzien in een stempelvonnis en dat de bevestiging door het hof op dat stempelvonnis zou zien, is daarom tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de strafzaak die met deze ontnemingszaak samenhangt en die in cassatie aanhangig is onder nr. 22/00772, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. Die zaak wordt onder meer wat betreft de strafoplegging teruggewezen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Dat hof zal in die zaak beoordelen of deze overschrijding tot compensatie moet leiden. Gelet daarop volstaat de Hoge Raad in deze ontnemingszaak met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. (Vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3575.)

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 december 2023.