ECLI:NL:HR:2016:2026

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
15/03220
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een mondeling vonnis bij schriftelijk arrest en de toepassing van bewijsmotiveringsvoorschriften

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de vernietiging van een mondeling vonnis door de politierechter, waarbij de verdachte was veroordeeld voor mishandeling. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof de bewezenverklaring ten onrechte heeft gebaseerd op bewijsmiddelen waarvan de inhoud niet in het bestreden arrest is opgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof niet voldeed aan de vereisten van de bewijsmotiveringsvoorschriften zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad heeft voorafgaande opmerkingen gemaakt over de toepassing van bewijsmotiveringsvoorschriften, met name in gevallen van bevestiging of vernietiging van een mondeling vonnis. De Hoge Raad benadrukte dat in geval van vernietiging van een mondeling vonnis, het arrest van het Hof moet voldoen aan de eisen van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit houdt in dat het Hof de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in zijn arrest moet vermelden.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de eisen die aan de motivering van een arrest worden gesteld, vooral in situaties waarin een mondeling vonnis wordt vernietigd.

Uitspraak

6 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/03220
EC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 april 2015, nummer 23/000448-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de vrijspraak van het primair tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2 Aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwingen
2.1.
Het is de Hoge Raad bekend dat onduidelijkheden bestaan omtrent de toepassing van de bewijsmotiveringsvoorschriften door een gerechtshof in geval van bevestiging dan wel vernietiging van een mondeling vonnis van onder andere de politierechter. De Hoge Raad merkt daarom het navolgende op over de toepassing van deze bewijsmotiveringsvoorschriften.
2.2.1.
De aantekening van een mondeling vonnis van de politierechter dient ingevolge art. 378, tweede lid, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197) (hierna: de Regeling).
- Art. 1 van de Regeling houdt in dat de aantekening van een mondeling vonnis van de politierechter in geval van bewezenverklaring onder meer de navolgende gegevens dient te bevatten:
"b. alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)."
- Art. 3 van de Regeling houdt wat betreft de uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep onder meer het volgende in:
"b. beslissing omtrent het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld (gehele of gedeeltelijke bevestiging/gehele of gedeeltelijke vernietiging);
(...)
d. inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) tenlastegelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)."
2.2.2.
Art. 359, derde lid, Sv luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.2.3.
Art. 423, eerste en derde lid, Sv luidt:
"1. Het gerechtshof kan het vonnis hetzij geheel bevestigen, hetzij gedeeltelijk bevestigen en gedeeltelijk vernietigen, hetzij geheel vernietigen. Het gerechtshof bevestigt het vonnis geheel hetzij met gehele of gedeeltelijke overneming hetzij met aanvulling of verbetering van gronden. Ingeval het vonnis geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, doet het gerechtshof wat de rechtbank had behoren te doen, behoudens terugwijzing op grond van het tweede lid.
3. In geval vernietiging van het vonnis is het gerechtshof niettemin bevoegd bepaalde gedeelten daarvan in zijn arrest over te nemen."
Art. 425, tweede en derde lid, Sv luidt:
"2. De enkelvoudige kamer geeft na sluiting van het onderzoek op de terechtzitting hetzij onmiddellijk hetzij diezelfde dag op een door haar bij de sluiting van het onderzoek te bepalen uur mondeling arrest.
3. Het arrest wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekend op de wijze door Onze Minister van Veiligheid en Justitie te bepalen: (...)"
Art. 426, vijfde lid, luidt:
"De enkelvoudige kamer is bevoegd een schriftelijk arrest te wijzen. (...)"
Bevestiging van een mondeling vonnis bij schriftelijk arrest
2.3.1.
Op grond van art. 423, eerste lid, Sv is zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van het hof bevoegd een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen. Dit geldt ook indien het een mondeling vonnis betreft dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. De bevoegdheid om zo een mondeling vonnis te bevestigen is niet beperkt tot het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte).
2.3.2.
Indien die aantekening mondeling vonnis wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - in overeenstemming met de Regeling - verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is de meervoudige kamer van het hof in geval van bevestiging van het vonnis in beginsel niet gehouden de inhoud van die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen. Gelet op het bepaalde in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv lijdt dit evenwel uitzondering indien ter terechtzitting van de meervoudige kamer in hoger beroep door de verdachte anders - dat wil zeggen: niet in bekennende zin - is verklaard of door zijn raadsman vrijspraak is bepleit. In dat geval dient bevestiging te geschieden met aanvulling van gronden, dus met opneming van de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest. Dat houdt in dat de feiten of omstandigheden die redengevend zijn geacht voor de bewezenverklaring, moeten zijn vervat in de door het hof gebezigde en in zijn arrest weergegeven bewijsmiddelen. Indien zij niet in die bewijsmiddelen zijn vermeld, moet het hof met voldoende mate van nauwkeurigheid (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel of de wettige bewijsmiddelen aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
2.3.3.
Het onder 2.3.1 en 2.3.2 overwogene geldt ook ingeval de zaak in hoger beroep door de enkelvoudige kamer van het hof is behandeld en die enkelvoudige kamer niet mondeling maar schriftelijk arrest wijst. De Regeling is in dat geval niet van toepassing.
Vernietiging van een mondeling vonnis bij schriftelijk arrest
2.4.1.
In geval van vernietiging van een mondeling vonnis dient het arrest van de meervoudige kamer van het hof te voldoen aan de voorschriften van de art. 358 en 359 Sv, waaronder dat van de eerste volzin van het derde lid van art. 359 Sv. Ingevolge die eerste volzin zal het hof indien het - na vernietiging van het vonnis - tot een bewezenverklaring komt, de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in zijn arrest moeten vermelden, in voege als hiervoor onder 2.3.2 vermeld. Het hof kan in zo een geval wat betreft de bewijsvoering dus niet volstaan met het slechts uit de aantekening mondeling vonnis overnemen van de daarin overeenkomstig de Regeling vervatte verwijzing naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken.
2.4.2.
In het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte) kan het hof - na vernietiging van het vonnis - volstaan met een opgave van de gebezigde bewijsmiddelen. Mede gelet op het derde lid van art. 423 Sv kan aan die eis ook worden voldaan door uit de aantekening mondeling vonnis over te nemen de daarin overeenkomstig de Regeling vervatte verwijzing naar het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en/of andere processtukken.
2.4.3.
Het onder 2.4.1 en 2.4.2 overwogene geldt ook ingeval de zaak in hoger beroep door de enkelvoudige kamer van het hof is behandeld en die enkelvoudige kamer niet mondeling maar schriftelijk arrest wijst. De Regeling is in dat geval niet van toepassing.
Bevestiging en vernietiging van een mondeling vonnis bij mondeling arrest
2.5.
Indien de enkelvoudige kamer van het hof mondeling arrest wijst, mag de aantekening van het mondeling arrest wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - in overeenstemming met de Regeling - verwijzen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, ongeacht of het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv zich voordoet. Deze verwijzing kan, ook in geval van vernietiging van het mondeling vonnis bij mondeling arrest, zowel het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg als het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep betreffen.

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring ten onrechte heeft doen steunen op bewijsmiddelen waarvan de inhoud niet in het bestreden arrest is opgenomen.
3.2.1.
Het Hof heeft - met vernietiging van het door de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam gewezen mondelinge vonnis - overeenkomstig hetgeen de verdachte subsidiair is tenlastegelegd bewezenverklaard dat hij:
"op 1 november 2011 te Uithoorn, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [betrokkene] , een stuk glas met kracht tegen het hoofd heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
3.2.2.
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a Sv houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde:
Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep van 18 januari 2013, de bewijsmiddelen
2. tot en met 5. en voor zover onder A. opgenomen."
3.2.3.
Het door het Hof genoemde proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2011280905-11 van 2 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , inhoudende de verklaring van [betrokkene] , doorgenummerde pag. 1-3.
3. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, opgemaakt door een arts, inhoudende het letsel van [betrokkene] op 1 november 2011, doorgenummerde pag. 42.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011280905-5 van 1 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 5-7.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2011280905-7 van 1 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, doorgenummerde pag. 28-31.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
A. Ik heb een deel van het glas naar de zijkant van zijn hoofd gegooid."
3.3.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is overwogen en in aanmerking genomen dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep zich hier niet het geval voordoet als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv aangezien aldaar door de verdachte is verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij ten onrechte is veroordeeld en door de raadsman vrijspraak is bepleit, is het middel terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak wat betreft het subsidiair tenlastegelegde op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 september 2016.