ECLI:NL:HR:2024:1642

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
22/04872
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel bij profijtontneming uit hennepverkoop

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 2015 was veroordeeld voor het medeplegen van hennepverkoop. De betrokkene heeft in cassatie aangevoerd dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel door het hof ontoereikend gemotiveerd is. Het hof had de schatting gebaseerd op aantekeningen van een medeveroordeelde, die waren aangetroffen in de woning van diens ouders, en extrapoleerde deze gegevens naar een langere periode. De verdediging betwistte de aannemelijkheid van deze extrapolatie, met argumenten over de variabiliteit van de hennepverkoop en de betrokkenheid van de medeveroordeelde zonder de betrokkene.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de extrapolatie van de gegevens over een korte periode naar een langere periode gerechtvaardigd was, vooral gezien de betwisting door de verdediging. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de motiveringsplicht van de rechter in dergelijke gevallen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij het vaststellen van wederrechtelijk verkregen voordeel, vooral wanneer de verdediging substantiële bezwaren heeft geuit tegen de gebruikte bewijsvoering.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04872 P
Datum12 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2022, nummer 21-002161-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft W.F.J. Kramer, advocaat in Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat het hof deze op het bestaande beroep zal afdoen.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

2.1
De cassatiemiddelen klagen dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel door het hof ontoereikend is gemotiveerd in het licht van wat door en namens de betrokkene is aangevoerd. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1
De uitspraak van het hof houdt onder meer in:
“A. de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011
Standpunt van de verdediging
De raadsman van betrokkene heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onterecht de CIE-informatie als uitgangspunt is genomen. Vervolgens heeft de rechtbank de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de aantekeningen van medeveroordeelde [medebetrokkene]. Uit de telefoontaps blijkt dat [medebetrokkene] ook zaken deed zonder betrokkene. Daarmee is het niet zonder meer aannemelijk dat deze opbrengsten (ook) door betrokkene zijn verkregen en dat dit daarmee een reële schatting is waarmee de rechtmatige toestand wordt hersteld.
Grondslag voor de ontnemingsmaatregel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 11 november 2015 in de zaak met parketnummer 24-001950-12 veroordeeld tot straf terzake van (1) het medeplegen van opzettelijk uitvoeren van hennep naar Duitsland, meermalen gepleegd, (2) het medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en (3) deelneming aan een criminele organisatie. Deze veroordeling heeft betrekking op feiten gepleegd in de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - en door de verdediging niet weersproken - dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
(...)
Oordeel van het hof
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 237.262,50. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Periode
Het hof gaat voor de periode waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt berekend uit van het arrest van dit hof van 11 november 2015, waarbij betrokkene is veroordeeld voor voornoemde feiten gepleegd in de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011. Deze periode bedraagt 10 maanden.
Hoeveelheid verkochte hennep
In het ontnemingsrapport is geconcludeerd dat per maand 90 kilogram hennep werd verkocht. Het hof constateert dat de in de aangetroffen aantekeningen genoemde hoeveelheden verkochte hennep niet overeenkomen met de in het ontnemingsrapport gestelde 90 kilogram hennep. Het hof neemt de aantekeningen zoals aangetroffen in de woning van de ouders van medeveroordeelde [medebetrokkene] als uitgangspunt. Uit deze aantekeningen volgt dat in de periode 12 maart 2011 tot en met 1 april 2011 46,49 kilogram hennep is verkocht. Het hof gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van 30 dagen per maand. Het voorgaande betekent dat in de maand maart maximaal 46,49 kilogram / 21 dagen x 30 dagen = 66,40 kilogram hennep is verkocht.
(...)
Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011 de hoeveelheid hennep (164,5 kilogram) verkregen uit de hennepkwekerij in Leiden niet betrekken, nu hieronder op de hennepkwekerij in Leiden in zal worden gegaan.
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
10 maanden x 66,4 kilogram - 164,5 kilogram = 499,5 kilogram x € 475,- winst = € 237.262,50.
(...)
C. de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 januari 2008 tot 1 juni 2010
(...)
Het hof volgt het standpunt van de verdediging dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat betrokkene vanaf 1 januari 2008 voordeel heeft genoten. Het hof overweegt dat de ontnemingsperiode 1 januari 2009 tot 1 juni 2010 wel voldoende aannemelijk is. Uit het dossier blijkt dat er in 2009 concrete informatie was over betrokkenheid van betrokkene bij de handel in verdovende middelen, waaronder een incident in januari 2009 waarbij vingerafdrukken van betrokkene op de verpakkingen van pakketten met hasj en marihuana in Duitsland zijn aangetroffen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de ontnemingsperiode van 1 januari 2009 tot 1 juni 2010 voldoende aannemelijk is.
Op grond van wettige bewijsmiddelen stelt het hof vast dat betrokkene in de periode 1 januari 2009 tot 1 juni 2010 voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van door hem gepleegde andere strafbare feiten.
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de bewijsmiddelen zoals genoemd onder A. en verwijst ten aanzien van de hoogte van het winstbedrag per kilogram hennep en de hoeveelheid verkochte hennep per maand naar hetgeen onder A. is overwogen.
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
17 maanden x 66,4 kilogram x € 475 winst = € 536.180,-.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“Op de vragen van de voorzitter antwoordt betrokkene als volgt:
Je kan niet vaststellen hoeveel kilogram per maand wordt verhandeld. Het zijn allemaal klanten die spullen bij je kopen en komen brengen. Zij komen dan om de negen weken bij allerlei coffeeshops langs, dus het aantal kilo’s per maand verschilt, omdat je afhankelijk bent van klanten die jouw spullen kopen. In de zomer is het bijvoorbeeld te warm, dan is er bijna geen handel. Ik kan er geen peil op trekken hoeveel kilogram het gemiddeld per maand geweest moet zijn. Het was de ene keer meer dan de andere keer en ik was er ook niet altijd.”
2.2.3
Verder heeft volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep de raadsman van de betrokkene daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Vervolgens heeft de rechtbank de berekening gebaseerd op de aantekeningen van medeveroordeelde [medebetrokkene].
De vraag is dan of er zonder meer van kan worden uitgegaan dat deze berekening ziet op verkopen die binnen een gezamenlijk handelen zijn verricht.
Daarbij is dan van belang dat uit de telefoontaps blijkt dat [medebetrokkene] ook wel zaken deed zonder [betrokkene] daarin te betrekken. Uw Hof heeft daarover bij de bewezenverklaring van de ten laste gelegde criminele organisatie overwogen: “Verdachte heeft aldus een belangrijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van drugsactiviteiten van de organisatie. Dat sommige verdachten ook eigen ‘handeltjes’ hadden, doet aan voorgaande niet af.”
Daarmee is het niet zonder meer aannemelijk dat deze opbrengsten door [betrokkene] zijn verkregen en dat dit daarmee een reële schatting is waarmee de rechtmatige toestand wordt hersteld.
Dit voordeel kan daarmee niet aan [betrokkene] worden toegerekend.
(...)
De rechtbank baseert dan vervolgens de opbrengst voor de periode van 2008 tot half 2010 op de aantekeningen van [medebetrokkene] uit 2011.
Zoals al gezegd, deze aantekeningen slaan niet op [betrokkene]. En het valt ook niet in te zien waarom deze aantekeningen toepasbaar zouden zijn op deze gehele periode.”
2.3
Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat het hof bij de berekening van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene in een periode van langere duur gebruikmaakt van vaststellingen over de omvang van het wederrechtelijk voordeel dat de betrokkene gedurende een kortere periode – de zogenoemde referentieperiode – heeft verkregen. Als de betrokkene voldoende gemotiveerd de resultaten van de vaststellingen over de referentieperiode en/of de extrapolatie van die resultaten naar de gehele periode betwist, zal de rechter op grond van artikel 359 lid 3 in samenhang met artikel 511e lid 1 van het Wetboek van Strafvordering moeten motiveren waarom hij ondanks wat is aangevoerd de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de gehele periode heeft kunnen ontlenen aan de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen. (Vgl. HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:243.)
2.4
Het hof heeft de aantekeningen over de omvang van de hennepverkoop in de periode van 21 dagen van 12 maart 2011 tot en met 1 april 2011, die zijn aangetroffen in de woning van de ouders van de medeveroordeelde [medebetrokkene], tot uitgangspunt genomen bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Door de extrapolatie van de vaststellingen over het voordeel dat is verkregen in die periode, heeft het hof het voordeel geschat dat is verkregen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 6 april 2011. Zoals weergegeven onder 2.2.2 en 2.2.3 is door en namens de betrokkene aangevoerd dat de omvang van de hennepverkoop per maand verschilde en er in de zomer bijna geen handel was, en verder dat niet zonder meer aannemelijk is dat de aantekeningen zien op voordeel dat de betrokkene heeft verkregen omdat [medebetrokkene] ook zaken deed zonder de betrokkene. Gelet hierop is het oordeel van het hof dat aan de genoemde aantekeningen niettemin het voordeel kan worden ontleend dat de betrokkene heeft verkregen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 6 april 2011, ontoereikend gemotiveerd.
2.5
De cassatiemiddelen klagen daarover terecht.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2024.