ECLI:NL:PHR:2024:395

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
22/03202
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake ontucht met minderjarig kind door vader

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 augustus 2022 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 december 2021 bevestigd, met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde, de opgelegde straf en de strafmotivering. De verdachte is veroordeeld voor ontuchtige handelingen met zijn minderjarige kind, gepleegd tussen 1 januari 2017 en 30 april 2019. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van dertig maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, die één middel van cassatie heeft voorgesteld. Dit middel betwist de draagkracht van de bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer, die gedetailleerd en consistent zijn, voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van de moeder van het slachtoffer en rapportages van Veilig Thuis. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is en dat er geen reden is om aan de juistheid ervan te twijfelen. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en de veroordeling van de verdachte bevestigd. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij is opgemerkt dat de bewijsmiddelen voldoende wettig en overtuigend zijn.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03202

Zitting9 april 2024
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 26 augustus 2022 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 december 2021 bevestigd, behalve voor wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde, de opgelegde straf en de strafmotivering en met aanvulling van de bewijsoverwegingen. Het gerechtshof heeft de verdachte daarmee veroordeeld wegens 1. “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd” en 2. “met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd”, tot dertig maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

2.1
Het middel bevat de klacht dat de bewijsmiddelen het onder 1 en 2 bewezenverklaarde niet kunnen dragen.
2.2
Het hof heeft ten laste van de verdacht bewezenverklaard dat hij:

feit 1
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 april 2019 te [plaats], met zijn kind [slachtoffer], geboren op [geboortedatum]-2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten en likken van de vagina van die [slachtoffer] en het betasten van de borsten van die [slachtoffer];
feit 2
in de periode van 1 december 2018 tot en met 30 april 2019 te [plaats], met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum]-2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn vinger en tong in de vagina, van die [slachtoffer] gebracht.”
2.3
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

10.1 Het studioverhoor van getuige [slachtoffer], los bijgevoegd bij voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende het volgende:
Oké. Ehm het begon eerst toen ik naar Nederland kwam (...) En eh toen zag ik m’n vader, zeg maar ehm achter mij liggen en toen begon die aan mij te zitten. (...) En het ging heel vaak door tot eh tot in tweeduizend negentien (...) En eh toen ’t nog erger, erger begon te worden toen eh begon die echt verder te gaan, toen heb ik ‘t nogmaals verteld. En toen eh ja, toen geloofde ze ’t wel. En toen zijn we met hem gaan praten. En hij had beloofd dat die 't niet zou doen. (...). En m’n moeder heeft eh heeft een keertje in de nacht gezien van eh toen die boven was, toen zei ze volgens mij zij eh toen hij uit 't raam wilde springen of zo, zag ze hem en vroeg: wat deed je bij eh bij [slachtoffer]’s kamer? Toen zei die ik hoorde de buren herrie maken dus wilde ik vragen of ze wilde stoppen. (...)
V En wanneer is ’t begonnen?
G In ja eh in januari tweeduizend zeventien toen we in Nederland kwamen
V En wanneer is 't gestopt?
G (...) Tweeduizend negentien.
V En eh als jouw vader dan aan jou zat hé, waar waren jullie dan?
G Ehm bij mijn kamer helemaal op zolder. (…) In tweeduizend achttien in december. (...) Ehm hij begon met z’n tong aan mijn plasser te eh te likken. (…) En dan eh doet die de kussen open en gaat die me dan eerst gewoon knuffelen en dan kussen. En dan begint die, maar dus gewoon rustig alle dingetjes aan te zitten (...) Ehm dan gaat die eerste effe gewoon zo om m’n schouders heen, wrijven. En dan gaat die iets lager. En dan gaat die gewoon ook aan zelf ehm aan m’n plasser zitten. (...) En eh dan gaat die, gaat die nog meer wrijven en zo (...)
V Vertel eens hoe dat dan ging
G Gewoon als je eh. Als ik bijvoorbeeld gewoon op m’n schouders aan 't jeuken of aan ’t eh of aan ’t wrijven ben, doet die ook ’t zelfde, alleen gebruikt die dan één hand, één vinger bedoel ik.
V En waar doet die jou dan wrijven?
G Eh aan eh in m’n plasser, overheen en zo.
V Je plasser, d’r overheen. En je zegt: dat doet die met één vinger?
G Ja (…)
V En waar bij je plasser dan precies?
G Ehm gewoon. Eén keer was die al iets naar beneden gegaan en bij, bij ’t gaatje, iets dieper, maar eh vroeger ging ’t gewoon over, over de zijkant.
V Je zegt vroeger ging ’t eerst over de zijkant
G Hm hm
V En later gingt die ook wel iets dieper?
G Ja.
V En wat bedoel je met over de zijkant?
G Gewoon zo (12:23:58 getuige beweegt haar rechterhand over de tafel) eh maar vroeger ging die eh echt, zeg maar, (Getuige tilt haar rechterhand op. Getuige maakt met haar rechterwijsvinger een kronkelende beweging over de tafel) zo.
V Ehm en wat, wat raakte die dan aan als die jou wreef?
G Eh ik weet wel ehm aan m’n gaatje.
V En wat voel je bij ’t gaatje?
G Ehm dat die met z’n vinger of zoiets, in ging zo. Ging die ook wrijven, dat was een keertje gebeurd, niet heel vaak.
V Hm hm. Wat was een keertje gebeurd?
G Ehm met die vinger erin gegaan (...)
V Ja. En, en in welk gaatje bedoel jij dan?
G Ehm ik weet niet, ’t Was wel. Je hebt toch gewoon bij je plasser, heb je, is gewoon zo recht en staat nog een beetje een gaatje en een rondje d’r in. (...)
V Oké. Vertel eens over dat die dan ging likken, hoe dat dan ging.
G Net als ik zei, hij ging gewoon eerst met z’n vinger wrijven, dat deed die ook met likken (...) Maar toen ging die ook met z’n tong in ’t gaatje van m’n plasser. (...)
V En hoe weet je dan dat die d’r ook in ging met z’n tong?
G Ehm ehm omdat je eh ik voelde het. En ’t deed ook een beetje, een beetje pijn net als bij z’n vingers. (...) Alleen bij z’n vingers was ’t wel, niet heel, was ’t iets verder en met tong, met z’n tong niet. (...)
V Heb ik dat goed begrepen. En dat die dan aan jouw plasser zit hé. Heeft die jou ook wel eens ergens anders aangeraakt?
G Ja, maar bij mij eh hier zo (12:34:17 getuige tilt haar rechterhand op en maakt een beweging over haar borst)
V Hm hm
G En eh hij daar ook een beetje over wrijven (...)
V Hoe deed die dat wrijven dan?
G Gewoon ehm hij ging soms aan knijpen (12:34:41 getuige gaat met haar rechterhand naar haar linkerborst) en, en ja, gewoon wrijven
G Op mijn borst.
V Op je borst. En waar dan bij je borst?
G Gewoon (Getuige maakt met haar rechterhand hand een cirkel op haar linkerborst) hier zo.
V Maar toen die keer dat die jou ging likken, hoe ging dat dan? (...)
G En eh (getuige zakt wat onderuit op haar stoel) half zo gebogen eh (getuige beweegt haar hoofd iets naar links) half met mijn hoofd zo en gewoon recht met mijn lichaam. En dan die dan gewoon (12:44:02 getuige staat op en gaat aan de kopse kant van de tafel op haar hurken zitten) aan mijn. Dan lig ik bijvoorbeeld hier (getuige maakt een beweging met haar hand voor zich op de tafel) en dat die dan gewoon zo likte of zo. (...) Want ik, ik had ’t niet gevoeld dat die naast mij of zo lag, of gewoon eh (ONVERSTAANBAAR) dus dan, dan wist ik wel dat die gewoon aan mij aan ’t likken was.
10.2
geboorte van [slachtoffer], pagina 35 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende dat zij geboren is op [geboortedatum] 2006.
10.3
Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1], pagina 10 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende het volgende:
“In augustus 2018 vertelde [slachtoffer] dat vanaf 2017 haar vader regelmatig in de avond en nacht in haar kamer kwam en haar kuste haar aanraakte en zijn hand in haar onderbroek stak. Ik ontkende dat ik geloofde mijn dochter niet het is je vader waar haal je dit vandaan waar haal je het vandaan om dit te zeggen ik dacht wel dat ik hem maar eens in de gaten moest houden. Ik hoorde hem op een gegeven moment haar kamer op gaan en ben naar haar kwam gegaan en het was donker en ik zag dat het dekbed van haar afgeslagen was en ik vroeg wat hij daar deed hij zei dat hij wilde horen of ze geen last had van het geluid van de buren. Ik vond dat een wazig verhaal (...) In april 2019 heb ik hem met deze gebeurtenis geconfronteerd ik heb je in die kamer kwam gezien en wat [slachtoffer] mij verteld had. Mijn man zei dat hij niet wist dat zij dit erg vond en toen heeft [slachtoffer] een bijbel gepakt en aan haar vader gevraagd of hij er zijn hand op wilde leggen en spijt wilde betuigen dit heeft hij gedaan, dit gesprek is door mij opgenomen. Hij ontkend dit verhaal nu toen ik mijn man hiermee geconfronteerd was [slachtoffer] ook in de kamer. (...)
V: Wat heeft [slachtoffer] verteld hoe vaak het is gebeurd?
A: Vaak, en weet je wat het is ik zag hem vaak naar haar kamer gaan maar ik dacht ja het is haar vader en zocht er niets achter.”
10.4
De rapportage Veilig Thuis van 1 juli 2019, los bijgevoegd bij voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende het volgende:
- Gesprek met moeder op 21 juni 2019
(...) Moeder geeft aan dat ze heel lang hoopte dat de verhalen niet waar waren (ze wordt emotioneel) maar nu gelooft ze het. (...) Moeder weet nog niet of ze aangifte wil doen, ze hoopt dat vader met de geboden hulp ervan leert. (...)
- Vervolggesprek met moeder en vader op 21 juni 2019
Vader zegt: 'Ik heb het niet gedaan als ik het wel gedaan zou hebben zou ik het eerlijk zeggen.' Moeder wordt hierop boos en zegt: 'Hoe kunnen kinderen nou dit soort uitspraken verzinnen of overnemen. En waarom ontken je nu opeens? Eerder heb je wel bekend en nu neem je het terug’ Ze wordt boos en moet huilen Vader reageert hier niet op (...) moeder zegt. 'Ik wil dat hij vertrekt hoe kan hij nu ontkennen?' Er ontstaat een spanning omdat vader niet wil vertrekken. (...)
- Aanvullingen vanuit School ([school] ) 1 juli 2019:
(...) - [slachtoffer] lijdt onder schuld-loyaliteit. Vader is de man van moeder en is ontrouw geweest, waarvoor [slachtoffer] schaamte heeft richting moeder. [slachtoffer] mist vader, maar kan dit niet plaatsen, want ze is ook erg boos op hem.”
2.4
De rechtbank heeft in het vonnis de volgende bewijsoverwegingen opgenomen:

Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat aangiftes c.q. verklaringen van slachtoffers in strafzaken kritisch, zorgvuldig en behoedzaam moeten worden bezien. Dit geldt temeer in zedenzaken, waarin doorgaans naast de verklaringen van het slachtoffer en verdachte geen zelfstandige getuigenverklaringen voorhanden zijn. De rechtbank moet hierna daarom eerst de vraag te beantwoorden of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] steun vindt in de inhoud van andere bewijsmiddelen. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat bij seksueel misbruikzaken - waar het veelal gaat om zaken waarin slechts twee personen aanwezig zijn geweest en het daarom niet zelden het woord is van het slachtoffer tegen dat van de verdachte - niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Betrouwbaarheid
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] consequent en gedetailleerd heeft verklaard dat verdachte aan haar borsten heeft gezeten, aan en in haar vagina heeft gezeten en deze heeft gelikt, maar dat er geen sprake is geweest van penetratie met zijn penis. Haar studioverhoor en wat zij destijds hierover op school, tegen haar moeder, buurvrouw en Veilig Thuis heeft verklaard, komen overeen en bevatten geen tegenstrijdigheden. [slachtoffer] heeft de aard van het misbruik niet erger gemaakt, ook niet na verloop van tijd, en verklaart ook specifiek welke handelingen er niet door verdachte zijn verricht. Verdachte ontkent de ontuchtige handelingen en stelt dat [slachtoffer] dit heeft verklaard onder druk van haar moeder in verband met de echtscheiding. De rechtbank heeft noch in de bewijsmiddelen noch in wat er op de zitting is besproken een aanknopingspunt gevonden waaruit valt af te leiden dat [slachtoffer] en/of haar moeder een motief hebben gehad om verdachte vals te beschuldigen. Uit het dossier blijkt dat de moeder het verhaal van [slachtoffer] in eerste instantie niet eens geloofde. [slachtoffer] heeft haar verhaal uiteindelijk voor het eerst kenbaar gemaakt aan de buitenwereld op 30 april 2019 tegenover de politie die toen aan de deur kwam in verband met een ruzie tussen moeder en verdachte. Vervolgens heeft [slachtoffer] nogmaals haar verhaal gedaan tegenover haar moeder en geloofde haar moeder haar nog steeds niet. Het moment dat moeder verdachte aantrof in de slaapkamer van [slachtoffer], heeft moeder pas doen twijfelen. Verder blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] haar verhaal ook regelmatig heeft verteld aan diverse personen zonder dat haar moeder hierbij aanwezig was. Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat moeder [slachtoffer] onder druk heeft gezet om een valse verklaring af te leggen.
Uit de rapportage van Veilig Thuis volgt een beeld dat moeder juist de hoop had dat het nog goed zou komen. Moeder heeft gewacht met het doen van aangifte in de hoop dat verdachte zou leren van de geboden hulp. Ook blijkt uit de rapportage dat [slachtoffer] lijdt onder schuld-loyaliteit. [slachtoffer] ervaart schaamte richting haar moeder, maar mist verdachte ook en kan dit niet plaatsen omdat ze ook boos is op hem. De rechtbank leidt hieruit af dat er - anders dan verdachte stelt - geen sprake was van een wraakactie door moeder en [slachtoffer], maar dat het naar buiten brengen van het verhaal voor hen juist een langer lopend proces is geweest. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Haar verklaring is dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die door [slachtoffer] is afgelegd voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, namelijk in de verklaring van de moeder van [slachtoffer]. Zij heeft bij de politie verklaard dat verdachte in de nacht regelmatig naar de slaapkamer van [slachtoffer] ging. Zoals hiervoor is overwogen, heeft moeder daarnaast zelf waargenomen dat verdachte een keer in de nacht op de slaapkamer van [slachtoffer] was. Zij zag toen dat het dekbed aan een kant opengeslagen was terwijl [slachtoffer] nog in bed lag. Vervolgens gaf verdachte - in de ogen van de moeder - een onaannemelijke verklaring voor zijn aanwezigheid in de slaapkamer van [slachtoffer]. [slachtoffer] en haar moeder hebben verklaard dat verdachte na deze gebeurtenis tegenover hun heeft bekend dat hij ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft verricht, en daarover vervolgens spijt heeft betuigd.
De rechtbank hecht verder waarde aan de rapportage van Veilig Thuis. Hieruit blijkt dat tijdens een gesprek tussen een medewerker van Veilig Thuis, moeder en verdachte bij moeder een emotionele toestand wordt waargenomen wanneer verdachte de ontuchtige handelingen die hij eerder tegenover haar en [slachtoffer] heeft bekend, opeens ontkent. De emoties die op dat moment bij moeder worden waargenomen sterken de rechtbank in de overtuiging dat hetgeen de moeder heeft verklaard over die nacht en de bekentenis van verdachte ook op die wijze is voorgevallen.
Hiertegenover staan de wisselende en tegenstrijdige verklaringen van verdachte. Zo heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij naar de slaapkamer van [slachtoffer] is gegaan om door het raampje te kijken in verband met een feest bij de buren. Toen moeder in de slaapkamer kwam en vroeg wat hij aan het doen was zei verdachte dat hij het raampje ging dicht doen. Ter zitting heeft verdachte verklaard naar de slaapkamer van [slachtoffer] te zijn gegaan omdat er een feest was bij de buren met geluid en hij niet wilde dat [slachtoffer] alleen was. Over de spijtbetuiging verklaart verdachte bij de politie dat dit heeft plaatsgevonden tussen moeder, [slachtoffer] en verdachte, waarbij verdachte zijn hand op een bijbel heeft gelegd en spijt heeft betuigd. Verdachte erkent dat hij door de moeder en [slachtoffer] is geconfronteerd over het seksueel misbruiken van [slachtoffer] en verklaart dat hij inderdaad spijt heeft betuigd. Hij verklaart daarbij dat deze spijt wel zag op iets anders en dat de moeder en [slachtoffer] dit samen hadden bedacht Ter zitting verklaart verdachte hierover weer anders, er zou geen sprake zijn geweest van een bijbel en er is ook geen spijtbetuiging gedaan. De rechtbank acht deze wisselende en tegenstrijdige verklaringen van verdachte ongeloofwaardig en gaat dan ook uit van de verklaring van [slachtoffer].
Conclusie
De rechtbank komt gelet hierop tot de conclusie dat het dossier niet alleen voldoende wettig, maar ook overtuigend bewijs bevat. De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen.”
2.5
Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende aanvullende bewijsoverweging opgenomen:

Aanvulling bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen niet voor het bewijs gebezigd mogen worden zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat [slachtoffer] en haar zusje [betrokkene 2] afwijkende verklaringen hebben afgelegd zodat, zo begrijpt het hof, de verklaring van [slachtoffer] als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt en onbruikbaar is voor het bewijs. Voorts blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1], de moeder van [slachtoffer], niet dat zij het seksueel misbruik heeft waargenomen en zijn overigens haar verklaring noch de rapportage van Veilig Thuis bruikbaar voor het bewijs aangezien daaruit niet blijkt van enige schuld van verdachte aan het ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat het standpunt van de verdediging op geen enkele wijze nader is onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk is geworden. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en haar zusje [betrokkene 2] blijkt niet dat zij getuige zijn geweest van seksuele en ontuchtige handelingen van hun vader, verdachte, bij de ander. In die verklaringen hebben zij de handelingen van hun vader die het vermeende misbruik behelsden, beschreven zoals zij dat in hun ervaring hebben beleefd. Een en ander betekent dat zij telkens over verschillende gebeurtenissen hebben verklaard. Het feit dat de verklaringen van elkaar verschillen kan op zichzelf dan ook niet redengevend zijn om de uitgebreide en op vele punten gedetailleerde verklaring van [slachtoffer] ongeloofwaardig te achten. Deze verklaring is consistent met de verklaringen die haar moeder heeft afgelegd over hetgeen zij [slachtoffer] heeft horen vertellen aangaande de handelingen die verdachte met haar pleegde. Hoewel de verklaringen van de moeder van [slachtoffer] noch de rapportage van Veilig Thuis direct bewijs - in de zin van waarnemingen - behelzen van de aan verdachte ten laste gelegde seksuele handelingen, is het hof geen reden gebleken op grond waarvan deze bewijsmiddelen niet bruikbaar zouden zijn. Naar het oordeel van het hof vormen de verklaring van de moeder van [slachtoffer] en de rapportage van Veilig Thuis een sterke ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer] betreffende de door haar vader bij haar gepleegde seksuele en ontuchtige handelingen. Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.”
2.6
De steller van het middel voert aan dat het door het hof voor het bewijs gebruikte steunbewijs weliswaar de overtuiging ondersteunt, maar het wettige bewijs niet aanvult. Volgens het middel is het wettige bewijsmateriaal – waar het de verweten gedragingen betreft – louter gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer.
2.7
Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. [1] Voor een veroordeling is een andere bewijsbron nodig die voldoende steun biedt aan die getuigenverklaring. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. Het steunbewijs behoeft niet noodzakelijkerwijs betrekking te hebben op het daderschap van de verdachte of diens gedraging zoals tenlastegelegd. [2] Noodzakelijk is wel dat het steunbewijs de getuigenverklaring op concrete en wezenlijke punten bevestigt. [3] Het steunbewijs mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de bewezenverklaarde gedraging. [4] Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat zulks het geval is, nader heeft gemotiveerd. [5] Bedacht moet daarbij worden dat dit oordeel in de regel is verweven met een aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van feitelijke aard, zodat de toetsing dienaangaande in cassatie beperkt is. [6]
2.8
De verklaring van de moeder van [slachtoffer] plaatst de verdachte regelmatig in de slaapkamer van hun dochter. Dat is weliswaar in overeenstemming met de verklaring van [slachtoffer] dat haar vader haar steeds op haar slaapkamer misbruikte, maar die enkele omstandigheid lijkt mij in dit geval toch op zichzelf onvoldoende steun bieden aan de verklaring [slachtoffer]. [7] Een vader die in de kamer van zijn dochter komt, is op zichzelf immers niet vreemd. De verklaring van de moeder van [slachtoffer] bevestigt echter, zo meen ik, de verklaring van [slachtoffer] wel op een concreet en wezenlijk punt. Zo verklaart zij dat de verdachte op enig moment naar de kamer van [slachtoffer] ging en dat, toen zij daar ook naartoe ging, zag dat het donker was en dat het dekbed van haar dochter was opengeslagen. Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer] dat haar vader als hij bij haar op de kamer kwam achter haar ging liggen en dat hij “de kussens open” doet voordat hij haar gaat knuffelen en kussen en dat hij daarna begint met “rustig alle dingetjes aan te zitten”. De verklaring van de moeder van [slachtoffer] houdt daarnaast ook in dat zij de verdachte met deze gebeurtenis heeft geconfronteerd, waarover ook [slachtoffer] verklaart, en dat hij toen heeft gezegd dat hij niet wist dat [slachtoffer] dit erg vond en dat hij desgevraagd spijt heeft betuigd. Ook die omstandigheid biedt, zo meen ik, voldoende steun aan de verklaring van [slachtoffer] over het misbruik. [8]
2.9
Al met al meen ik dat van een schending van art. 342 lid 2 Sv geen sprake is. Dat het hof het bewijs – waar het de verweten gedragingen betreft – heeft gebaseerd op de verklaring van het slachtoffer, doet daaraan niet af gelet op hetgeen ik onder 2.7 voorop heb gesteld. Ik merk tot slot nog op dat de rapportage van Veilig Thuis niet direct steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer], maar wel van belang is voor de onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de moeder van [slachtoffer].
2.1
Het middel faalt.

Afronding

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.2
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, rov. 2.4. Zie recenter bijvoorbeeld HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:946, rov. 5.2 en HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152, rov. 2.3.
2.Vgl. HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1459.
3.Vgl. HR 21 februari 2023, ECLI:NL:2023:261 en HR 14 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:637.
4.Vgl. bijvoorbeeld HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3052 en HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1095.
5.Vgl. HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594.
6.Vgl. HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717.
7.Vgl. HR 21 februari 2023, ECLI:NL:2023:261 waarin het hof oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer over het misbruik door haar halfbroer, de verdachte, wordt ondersteund door het feit dat haar moeder heeft verklaard dat zij heeft gezien dat haar dochter, voordat zij haar geheim aan haar vertelde, van de zolderkamer van de verdachte afkwam. De Hoge Raad oordeelde dat die verklaring echter niet volstaat voor de vereiste voldoende steun.
8.Vgl. HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:484, waarin diverse getuigen verklaarden dat de vrouw van de verdachte tegenover hen er opgave van heeft gedaan dat, toen zij de verdachte confronteerde met de brief die door de aangeefster op 10 december 2016 is verstuurd, waarin al in de derde zin wordt gesproken over “misbruik” en “verkrachting”, de verdachte tegenover haar heeft bekend en zei dat het klopte en dat het waar was wat er in de brief stond. De Hoge Raad oordeelde dat “van schending van artikel 342 lid 2 Sv (…) geen sprake [is]. In het bijzonder gelet op wat uit de bewijsmiddelen 7, 8, 9 en 11 blijkt over wat de verdachte tegen zijn vrouw heeft gezegd, kan immers niet worden gezegd dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal.”