Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Slotsom
4.Beslissing
28 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1956, heeft in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 in Hardenberg ontuchtige handelingen gepleegd met [betrokkene 1], die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een eerdere veroordeling door het Gerechtshof, waarbij de bewezenverklaring voornamelijk steunde op de verklaring van één getuige, de aangeefster. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het tweede middel van de verdachte behandeld, dat zich richtte tegen de bewezenverklaring op basis van onvoldoende steunbewijs. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige, zoals vastgelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel waarborgt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en vereist dat de rechter niet tot een bewezenverklaring kan komen als de feiten en omstandigheden die door één getuige zijn gepresenteerd, onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De Hoge Raad concludeert dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaring van de aangeefster voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, met name de verklaring van [betrokkene 2]. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De overige middelen worden verworpen.