ECLI:NL:HR:2020:1095

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
18/04751
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarig kind door vader, bewijsminimum en gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een vader, werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter, die op het moment van de feiten 12 jaar oud was. De zaak draait om de vraag of de verklaringen van de dochter voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van de moeder. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over het bewijsminimum en concludeert dat de verklaringen van de dochter voldoende steun vinden in de verklaring van de moeder, die ook specifieke details over het gebruik van zakdoeken door de verdachte bevestigt. De Hoge Raad oordeelt dat er geen schending is van artikel 342, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige mag steunen. Daarnaast wordt in de uitspraak aandacht besteed aan de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het hof vernietigt en bepaalt dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De opgelegde gevangenisstraf wordt verminderd van 18 naar 17 maanden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04751
Datum23 juni 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2018, nummer 21/007037-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf wegens de geconstateerde inbreuk op het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof het bewezenverklaarde uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1 primair:
A. hij in de periode van 12 april 1995 tot en met 11 april 1999 in Nederland, Oostenrijk en in Frankrijk, met [aangeefster] (geboren op [geboortedatum] 1987), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, meermalen handelingen heeft gepleegd die telkens mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], immers heeft verdachte meermalen, althans éénmaal
- zijn, verdachtes, vinger(s) en of tong in de vagina, in ieder geval tussen de schaamlippen, van die [aangeefster] gebracht en/of heen en weer bewogen en of
- de vagina van die [aangeefster] gelikt en/of betast en/of
- die [aangeefster] zijn, verdachtes, penis laten vastpakken en zich laten aftrekken door die [aangeefster] en/of
- zich op zijn penis, borst en elders op het lichaam, laten kussen door die [aangeefster] en/of
- zijn, verdachtes, penis (tussen de bovenbenen) tegen de vagina en/of over de bilspleet van die [aangeefster] heen en weer bewogen en/of
- de tenen van die [aangeefster] in de mond genomen; en
B. hij in de periode van 12 april 1999 tot en met 11 april 2003 in Nederland en Frankrijk, met [aangeefster], geboren op [geboortedatum] 1987, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], immers heeft verdachte meermalen, althans éénmaal
- zijn, verdachtes, vinger(s) en/of tong in de vagina, in ieder geval tussen de schaamlippen, van die [aangeefster] gebracht en/of heen en weer bewogen en/of
- de vagina van die [aangeefster] gelikt en/of betast en/of
- die [aangeefster] zijn, verdachtes, penis laten vastpakken en zich laten aftrekken door die [aangeefster] en/of
- zich op zijn penis, borst en elders op het lichaam, laten kussen door die [aangeefster] en/of
- zijn, verdachtes, penis (tussen de bovenbenen) tegen de vagina en of over de bilspleet van die [aangeefster] heen en weer bewogen en/of
- de tenen van die [aangeefster] in de mond genomen;
2 subsidiair:
hij in de periode van 12 april 2003 tot en met 11 april 2005 in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind ([aangeefster]), geboren op [geboortedatum] 1987, bestaande die ontucht (telkens) hierin dat hij meermalen, althans eenmaal,
- zijn, verdachtes, vinger(s) en of tong in de vagina, in ieder geval tussen de schaamlippen, van die [aangeefster] heeft gebracht en/of heen en weer bewogen en/of
- de vagina van die [aangeefster] heeft gelikt en/of betast en/of
- die [aangeefster] zijn, verdachtes, penis liet vastpakken/vasthouden en/of
- die [aangeefster] met haar hand om zijn, verdachtes, penis heen en weer gaande bewegingen heeft laten maken en/of
- zich door die [aangeefster] heeft laten kussen op zijn, verdachtes, penis, borst en elders op het lichaam en/of
- zijn, verdachtes, penis (tussen de bovenbenen) tegen de vagina en of over de bilspleet van die [aangeefster] heeft heen en weer bewogen en/of
- de tenen van die [aangeefster] in de mond heeft genomen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal informatie gesprek zeden, nummer PL135D-2014011684-2, d.d. 14 januari 2014 (p. 8-16 van een dossier met nummer 2014138240), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van [aangeefster]:
Op 14 januari 2014 heeft een informatie gesprek plaatsgevonden met [aangeefster], geboren op [geboortedatum] 1987.
[aangeefster] komt vertellen over seksueel misbruik vanaf haar achtste tot haar zeventiende à achttiende door haar vader. [aangeefster] vertelt dat zij in haar jeugd is misbruikt door haar vader. Tot haar zevende levensjaar woonde zij in een rijtjeshuis, daarna woonde ze op […] in [plaats] (Nederland) waar het begonnen is.
Het begon dat zij 's ochtends bij haar vader in bed lag en hij een soort kermis apparaat was en zij op zijn knieën moest zitten. Op een gegeven moment was de benzine op en moest zij aan zijn geslachtsdeel zitten. Hij vroeg haar dat te doen. Dan was de benzine zogenaamd weer aangevuld. Eerst ging dat nog niet zover als klaarkomen. Uiteindelijk is een soort vorm gaan aannemen. Het begon met benzine tanken en later nam het andere vormen aan. Van haar achtste tot haar tiende moest zij hem aftrekken. Hij heeft ook dingen bij haar gedaan. Hij zei dat hij aan haar geslachtsdeel zat en hij met zijn handen en mond aan haar geslachtsdeel zat. Rond haar tiende was het niet meer het kermisspelletje met tanken. Hierna werd het aftrekken of hij lag lepeltje lepeltje bij haar. Hij heeft met zijn geslachtsdeel langs haar geslachtsdeel gewreven en soms lag zij op haar buik en dan ging hij met zijn geslachtsdeel heen en weer tussen haar billen.
Voor na het aftrekken lagen er altijd drie zakdoeken. Die deed hij vlak voor het klaarkomen om zijn penis heen, of een washand. Dan kwam hij daarin klaar. [aangeefster] moest soms zelf een washand halen. Tijdens vakanties nam hij de zakdoeken altijd mee naar het toiletgebouw. Het waren weggooizakdoeken en altijd drie. Thuis gooide hij de zakdoeken altijd in de wc. De washand waste hij altijd schoon en deed hij daarna in de wasmand.
Hij zei altijd: “Wil je de zaadjes laten komen?” Dan wist zij dat het zover was. Ook merkte zij het aan zijn manier van aanraken.
Haar vader is met zijn vingers in haar vagina geweest.
[aangeefster] verklaart over een ruzie tussen haar vader en [betrokkene 1], toen [aangeefster] tien was. Zij lag op haar rug en wilde niet kijken. Hij lag in het verlengde tegenover haar, alsof hij een soort inspectie deed. Hij voelde aan haar geslachtsdeel en ging er ook naar binnen. Zij weet nog dat dat zeer deed en dat zij dat ook zei. Hij zei dan ook weleens: “Vind je het lekker?”
[aangeefster] weet dat het in ieder geval in Pertiseau in Oostenrijk is gebeurd. Zij moest hem aftrekken en hij ging dan met zijn penis tussen haar billen heen en weer, terwijl zij op haar buik lag.
Zij is rond haar dertiende en veertiende ongeveer vier keer alleen met haar vader en broer op wintersport geweest. Zij sliep dan bij haar vader en dan gebeurde het misbruik 's ochtends. Haar vader waste ook altijd haar haar en hij droogde haar ook af. Zij wist niet goed wat er gebeurde en hij probeerde haar ook weleens te zoenen. Hij deed dan water in zijn mond en probeerde dat over te hevelen. [aangeefster] voelde duidelijk dat zij dat niet wilde. De andere handelingen begreep zij niet.
Rond haar zestiende gebeurde het nog steeds. Het is gestopt nadat zij een gesprek met haar vader heeft gehad. [aangeefster] heeft toen aangegeven dat zij niet meer met hem in een bed wilde liggen. Haar vader zei toen: “Voor mij voelt dat als amputatie.” Daarna is het een soort van uitgedoofd.
[aangeefster] verklaart ook dat hij bij haar in bad zat. Hij deed haar tenen in zijn mond. Dat vond zij heel vervelend.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL135D-2014011684-1, d.d. 8 juli 2014 (p. 16 - 43 van een dossier met nummer 2014138240), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [aangeefster]:
Ik doe aangifte tegen mijn vader.
Uiteindelijk heb ik [betrokkene 2] mijn stagebegeleidster verteld wat mij overkomen was met mijn vader.
Het misbruik is begonnen nadat wij op […] zijn gaan wonen. Ik was toen zeven jaar oud.
Tussen de middag haalde hij mij uit school. Dan nam hij mij op schoot en ik voelde aan zijn aanrakingen van “oh het moet weer even”. Hij vroeg mij dat ook wel: “Wil je de zaadjes laten komen?” Hij zei dat hij daar anders de hele dag last van zou hebben. We gingen dan naar boven naar de slaapkamer. Ik liep meestal voorop. Hij kietelde mij dan een beetje. We belandden dan op bed en hij had altijd een erectie. Hij lag dan op zijn rug en ik zat op mijn knieën naast hem ter hoogte van zijn heupen. Ik ging hem dan aftrekken. Ik wist toen niet dat het zo heette. Ik weet nog dat hij bijna geen geluid maakte en heel stil lag en zijn ogen dicht had. Ik was dat aan het doen en op een gegeven moment pakte hij een pakje zakdoeken vanuit een lade. Hij pakte dan drie papierenzakdoekjes eruit die hij uit elkaar vouwde en naast of op zich legde. Ik ging gewoon door en op een gegeven moment pakte hij de zakdoeken en legde die om zijn eikel heen. Ik weet nog dat ik soms zag dat het sperma in de zakdoek kwam. Ik weet nog dat het een keer fout ging en dat het sperma in mijn handen kwam. Ik schrok er heel erg van. Ik vond het vies. Hij zij iets van dat het niet erg was en dat het niet vies was en dat ik het maar moest gaan wassen. Ik weet nu dat het sperma was. In die tijd wist ik niet dat het zo heette. Ik
wist dat het uit zijn penis kwam en dat het daarna klaar was. Als hij klaarkwam zag je even een soort schokje in zijn gezicht en in zijn schouders. Heel minimaal was het.
Ik moest ook regelmatig een washand van hem pakken. Nadat hij klaargekomen was in de washand spoelde hij eerst de washand helemaal uit. De papierenzakdoekjes liet hij eerst in de wc-pot liggen. Hij ging eerst tandenpoetsen en dan spoelde hij ze later door.
Tussen de middag is het ‘zaadjes laten komen’ veel gebeurd maar het gebeurde vooral in de ochtend.
Het begon met een soort spelletje, dan moest ik op zijn knieën zitten en dat ging hij heen en weer bewegen en dan opeens deed hij zijn benen wijd en liet hij mij naar beneden vallen. Een soort kermisattractie. Ik kan me herinneren dat hij een keer zei dat de benzine op was en dat als ik wilde dat de attractie het weer ging doen ik hem bij zijn kruis moest aanraken. Ik moest dan aan zijn piemel zitten.
Ik moest ook op mijn zij liggen en dan deed hij zijn piemel tussen mijn benen. We lagen dan in een lepeltje lepeltje-houding tegen elkaar. Ik vond dat heel vies voelen, dat natte gewrijf tussen mijn benen.
Ik heb nog een heel heldere herinnering. Hij zat in kleermakerszit en ik zat bij hem op schoot, buik aan buik. Zijn piemel was in stijve toestand.
Hij is nooit met zijn penis echt in mijn vagina geweest. Hij is wel met zijn vinger en zijn mond in mijn vagina geweest. Met mond bedoel ik meer zijn tong. Met zijn vinger ging hij echt in mijn vagina. Dat deed zeer. Met zijn tong ging hij meer tussen mijn schaamlippen.
Ik heb mijn vader ook overal kusjes gegeven. Dat begon over zijn borst naar beneden. Ik moest hem ook op zijn penis kusjes geven. Het heette “kusjes overal”.
Toen ik negen jaar was nam mijn vader mij mee op skivakantie in Pertiseau Oostenrijk. Toen was het misbruik al bezig. Toen is het misbruik best wel heftig geweest. Toen deed hij al die sessies in één keer. Dat ik op mijn buik lag en dat hij een kussen onder mijn buik deed. Hij zat boven mij gehurkt. Hij heeft mij gelikt bij mijn vagina. Hij ging over mijn bilspleet heen en weer. Ik ben daarna vier of vijf jaar alleen met mijn vader op skivakantie gegaan. Het aftrekken gebeurde sowieso in Baune in Frankrijk. We kwamen daar altijd op doorreis op weg naar de wintersport.
Mijn vader waste tot mijn veertiende/vijftiende mijn haren. Ik herinner mij dat mijn vader mij tijdens het afdrogen een keer probeerde te zoenen. Hij had water in zijn mond en wilde dat overhevelen naar mijn mond. Ik wilde dat niet.
Ik heb heel veel met mijn vader in bad gelegen. We zaten tegenover elkaar. Ik kan me herinneren dat hij dan mijn tenen in zijn mond deed.
Ik kan me ook een incident herinneringen dat de schilders bij ons buiten aan het werk waren. Het was tussen de middag en ik was hem aan het aftrekken in de slaapkamer. Toen werd er plotseling geklopt en werd er gevraagd of hij daar was. Mijn vader schrok daar zo ontzettend van. Hij trok meteen zijn benen op. Ik schrok toen heel erg van de reactie van mijn vader. Ik moest van mijn vader toen in bed blijven liggen en hij ging naar beneden naar de schilders. Ik heb er ‘s nachts wakker van gelegen. Ik had een nachtmerrie en ik moest huilen.
Ik weet dat ik als ik mijn vader aan het aftrekken was en het duurde lang, dat ik last kreeg van mijn arm. Een lamme arm kreeg ik dan en ik deed het mechanisch.
Mijn vader gaf geen aanwijzingen tijdens het aftrekken. Ik moest het weleens met massageolie doen.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuig d.d. 6 april 2018 opgemaakt door de raadsheer-commissaris strafzaken in dit hof, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [aangeefster]:
Het waren altijd drie zakdoekjes.
Hij vouwde ze altijd keurig helemaal uit. Legde ze op een stapeltje. Het moment dat hij voelde dat hij zou klaarkomen dan deed hij ze zelf precies om zijn eikel heen, hij hield het zelf vast, dan was ik hem aan het aftrekken (getuige doet het voor en houdt een denkbeeldige penis vast en maakt met haar rechterhand aftrekkende bewegingen terwijl ze met haar linkerhand een denkbeeldige eikel vasthoudt) en dan kon je zien dat de zakdoekjes vochtig werden. Dan was hij klaargekomen, schoof hij het eraf, dan was het een soort propje. Dat propje spoelde hij door de wc. Ik moest hem aftrekken maar hij ving zelf met de zakdoekjes de zaadjes op. Heel soms waren er geen zakdoeken, dan moest ik een washandje halen en dan deed hij dat met een washandje eromheen. Die ging hij dan wassen en gooide hij in de wasmand.
Het misbruik heeft tot mijn achttiende geduurd.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, d.d.
9 december 2014 (p. 157 - 166 van het onder 1. genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van [betrokkene 1]:
[aangeefster] is mijn dochter. In juni 2012 is [aangeefster] samen met haar broer naar ons toegekomen. [aangeefster] vertelde dat er sprake is geweest van seksueel misbruik. Uit het verhaal van [aangeefster] bleek dat het ging om [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]). Ze zei dat ze door hem seksueel misbruikt is.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, d.d.
10 december 2014 (p. 167 - 184 van het onder 1. genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [betrokkene 1]:
Na drie weken heb ik [aangeefster] gebeld en hebben we afgesproken in Amsterdam. Ze zei tegen mij dat ze details wilde vertellen. Wat ook heel belangrijk is, het lijkt een klein detail maar ze heeft mij verteld dat hoe het ging als hij klaar kwam want dat was een soort van ritueel. Ze zei: “Hij gebruikte altijd drie zakdoekjes.” Toen ze dat vertelde dacht ik, oh mijn god het is waar. Ik dacht dat omdat het bij ons ook op die manier ging. Altijd drie zakdoekjes.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Verdachte wordt verweten dat hij gedurende een jarenlange periode bij zijn minderjarige dochter ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
De verdachte heeft bij de politie, de rechtbank en het hof ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde ontuchtige handelingen. Door en namens verdachte is vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair A en B en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De advocaat-generaal acht voldoende bewijs in het dossier aanwezig die de aangifte ondersteunen.
Het hof overweegt als volgt.
Op 14 januari 2014 heeft met aangeefster [aangeefster], geboren op [geboortedatum] 1987, een informatie gesprek zeden plaatsgevonden. Op 8 april 2014 doet [aangeefster] aangifte. Op 6 april 2018 is aangeefster op verzoek van de verdediging als getuige gehoord door de raadsheer-commissaris.
In haar verklaringen geeft [aangeefster] aan dat zij - zakelijk weergegeven - in haar jeugd misbruikt is door haar vader. Het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden vanaf haar achtste tot haar zeventiende/achttiende jaar. Het misbruik ving aan toen zij ‘s ochtends bij haar vader in bed lag en dat zij speelden dat hij een soort kermisapparaat was en zij op zijn knieën moest zitten. Op een gegeven moment was de benzine op en moest zij aan zijn geslachtsdeel zitten. Hij vroeg haar dat te doen. Dan was de benzine zogenaamd weer aangevuld. Dat ging eerst niet zover dat het tot een klaarkomen van verdachte kwam. Later nam dit ‘spelletje’ een andere vorm aan. Aangeefster verklaart voorts dat zij hem van haar achtste tot haar achttiende moest aftrekken en dat het tot de handelingen kwam zoals die verder in de ten laste gelegde feiten staan omschreven.
Eén aspect van haar verklaringen acht het hof van belang met zoveel woorden te benoemen: het zakdoekjes-verhaal. Voor na het aftrekken, zo verklaart aangeefster, lagen er altijd drie zakdoeken, die verdachte tijdens het aftrekken op een gegeven moment uit een pakje zakdoeken haalde. Hij pakte dan drie papieren zakdoeken die hij uit elkaar vouwde en naast zich of op zich legde. Die deed hij vlak voor het klaarkomen om zijn penis heen. Dan kwam hij daarin klaar of in een washand, die zij soms moest ophalen. Het waren weggooizakdoeken en altijd drie. Thuis gooide hij de zakdoeken altijd in de wc. Tijdens vakanties nam hij de zakdoeken mee naar het toiletgebouw. Hij zei altijd: “Wil je de zaadjes laten komen?” en dan wist aangeefster dat het zo ver was. Haar vader zei ook dat ze het niet aan haar moeder mocht vertellen.
Het hof constateert dat aangeefster in haar verklaringen op hoofdlijnen consistent is over de gang van zaken. Het hof vindt in hetgeen zich in het dossier bevindt geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen. Dat aangeefster voordat zij daadwerkelijk aangifte heeft gedaan, ter gelegenheid van het confronteren van haar vader met het misbruik, een schriftelijke notitie heeft opgesteld en na de confrontatie een schriftelijk relaas heeft opgesteld die zij aan haar moeder heeft gegeven, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Haar verklaringen komen het hof authentiek voor nu zij enerzijds gedetailleerd zijn, specifieke uitlatingen en gedragingen kennen en anderzijds op hoofdlijnen gelijkluidend zijn gebleven. Het hof betrekt in zijn overwegingen voorts dat aangeefster als getuige bij de raadsheer-commissaris heeft voorgedaan hoe zij tewerk moest gaan (RHC-verklaring. pagina 3, de alinea vanaf “Hoe werden ze gebruikt?”) en de door de RHC verwoorde emotie bij getuige (RHC-verklaring. pagina 4, voorlaatste alinea). Deze beschreven gedragingen en emoties komen het hof oprecht voor. Het hof beoordeelt de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar en bruikbaar om te dienen als basis voor het voor een bewezenverklaring benodigde wettige bewijs. Voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster acht het hof voorts van belang hetgeen haar broer heeft verklaard met betrekking tot de disclosure op 19 juni 2012. Uit de verklaring van deze broer leidt het hof af dat aangeefster volgens hem gewetensvol in het kort vertelde dat er misbruik had plaatsgevonden en dat aangeefster zich voor een dilemma gesteld voelde vanwege de gevolgen van het doen van aangifte voor hem en zijn moeder.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of er voldoende steunbewijs aanwezig is voor het ten laste gelegde. Het door de Hoge Raad geformuleerde, in dit verband relevante, beoordelingskader luidt als volgt:
‘Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid. Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd’.
Het hof acht de verklaring van de broer van aangeefster niet bruikbaar als steunbewijs. De verklaring van de broer is gelijkluidend aan die van aangeefster waar het gaat om de beschrijving van het dagelijkse reilen en zeilen binnen het gezin. Over gebeurtenissen die specifiek samenhangen met het door aangeefster gestelde misbruik biedt de verklaring evenwel geen steun.
Dit is anders ten aanzien van de verklaring van de moeder van aangeefster. Naar het oordeel van het hof biedt haar verklaring wel steun aan de verklaring van aangeefster. In de door moeder, zoals zij die in haar eerste verhoor bij de politie op 9 december 2014 heeft afgelegd staat te lezen: “Wat ook heel belangrijk is, het lijkt een klein detail maar ze heeft mij verteld dat hoe het ging als hij bijna klaar kwam want dat was een soort ritueel. Ze zei: “Hij gebruikte altijd drie zakdoekjes” en toen ze dat vertelde dacht ik, oh mijn god het is waar.” Op de vraag van de verbalisanten waarom zij dat dacht heeft zij verklaard: “Omdat het bij om ook op die manier ging. Altijd drie zakdoekjes.”
De verdediging heeft ten aanzien van de verklaring van de moeder van aangeefster betoogd dat die verklaring niet als steunbewijs kan worden gebruikt, omdat die verklaring niet betrouwbaar is. Ten aanzien van de verklaring over de zakdoekjes is sprake van het zogenoemde “sneeuwbaleffect”.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Op 20 juni 2012 is aangeefster samen met haar broer naar het huis van haar vader en moeder gegaan. Aangeefster heeft toen haar vader en moeder geconfronteerd met hetgeen er zou zijn gebeurd. Drie weken na die confrontatie hebben aangeefster en haar moeder voor het eerst weer contact gehad. Ze hebben in Amsterdam afgesproken en gesproken over het misbruik dat zou hebben plaatsgevonden. Dat is het moment waarop aangeefster haar moeder in detail heeft verteld wat er al die jaren is voorgevallen. Het is bij die gelegenheid dat aangeefster ook vertelde over de zakdoekjes die verdachte gebruikte als hij klaar kwam. Dit komt later ook terug in de brief die aangeefster overeenkomstig de met haar moeder gemaakte afspraak heeft geschreven. Deze brief heeft aangeefster opgesteld zodat haar moeder verdachte daarmee kon confronteren. Zoals uit het verhoor van 9 december 2014 blijkt was dat het beslissende moment waarop de moeder van aangeefster overtuigd raakte dat het waar was omdat het bij haar en haar man ten aanzien van het gebruik van de zakdoekjes ook zo ging. Tijdens de zitting in eerst aanleg is het aspect van de zakdoekjes als een belangrijk element naar voren gekomen. In hoger beroep is de moeder van aangeefster bij de raadsheer-commissaris gehoord. Daar is zij nogmaals bevraagd. Ook over het gebruik van de zakdoekjes. De moeder van aangeefster heeft verklaard over de manieren waarop de zakdoekjes werden gebruikt. Daarover heeft de moeder van aangeefster over de frequentie van dit gebruik van zakdoekjes en bij welke seksuele contacten die zakdoekjes werden gebruikt verschillend verklaard.
Naar het oordeel van het hof doet de inmiddels bestaande wetenschap bij de moeder van aangeefster over het bewijsrechtelijk belang van het gebruik van de zakdoekjes niet af aan de betrouwbaarheid van de door haar eerder bij de politie afgelegde verklaring over het gebruik van de zakdoekjes. Op het moment dat zij van aangeefster voor het eerst hoorde over die zakdoekjes wist de moeder van aangeefster nog niet wat het belang zou zijn van de inhoud van dit aspect voor de uitkomst van een eventuele strafzaak. In haar verklaringen geeft de moeder van aangeefster telkens authentiek aan dat zij geweldig schrok van dit detail over de zakdoekjes omdat zij hierbij zelf, door de persoonlijke herkenning van dit handelen van verdachte, de schokkende ervaring kreeg dat aangeefster de waarheid sprak. Het hof acht deze verklaring dan ook bruikbaar voor het bewijs.
De verdediging heeft voorts nog naar voren gebracht dat aangeefster de kennis van de drie zakdoekjes kan hebben gekregen omdat zij aanwezig is geweest bij seksuele contacten van haar vader met haar moeder in de tent tijdens vakanties. Het hof acht de verklaring over het gebruik van de zakdoekjes uitgesproken specifiek en gedetailleerd. Aangeefster verklaart niet alleen over het aantal zakdoekjes, maar ook hoe deze uitgespreid werden neergelegd en hoe deze bij het afvegen van het zaad werden gebruikt. Het hof acht het onwaarschijnlijk dat zij daarvan kennis heeft genomen in de tent. Daarbij is van belang dat er een gordijn ter afscheiding tussen de verschillende slaapgedeeltes werd gebruikt en zij daarom wel dingen kan hebben gehoord maar niet noodzakelijkerwijs ook kan hebben gezien.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan (...).
De conclusie omtrent deze bewezenverklaring wordt naar het oordeel van het hof - behoudens de andersluidende verklaring van verdachte - niet weersproken door andere informatie in het dossier. De bij de vordering benadeelde partij gevoegde medische verklaring van medisch adviseur, internist-intensivist A. Manten betreffende aangeefster onderschrijft de conclusie van het hof zelfs. In die medische verklaring staat immers opgenomen:
“De onderliggende psychopathologie bij cliënte is het niet willen opgroeien tot vrouw (borsten krijgen, in lengte groeien, menstrueren) en kind te willen blijven in de context van sexueel misbruik en angst voor afwijzing door haar vader. In zekere zin moet men dit interpreteren als een vorm van vervreemding van zichzelf en wordt daarom ook wel een identiteitsprobleem genoemd. Deze pathologie is in het geval van cliënte zonder enige twijfel te duiden als voorkomend uit incestproblematiek." en voorts "Er is overigens geen enkel ander trauma aanwijsbaar in haar leven dan de incestrelatie met haar vader dus ik denk dat het geen uitleg behoeft dat dit de oorzaak is van haar psychiatrische stoornis.””
2.3
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd. (Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.)
2.4
Het hof heeft gemotiveerd uiteengezet waarom de verklaringen van de aangeefster [aangeefster] voldoende steun vinden in de verklaring van [betrokkene 1], de moeder van de aangeefster. Het hof heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op het onderdeel van de verklaringen van de aangeefster dat inhoudt dat de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten drie zakdoeken gebruikte, die door de verdachte bij de tenlastegelegde gedragingen uitgespreid werden neergelegd en voor het afvegen van het zaad werden gebruikt. Het hof heeft overwogen dat deze verklaringen steun vinden in de verklaring van [betrokkene 1] die inhoudt dat het bij haar en de verdachte - haar ex-echtgenoot - ook op die manier met drie zakdoeken ging. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat het gaat om een persoonlijke herkenning door [betrokkene 1] van deze handelswijze van de verdachte. Anders dan in het middel wordt betoogd, staat de verklaring van [betrokkene 1] niet in een te ver verwijderd verband met de verklaring van de aangeefster nu de verklaring van [betrokkene 1] betrekking heeft op een specifieke handelswijze van de verdachte bij seksuele handelingen en daarmee steun geeft aan de verklaring van de aangeefster, en is dus van schending van artikel 342 lid 2 Sv geen sprake.
2.5
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden.

5.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

5.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
5.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 17 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 juni 2020.