ECLI:NL:PHR:2024:1308

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
23/01531
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met beroep op noodweer(exces)

In deze zaak gaat het om een verdachte die op 26 maart 2021 een poging tot doodslag heeft gepleegd op [betrokkene 1] door hem met een mes in de buik te steken. De verdachte werd eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De verdachte heeft in cassatie twee middelen van verweer ingediend. Het eerste middel betreft de verwerping van het beroep op noodweer(exces) door het hof. De verdediging stelt dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 1], die haar eerder had mishandeld. Het hof oordeelt echter dat er geen sprake was van een noodweersituatie op het moment van de steekpartij, omdat de verdachte de confrontatie zelf heeft opgezocht. Het tweede middel betreft de strafmaat, waarbij de verdediging aanvoert dat de opgelegde straf van drie jaar te hoog is, gezien de omstandigheden van de verdachte en haar pogingen tot re-integratie. Het hof houdt echter rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en komt tot de conclusie dat de straf passend is. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof, maar vermindert de straf vanwege de tijd die is verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01531
Zitting3 december 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 18 april 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “poging tot doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals omschreven in het arrest.
1.2
Namens de verdachte heeft J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer(exces).
2.2
Voordat ik aan de bespreking van dit middel toekom, geef ik eerst de bewezenverklaring, de bewijsvoering en het oordeel van het hof omtrent de strafbaarheid van de verdachte weer.
2.3
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op 26 maart 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [betrokkene 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [betrokkene 1] eenmaal (met kracht) met een mes (diep) in de dikke darm en/of in de (rechterzijde van de) buik, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.4
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsconstructie (met weglating van de verwijzingen naar de dossierpagina’s):

Bewijsmiddelen
Op 26 maart 2021 kwam de politie ter plaatse aan de [a-straat] in [plaats] . De verbalisanten zagen voor de portiek een vrouw staan, die later verdachte bleek te zijn. Verdachte had bloed op haar gezicht en op haar shirt. In de steeg rechts van de portiek zagen de verbalisanten meerdere mensen staan, waaronder een man genaamd [betrokkene 1] die tegen de muur stond met zijn handen op zijn buik. Hij verklaarde dat hij was gestoken door de verdachte. De verbalisanten zagen een ingewand uit de buik van [betrokkene 1] steken.
De politie heeft ter plaatse getuige [getuige 1] gehoord. [getuige 1] verklaarde dat zij langsfietste en een bebloede vrouw op de stoeprand voor de portiek zag zitten. [getuige 1] stapte af om te kijken hoe het met haar ging en zag dat de vrouw een telefoon in haar hand vasthield en dat er op straat een mes tussen haar benen lag. Het mes zag er niet gebruikt uit en had een snijvlak van circa 8 a 10 centimeter met een breedte van 2 centimeter. [getuige 1] belde op verzoek van de vrouw 112 en de vrouw zei een aantal keren: ‘hij heeft me voor het leven verminkt’ en zij begon steeds harder te roepen. [getuige 1] zag de vrouw opstaan en met haar telefoon en het mes naar de portiek lopen, op de portiekdeur slaan, op de deurbel drukken en kort daarna hard naar binnen rennen. Vlak daarna zag ze een man naar buiten komen lopen met zijn handen op zijn buik en bloed aan zijn handen, zeggende: ‘zij heeft mij gestoken’. De man liep de steeg naast de portiek in en de vrouw kwam weer naar buiten lopen en zei herhaaldelijk: ‘dit is wat er gebeurt als je vrouwen mishandelt’. De vrouw liep achter de man aan de steeg in. Toen verdachte kort daarna naar de ambulance werd begeleid, schreeuwde ze meerdere keren onder andere: ‘Dat krijg je ervan als je vrouwen slaat’ en ‘Ik had je dood moeten maken, lekker voor je’, aldus getuige [getuige 1] .
Getuige [getuige 2] heeft verklaard te hebben gezien dat vanaf de vierde woonlaag van de portiekflat een man naar beneden kwam rennen met een vrouw erachteraan die schreeuwde: ‘ik maak je dood’. De vrouw had bloed rondom haar mond en shirt. Buiten zag [getuige 2] dat de vrouw erg agressief was en schreeuwde: ‘dit krijg je ervan als je vrouwen slaat’.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard te hebben gehoord dat buiten een man schreeuwde dat hij was neergestoken. [getuige 3] zag vervolgens een vrouw achter de man aan rennen met een keukenmes. De vrouw zei: ‘Dit krijg je ervan als je aan vrouwen zit’.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat de vrouw bij hem probeerde een hamer uit zijn gordel te pakken en hij hoorde haar iets zeggen over vrouwen slaan.
[betrokkene 1] is diezelfde dag naar het ziekenhuis gebracht waar een steekwond aan de rechterkant van zijn buik werd geconstateerd. Door de wond kwam een stuk darm naar buiten. Een spoedlaparotomie (chirurgisch openen van de buik) werd uitgevoerd ter inspectie van de buikholte. Daarbij werd een perforatie van de dikke darm vastgesteld ter grootte van ongeveer anderhalve centimeter. De forensisch arts heeft het letsel als ernstig geclassificeerd en heeft opgemerkt dat scherp trauma ter hoogte van de buikregio steeds als potentieel levensbedreigend moet worden aanzien (omwille van de vitale structuren aldaar). Gezien de plaats van de steekwond hadden ook onder andere de rechternier en de grote bloedvaten van de buik geraakt kunnen worden, hetgeen onder andere had kunnen leiden tot dodelijke bloedingen en ernstige orgaanbeschadiging.
Verdachte heeft verklaard dat zij [betrokkene 1] met een mes heeft gestoken.
Oordeel van het hof
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte [betrokkene 1] eenmaal in de buik heeft gestoken met een mes met een lemmet van ten minste acht centimeter en met – gelet op de diepte van de perforatie van de dikke darm – met aanzienlijke kracht. Op grond van de letselrapportage stelt het hof voorts vast dat het door verdachte met de messteek toegebrachte letsel van [betrokkene 1] potentieel dodelijk was en dat er aldus een aanmerkelijke kans bestond dat [betrokkene 1] als gevolg daarvan kwam te overlijden.
Naar het oordeel van het hof is de gedraging van verdachte – het met aanzienlijke kracht steken in de buik met een mes met een lemmet van ten minste acht centimeter – naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van het dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans op het overlijden van [betrokkene 1] bewust heeft aanvaard. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [betrokkene 1] .
Het hof gebruikt de verklaring van aangever [betrokkene 1] niet voor het bewijs, zodat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over die verklaring geen bespreking behoeft.”
2.5
Ten aanzien van het namens de verdachte gedane beroep op noodweer(exces) heeft het hof het volgende overwogen:

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer en heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Nadat verdachte op de stoep zat, is zij naar binnengegaan om haar spullen te halen om weg te gaan. Bij de voordeur viel [betrokkene 1] haar direct aan en duwde en sloeg haar en greep haar bij de keel. Daardoor vreesde verdachte voor haar eigen leven en heeft zij [betrokkene 1] uit zelfverdediging met het mes gestoken. Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweerexces. Verdachte handelde vanuit een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding van [betrokkene 1] in de deuropening.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Op het moment dat verdachte [betrokkene 1] stak, deed zich geen noodweersituatie (meer) voor.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat verdachte inderdaad door [betrokkene 1] bij de keel is gegrepen en door hem is geslagen en geschopt. Er is namelijk letsel in haar hals waargenomen en daarbij is er DNA in haar hals aangetroffen dat mogelijk van [betrokkene 1] afkomstig is. Daarnaast is er letsel aan haar lip en op haar scheenbeen geconstateerd. Ook is gebleken dat er bij de voordeur een geweldsimpact heeft plaatsgevonden, waarbij er bloed op en rondom de intercom zit. Vanwege de bewijskracht van het aangetroffen DNA in dit bloed, acht het hof het aannemelijk dat het bloed van de verdachte betreft. Het hof gaat er daarom van uit dat er twee geweldsmomenten hebben plaatsgevonden. Eerst in de woonkamer, waarna verdachte naar buiten is gegaan en op de stoep heeft gezeten, en vervolgens bij de voordeur nadat verdachte weer terug de flat is ingegaan. Het hof is echter van oordeel dat bij dat laatste moment geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen zij zich mocht verdedigen, en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft in haar eerste verhoor bij de politie verklaard dat zij in de woonkamer is geslagen en bij de keel is gepakt door [betrokkene 1] . Verder heeft ze over het latere moment bij de deuropening verklaard dat er weer een worsteling was. Op de vraag van de verbalisant of er was geslagen of geschopt, antwoordde verdachte bevestigend en zei dat er ook werd geduwd en ze was gevallen. Verdachte verklaarde echter niet dat ze toen weer bij haar keel werd gegrepen door [betrokkene 1] of door hem werd verwurgd. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte wel verklaard dat ze in de woonkamer bij haar keel is gegrepen en is geslagen maar heeft ze wederom niet verklaard dat ze, nadat ze vanaf de stoep weer de flat binnen is gegaan, bij de tweede worsteling weer bij haar keel werd gegrepen. Alleen in het tweede verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat ze bij de voordeur bij de woning door [betrokkene 1] is geduwd en toen bij de keel is gegrepen. Dit heeft verdachte in haar vierde verhoor bevestigd. Ter terechtzitting bij het hof heeft verdachte verklaard dat ze bij de voordeur bij de keel is gegrepen en dat dit moment het meeste impact op haar heeft gemaakt.
Het hof volgt de lezing van verdachte van de feiten niet en acht het niet aannemelijk geworden dat verdachte is gewurgd nadat zij, na buiten op de stoep te hebben gezeten waarbij getuige [getuige 1] haar tegenkwam, weer naar binnenging. Verdachte heeft wisselend verklaard over het moment waarop zij bij de keel is gegrepen. Het hof constateert, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, dat de verklaringen van [betrokkene 1] over de toedracht van het steken en geweldshandelingen van zijn kant, ook niet eenduidig zijn. Het hof leidt echter uit de andere bewijsmiddelen af dat verdachte, nadat ze op de stoep heeft gezeten, met agressie naar boven is gegaan en de confrontatie met [betrokkene 1] heeft opgezocht en toen niet bij haar keel is gegrepen. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat verdachte op de portiekdeur heeft geslagen, op de bel gedrukt en hard naar binnen is gerend met het mes in haar hand. [getuige 1] was op dat moment bang van verdachte. Verder hebben verschillende getuigen verdachte horen zeggen en schreeuwen dat ze voor het leven was verminkt en na het steken zei ‘Dit is er wat er gebeurt als je vrouwen mishandelt’, ‘Dat krijg je ervan als je vrouwen slaat’ en ‘Ik had je dood moeten maken, lekker voor je’. Na de messteek is verdachte achter [betrokkene 1] aan naar buiten gelopen en kwam ze erg agressief over en heeft ze nog geprobeerd een hamer af te pakken van een man die buiten aan het werk was.
Het hof is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien juist duiden op een aanvalsactie van de zijde van verdachte, waarbij verdachte uit woede over de eerdere mishandeling door [betrokkene 1] weer naar binnen is gesneld met een mes in haar handen terug naar de woning. Dat zij niet slechts angstig naar boven is gegaan om haar spullen te pakken, leidt het hof af uit de door de getuigen waargenomen kwade emoties en schreeuwende uitlatingen die verdachte heeft gedaan. Het hof acht daarom niet aannemelijk geworden dat verdachte bij de voordeur bij de keel is gegrepen dan wel is verwurgd door [betrokkene 1] , gelet op haar aanvallende, agressieve gedrag en gelet op het feit dat zij niet consistent heeft verklaard over de verwurging. Dat [betrokkene 1] bij de voordeur eveneens geweld heeft gebruikt, zoals blijkt uit de bloedspetters van verdachte op de intercom, doet daar niet aan af. [betrokkene 1] verdedigde zich hiermee gerechtvaardigd tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding die van verdachte uitging toen zij de aanval begon door met het mes naar hem toe te rennen. Daarmee kan het door [betrokkene 1] toegepaste geweld niet worden beschouwd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich had moeten verdedigen, immers aangever handelde zelf uit noodweer als reactie op het onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding door verdachte.
Nu de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk zijn geworden en verdachte naar [betrokkene 1] is gegaan en heeft gestoken met het mes terwijl er op dat moment geen gevaar was voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, zal het hof het beroep op noodweer verwerpen. Het bewezenverklaarde is daarmee strafbaar. Omdat het hof van oordeel is dat er geen sprake was van een noodweersituatie, zal alleen al daarmee ook het beroep op noodweerexces worden verworpen. Verdachte is daarom strafbaar.”
2.6
Het middel klaagt dat de verwerping door het hof van het namens de verdachte gedane beroep op noodweer(exces) onbegrijpelijk is en/of ontoereikend is gemotiveerd. Het middel bestaat uit twee deelklachten. In de eerste plaats wordt geklaagd dat de vaststelling van het hof dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien duiden op een aanvalsactie van de verdachte en de vaststelling dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte bij de voordeur bij haar keel is gegrepen, onbegrijpelijk zijn. De tweede deelklacht luidt dat het hof heeft miskend dat een beroep op noodweerexces ook mogelijk is nadat een noodweersituatie is beëindigd en de noodzaak tot verdediging niet meer aanwezig was (tardief noodweerexces).
2.7
Ten aanzien van de eerste deelklacht wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat de omstandigheid dat de verdachte niet door de aangever bij haar keel is gegrepen niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. Bovendien zou het oordeel van het hof dat de verklaringen van de verdachte over de vermeende verwurging niet consistent en wisselend zijn onbegrijpelijk zijn, nu het hof dit enkel heeft onderbouwd met het argument dat de verdachte bij haar eerste en derde verhoor bij de politie en haar verhoor bij de rechter-commissaris niet over de verwurging heeft gesproken. In dit verband wijst de steller van het middel erop dat de verdachte een verklaring heeft gegeven voor het feit dat zij niet meteen bij de rechter-commissaris over de verwurging heeft gesproken.
2.8
Ten aanzien van de tweede deelklacht wordt aangevoerd dat het hof heeft verzuimd te beoordelen of de eerdere aanval van de aangever op de verdachte kon worden aangemerkt als wederrechtelijke aanranding. Voor zover dit uit de overwegingen van het hof kan worden afgeleid, heeft het verzuimd om te beoordelen of de aanval van de verdachte op de aangever het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de door de aangever gepleegde wederrechtelijke aanranding van de verdachte.
2.9
De deelklachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Juridisch kader
2.1
Bij de bespreking van het middel is het volgende juridisch kader van belang. Een beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer kan nimmer slagen als “de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht”. [1] Hoewel het om cumulatieve vereisten gaat, lijkt de Hoge Raad niet te verwachten dat aan beide factoren expliciet aandacht wordt besteed. [2] Het verdient opmerking dat een beroep op noodweer niet te snel op deze grond kan worden afgewezen; slechts een “in essentie aanvallende gedraging (zowel naar uiterlijke verschijningsvorm als naar bedoeling beoordeeld)” kan een geslaagd beroep op noodweer in de weg staan, aldus De Hullu en Van Kempen. [3] Het uitzonderlijke karakter van deze verwerpingsgrond is recent nog door de Hoge Raad benadrukt. In een arrest van 18 april 2023 [4] begint de Hoge Raad met de vooropstelling dat een verwerping van een beroep op noodweer “[o]nder bijzondere omstandigheden” kan worden gegrond op het aanvallende karakter van de gedragingen van de verdachte.
2.11
In dit verband dient voorts te worden opgemerkt dat het oordeel van de feitenrechter dat de verdachte geen beroep op noodweer(exces) toekomt omdat hij de confrontatie heeft opgezocht, veelal is verweven met waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid kunnen worden getoetst. [5]
2.12
Met betrekking tot door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario’s merk ik op dat weerlegging hiervan in een nadere bewijsoverweging niet hoeft te zijn ontleend aan feiten en omstandigheden die blijken uit de bewijsmiddelen, maar ook kan bestaan uit het oordeel van de rechter “dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld”. [6]
De beoordeling van het middel
2.13
In de onderhavige zaak gaat het om een tweetal geweldsincidenten. Bij het eerste geweldsincident heeft de aangever de verdachte in de portiekwoning mishandeld. De verdachte heeft vervolgens deze woning en de portiekflat verlaten en is op de stoep gaan zitten. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte na dit eerste geweldsmoment terug naar de woning is gegaan om haar spullen te halen en toen zonder provocatie opnieuw door de aangever is aangevallen, waarbij hij haar heeft geprobeerd te verwurgen waartegen de verdachte zich met het mes heeft moeten verdedigen (het tweede geweldsmoment). Het hof heeft het door de verdachte geschetste alternatieve scenario echter als niet aannemelijk terzijde geschoven en geoordeeld dat de verdachte naar boven is gegaan met als doel de confrontatie met de aangever op te zoeken en dus geen beroep op noodweer(exces) toekomt.
2.14
Wat mij betreft is dit oordeel niet onbegrijpelijk, is het toereikend gemotiveerd en getuigt het niet van een onjuiste rechtsopvatting. In de eerste plaats heeft het hof het door de verdediging geschetste alternatieve scenario getoetst aan de juiste maatstaf, namelijk de aannemelijkheid hiervan. Het oordeel dat het alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden, heeft het hof gebaseerd op een tweetal argumenten, namelijk de wisselende verklaringen van de verdachte omtrent het moment waarop zij bij haar keel is gegrepen en het naar uiterlijke verschijningsvorm aanvallende karakter van haar handelen voorafgaand aan de tweede confrontatie. Met betrekking tot de overweging dat de verdachte niet consistent en wisselend heeft verklaard over de verwurging merk ik op dat het hof dit heeft gestoeld op de omstandigheid dat de verdachte zowel bij haar eerste verhoor door de politie als door de rechter-commissaris niet heeft verklaard dat zij bij de tweede confrontatie bij haar keel is gegrepen. Dit heeft zij pas bij haar tweede politieverhoor gedaan. Gezien deze vaststellingen is de overweging van het hof, aan wie de waardering van getuigenverklaringen is voorbehouden, niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de verdediging een verklaring heeft gegeven voor het feit dat de verdachte niet meteen bij haar eerste politieverhoor heeft verklaard dat ze bij de tweede confrontatie is verwurgd. Wat er verder ook zij van deze verklaring, dit neemt niet weg dat de verdachte ook tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris niet heeft gerept over een verwurging direct voorafgaand aan het steekincident. Ook het argument dat voor de weerlegging van het alternatieve scenario is vereist dat
uit de bewijsmiddelen moet blijkendat de verdachte
nietbij haar keel is gegrepen, is tevergeefs voorgesteld, omdat hiermee een eis wordt gesteld die het recht niet kent.
2.15
De klacht dat het hof heeft verzuimd te beoordelen of het latere handelen van de verdachte het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door het eerste geweldsmoment faalt eveneens. Hoewel het strikt genomen mogelijk is een geslaagd beroep te doen op noodweerexces als de noodweersituatie reeds is geëindigd, [7] ligt in het oordeel van het hof dat de verdachte bij de tweede confrontatie aanvallend heeft gehandeld, besloten dat het tweede geweldsincident niet het gevolg was van een door het eerdere geweldsincident ontstane hevige gemoedsopwelling. [8] Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, nu uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het eerste incident plaatsvond op de vierde verdieping van een portiekflat en de verdachte daarna eerst een tijdje beneden op de stoep voor die flat heeft gezeten en pas nadien steeds harder begon te roepen, op de portiekdeur heeft geslagen en weer terug naar boven is gerend. Daarnaast wijs ik erop dat de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting heeft aangevoerd dat de hevige gemoedsbeweging het gevolg was van de vermeende
tweedeaanranding door de aangever (waarbij de verdachte bij haar keel zou zijn gepakt) en niet van de eerdere mishandeling van de verdachte door de aangever in de portiekflatwoning. In cassatie kan niet met succes een verweer worden gevoerd dat ter terechtzitting niet is voorgedragen.
2.16
Het middel faalt.

3.Het tweede middel

3.1
Het tweede middel klaagt dat het hof is afgeweken van het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inzake de strafoplegging zonder daarvoor in het bijzonder de redenen op te geven. In de toelichting op het middel wordt daartoe aangevoerd dat de verdachte met stukken heeft onderbouwd dat zij stappen heeft gezet met betrekking tot haar re-integratie en dat een hogere straf dan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden deze stappen zou doorkruisen. Het hof zou in het arrest in het geheel geen aandacht hebben besteed aan dit verweer.
3.2
Ten aanzien van de strafmaat heeft de verdediging het volgende aangevoerd:
“66. Hoewel OVAR is bepleit zal, nu er voor cliënte veel op het spel staat, geheel ten overvloede een strafmaatverweer worden gevoerd.
67. Cliënte zit inmiddels al geruime tijd gedetineerd. De rechtbank heeft haar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd en het einde is al bijna in zicht. Ze heeft al verschillende verloven gehad, die goed zijn verlopen en ze is druk bezig met haar re-integratie.
68. Cliënte is niet eerder veroordeeld geweest. Ze is zogenaamde first offender. Ondanks dat de detentie haar zwaar valt, kijkt ze met goede moed naar haar toekomst en is ze ook hard aan het werk om er iets van te maken.
69. In december 2022 is in het kader van het detentie- en re-integratieplan een advies uitgebracht door de reclassering. Het recidiverisico en het risico op letselschade wordt ingeschat als laag. Er wordt positief geadviseerd ten aanzien van haar re-integratietraject.
70. Zoals uit de eerder per mail overgelegde stukken blijkt is cliënte ook druk bezig met haar re-integratie. Op verschillende leefgebieden is zij al stappen aan het zetten. Zo is ze bezig met de aanvraag voor een urgentieverklaring voor een woning. Daarnaast is ze aan het kijken of ze met een WLZ-indicatie in een begeleid wonen traject kan worden geplaatst.
71. Voor wat betreft haar financiën en schulden, heeft ze zicht aangemeld voor een traject bij Plangroep [geboorteplaats] . Op 14 april a.s. staat een gesprek gepland.
72. Daarnaast is cliënte ondanks dat zij in detentie verblijft op zoek gegaan naar werk. Ze is niet bij de pakken neer gaan zitten. Cliënte kan heeft uitzicht op een leer- en werktraject van Hilverzorg. Op 26 april a.s. staat een gesprek gepland. Na de opleiding kan ze doorstromen naar een vaste baan. Mogelijk dat zij hier gedurende haar verblijf op een bba-afdeling al kan gaan werken.
73. Ten slotte zal zij na haar detentie via haar WMO-indicatie weer ambulante hulp gaan aanvragen.
74. Al met al is cliënte hard bezig iets van haar toekomst te maken. Ze is nog jong en heeft ook nog een heel leven voor zich. Ik verzoek u, mocht uw Gerechtshof cliënte strafbaar achten, haar niet een langere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan, zodat haar re-integratie niet wordt verstoord.”
3.3
Ten aanzien van de strafoplegging heeft het hof als volgt overwogen:

Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de door de rechtbank opgelegde achttien maanden. Verdachte doet haar best om vanuit detentie aan haar toekomst te werken en heeft hierin al veel stappen gezet.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [betrokkene 1] . Nadat verdachte door [betrokkene 1] was geslagen en bij de keel gegrepen, is zij naar buiten gerend. In plaats van te wachten op hulp van de politie, die toen al werd ingeschakeld, heeft zij het heft in eigen handen genomen door met een mes in haar hand naar binnen te gaan en [betrokkene 1] in de buik te steken. Toen [betrokkene 1] naar buiten vluchtte, is zij hem achterna gerend totdat hij in de steeg stond met zijn hand op zijn buik, omdat zijn ingewanden naar buiten kwamen. [betrokkene 1] heeft ernstig en potentieel dodelijk letsel opgelopen en zal zijn verdere leven een groot litteken op zijn buik houden en daarmee altijd herinnerd worden aan de messteek. Verdachte heeft op een volstrekt onaanvaardbare wijze gereageerd op de eerdere mishandeling van [betrokkene 1] . Dat [betrokkene 1] de messteek niet met zijn leven heeft hoeven te bekopen, is geenszins aan verdachte, maar aan de snelle actie van de hulpdiensten en het voortvarend medisch ingrijpen te danken. Een poging tot doodslag is een zeer ernstig misdrijf waarbij verdachte het kostbaarste bezit van [betrokkene 1] , zijn leven, heeft geprobeerd af te nemen. Dit is een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien draagt dergelijk geweld bij aan grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving, omdat het heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag en meerdere mensen getuigen zijn geweest van de nasleep van het steekincident en het akelige letsel bij het slachtoffer. Het hof rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Het hof heeft in aanmerking genomen een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 maart 2023, waarop geen eerdere veroordelingen staan vermeld, en verschillende rapportages over verdachte. Gezondheidszorgpsycholoog [betrokkene 2] heeft op 28 oktober 2021 een rapportage Pro Justitia opgesteld. De onderzoeker heeft overwogen dat verdachte aan voldoende criteria voldoet om te spreken van een persoonlijkheidsstoornis met vooral cluster B-trekken (borderline en narcistische trekken). Er is, ondanks meerdere traumatische ervaringen, geen posttraumatische stressstoornis of psychiatrische stoornis in engere zin vastgesteld. De onderzoeker heeft opgemerkt dat verdachtes copingvaardigheden en emotieregulatie beperkt zijn, maar dat dit onvoldoende is om de heftige, agressieve reactie van verdachte te verklaren. De onderzoeker heeft onvoldoende kunnen vaststellen of sprake is geweest van de doorwerking van de persoonlijkheidspathologie van verdachte in het ten laste gelegde feit. Tot slot heeft de onderzoeker overwogen dat hulpverlening niet noodzakelijk vanuit een juridisch kader hoeft worden opgelegd.
Op grond van de bevindingen en conclusies van de deskundige zal het hof het bewezenverklaarde feit volledig aan verdachte toerekenen.
Het hof houdt bij de straftoemeting ook rekening met de achtergrond waartegen de feiten zich hebben afgespeeld, zoals gesteld door de raadsvrouw en eveneens is gebleken uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting. Voorafgaand aan het steekincident heeft [betrokkene 1] verdachte mishandeld, waardoor zij letsel had op haar benen en zij gewond is geraakt aan haar lip en zij hevig bloedde. Hoewel dergelijk geweld tegen verdachte niet haar reactie daarop rechtvaardigt, houdt het hof er wel rekening mee dat [betrokkene 1] niet enkel slachtoffer was in de gehele gang van zaken.
Het hof komt alles afwegende tot een hogere straf dan opgelegd door de rechtbank en dan gevorderd door de advocaat-generaal. Vanwege de ernst van het feit, te weten een heftige en agressieve vorm van eigenrichting gericht op de dood van het slachtoffer, en straffen in vergelijkbare gevallen was een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren passend geweest. Vanwege de rol van [betrokkene 1] in het geheel van de feiten, zal het hof deze straf matigen. Alles afwegende, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.”
Het juridisch kader
3.4
Met betrekking tot de strafmotivering merk ik op dat de strafrechter beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid. Binnen de grenzen die de wet stelt, is de feitenrechter vrij “in de keuze van de op te leggen straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – en in de keuze en de weging van de factoren die hij daarvoor in de concrete zaak van belang acht”. De Hoge Raad stelt zich terughoudend op bij de beantwoording van de vraag of de motivering van de beslissing met betrekking tot de straftoemeting toereikend is. [9]
3.5
Ingeval door de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt – dat wil zeggen een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht – is ingenomen inzake de strafmaat of strafmodaliteit dient de rechter ingeval hij afwijkt van dit standpunt in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. [10] Of van een dergelijk standpunt sprake is, hangt onder meer af van de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. [11] Bij verweren die op de straftoemeting zien, is niet al te snel sprake van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. De Hoge Raad heeft overwogen dat:
“een algemeen verzoek tot het matigen van de straf op basis van persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op[levert]. Dat geldt ook voor de enkele opsomming van factoren die bij de strafoplegging in de zaak van de verdachte een rol zouden moeten spelen en die zouden moeten leiden tot een bepaalde soort of mate van straf. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt kan wel sprake zijn als het gaat om een betoog waarin beargumenteerd wordt aangevoerd waarom – gelet op de belangen die daarbij voor de verdachte op het spel staan – een bepaalde specifieke omstandigheid of een samenstel van specifieke omstandigheden zou moeten leiden tot een bepaalde soort of mate van straf, of waarom de rechter daarvan juist zou moeten afzien. De rechter moet dan op grond van artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv nader motiveren waarom hij tot een van dat standpunt afwijkende beslissing komt. In zo’n geval gaat het bij de controle in cassatie in de kern om niet meer dan de vraag of de feitenrechter ervan blijk heeft gegeven dat acht is geslagen op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, en of de feitenrechter, gelet op de strafmotivering als geheel, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de door de verdediging voor zijn standpunt aangevoerde gronden niet opwogen tegen de door het hof genoemde gronden voor de opgelegde straf”. [12]
De beoordeling van het middel
3.6
Ik meen dat het middel faalt. Hoewel is aangevoerd dat de verdachte bezig is te werken aan haar toekomst, daartoe de nodige stappen heeft gezet, maar dit “wordt verstoord” bij oplegging van een hogere straf dan de rechtbank heeft gedaan, valt uit het betoog niet op te maken
waaromde WMO- en WLZ-indicaties en haar aanmelding voor het leer- en werktraject in gevaar komen als de verdachte langer dan voorzien in de gevangenis moet verblijven. Sterker nog, de raadsvrouw van de verdachte heeft aangegeven dat het werk- en leertraject kan uitmonden in een vaste baan waarmee zij mogelijk al
tijdenshaar verblijf op de bba-afdeling kan starten. Gezien de strenge maatstaf die de Hoge Raad hanteert ten aanzien van de vraag of een betoog inzake de strafmaat kan worden aangemerkt als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, meen ik dat van een dergelijk standpunt in de onderhavige zaak niet kan worden gesproken, omdat de aangedragen argumenten de vereiste indringendheid missen.
3.7
Echter, ook als hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd wel moet worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, faalt het middel wat mij betreft. In het oordeel van het hof dat het “alles afwegende” tot een hogere straf komt dan opgelegd door de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal, ligt besloten dat het hof de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden niet van dien aard heeft geacht dat kan worden volstaan met de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden. Nu het hof dit heeft onderbouwd met een verwijzing naar de ernst van het feit – in welk verband het heeft meegewogen dat er veel getuigen van het incident waren – en heeft gekeken naar straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, meen ik dat dit oordeel – gezien de eerdergenoemde grote mate van vrijheid die de feitenrechter geniet op het gebied van de straftoemeting – niet onbegrijpelijk is en toereikend is gemotiveerd.

4.Slotsom

4.1
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat moet leiden tot strafvermindering. [13] Verder heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 7 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1828,
2.In de zaak die ten grondslag lag aan HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:108,
3.J. de Hullu & P.H.P.H.M.C. van Kempen,
4.HR 18 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:633,
5.Vgl. HR 31 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:802, r.o. 2.8. Zie in dit verband ook de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld (randnummer 2.10) voor HR 4 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1018 (HR: art. 81 lid 1 RO).
6.HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359,
7.Vgl. HR 18 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9359,
8.Een aanvallende actie sluit immers uit dat een geslaagd beroep op noodweer(exces) kan worden gedaan (vgl. HR 7 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1828,
9.HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975,
10.HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3376, r.o. 2.3.
11.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
12.HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975,
13.HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3489, r.o. 3.2.