ECLI:NL:HR:2014:3376

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
13/05706
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging door de Hoge Raad in een cassatiezaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1967, had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling door de Politierechter voor een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken was opgelegd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. P. van der Geest, voerde aan dat de straf te hoog was en dat er rekening gehouden moest worden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die recentelijk was afgekickt van zijn verslaving en in een positieve levensfase verkeerde.

De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en vroeg om terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd om de redenen op te geven waarom het was afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte standpunt over de strafmaat. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de uitspraak.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het afwijken van door de verdediging ingebrachte standpunten.

Uitspraak

25 november 2014
Strafkamer
nr. S 13/05706
CB/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 oktober 2013, nummer 21/004918-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de strafoplegging.
2.2.1.
De Politierechter heeft de verdachte ter zake van een overtreding van art. 9, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en heeft daartoe overwogen:
"De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Voorts heeft de politierechter rekening gehouden met voormeld uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor onder meer overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994.
De politierechter stelt vast dat op grond van de wettelijke bepalingen tot beperking van het opleggen van taakstraffen het in de onderhavige strafzaak, gelet op de recidive, niet mogelijk is om een werkstraf op te leggen.
De politierechter is, gelet op alle feiten en omstandigheden, van oordeel dat het opleggen een vrijheidsstraf van voormelde duur passend en geboden is."
2.2.2.
Het Hof heeft dit vonnis bevestigd met overneming van de gronden waarop het berust.
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte deelt mede dat hij de straf te hoog vindt.
(...)
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Drie à vier jaar geleden ben ik ook een keer gepakt en ik heb toen een taakstraf gekregen. Ik ben geschrokken van de gevangenisstraf.
De raadsvrouw merkt op, zakelijk weergegeven:
Cliënt bekent het feit, de reden van het hoger beroep is de strafmaat.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik ben nu niet meer aan de drank en ik gebruik ook geen drugs meer. Ik heb een WAO uitkering, ik heb drie jaar lang in de schuldsanering gezeten. Als ik weer terecht kom bij de zwaardere jongens, dan ben ik bang dat ik weer terug val. Ik heb nog nooit vast gezeten. Ik ben fout geweest, ik heb geen rijbewijs.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging. De raadsvrouw voert onder meer aan, zakelijk weergegeven:
De reden van het rijden is relevant. Het is niet zo dat cliënt lak aan de regels had, hij was in een stressvolle situatie. Hij zou naar Turkije vertrekken maar hij moest naar zijn zoon. Daar was nogal spoed bij. Hij heeft dit niet tegen de politie gezegd want hij wilde niet dat de politie naar zijn zoon zou gaan. Het was heel dom en hij geeft dat ook aan. Een gevangenisstraf voor de duur van twee weken staat niet in verhouding tot het feit. Ik heb goed geluisterd naar de advocaat-generaal en ik snap dat er beleidsregels zijn, maar er moet naar individuele gevallen worden gekeken. Deze man is van heel ver gekomen, hij is verslaafd geweest. Hij is nu bijna een half jaar helemaal afgekickt en doet het goed. Hij woont alleen, in een eigen woning. Als hij naar de gevangenis wordt gestuurd betekent dit een doorkruising van positieve ontwikkelingen. Ik maak me oprecht zorgen dat hij dan met verkeerde mensen in aanraking komt en in de put raakt. Het is niet zo dat hij geen straf verdient. Het alternatief is een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ik verzoek het hof dat ook op te leggen, desnoods een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
De advocaat-generaal voert het woord tot repliek, zakelijk weergegeven:
Een voorwaardelijke straf heeft verdachte er de vorige keer niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. Ik vind dat dus een te lichte reactie op dit feit.
De raadsvrouw voert het woord tot dupliek, zakelijk weergegeven:
Ik verzoek u om dan een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een geldboete op te leggen. De geldboete kan wellicht in termijnen worden betaald."
2.3.
Hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de door de Politierechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door het vonnis waarvan beroep te bevestigen, maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.4.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 november 2014.