Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Slotsom
25 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1967, had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling door de Politierechter voor een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken was opgelegd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. P. van der Geest, voerde aan dat de straf te hoog was en dat er rekening gehouden moest worden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die recentelijk was afgekickt van zijn verslaving en in een positieve levensfase verkeerde.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en vroeg om terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd om de redenen op te geven waarom het was afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte standpunt over de strafmaat. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de uitspraak.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het afwijken van door de verdediging ingebrachte standpunten.