3.2.2Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2021 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Vooraf van belang is, dat het OM en [verdachte] - en de rechtbank - het op de volgende punten (bijna) volledig eens zijn. Het navolgende stamt uit het requisitoir van de Officier van Justitie:
“Van belang is eerst vast te stellen van welke feiten uitgegaan moet worden bij de beoordeling van een beroep op noodweer door één van de verdachten. Dit is eerder ook al voorbij gekomen, maar ik benoem het nog een keer.
Wat het OM betreft moet uit gegaan worden van het volgende:
- [betrokkene 4] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zijn naar de carpoolplaats gekomen met vuurwapens.
- [betrokkene 4] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zijn naar de carpoolplaats gekomen met de intentie niet te betalen voor de drugs.
- Er is geen begin van aannemelijkheid dat [betrokkene 1] geld bij zich had om de drugs te betalen. Ik verwijs naar wat ik al heb gezegd over het scenario ripdeal versus het scenario een gewone drugsdeal die uit de hand is gelopen.
- Ook [verdachte] had een vuurwapen bij zich toen hij naar de carpoolplaats kwam. Hij had dit meegenomen omdat hij er rekening mee hield dat ze geript zouden worden.
- In de auto heeft [betrokkene 1] onder bedreiging van een vuurwapen tegen [slachtoffer] en [verdachte] gezegd dat zij hun zakken moesten legen.
- Daarop is in de auto een worsteling ontstaan tussen [verdachte] en [betrokkene 1] . Vast staat dat [betrokkene 1] als eerste heeft geschoten in de auto.
- Iedereen heeft daarna de auto verlaten.
- Buiten de auto zijn [slachtoffer] en [betrokkene 4] met elkaar in gevecht geraakt, waarbij [betrokkene 4] door [slachtoffer] is geslagen met een zaklamp op zijn hoofd.
- Op enig moment stopt dat gevecht en gaan [slachtoffer] en [betrokkene 4] uiteen.
- *Ondertussen zijn ook [verdachte] en [betrokkene 1] met elkaar aan het duwen/trekken. Ook dat stopt op enig moment.
- Vervolgens gaat iedereen een kant op en wordt er door [verdachte] , [betrokkene 4] , [betrokkene 1] en mogelijk ook [betrokkene 3] over en weer geschoten op elkaar én op [slachtoffer] .
- Daarbij wordt [slachtoffer] dodelijk geraakt.
- Wie buiten de auto als eerste heeft geschoten is niet vast te stellen. Wel is duidelijk dat [slachtoffer] geen vuurwapen had en niet heeft geschoten......... ”
* ...Ondertussen zijn ook [verdachte] en [betrokkene 1] met elkaar aan het duwen /trekken. Ook dat stopt op enig moment....”
Dit is het enige punt - verzonnen door [betrokkene 4] - dat door [verdachte] wordt betwist en ook door de rechtbank niet wordt aangenomen. De verdachte [betrokkene 1] bevestigt hier de lezing van [verdachte] en betwist wat [betrokkene 4] hierover heeft gezegd. Het is evident, dat zo’n moment - lees ook de overige verklaringen van [betrokkene 4] en die van [betrokkene 3] en [betrokkene 1] - zich niet heeft voorgedaan. Dit punt was cruciaal in het requisitoir van de Officier van Justitie, omdat zij hierin DE reden zag, voor het passeren van het noodweerverweer. Het is opvallend, dat in het requisitoir van de AG’s geen gewag meer wordt gemaakt van het duwen en trekken tussen [betrokkene 1] en [verdachte] en het stoppen ervan. De AG’s beperken zich er thans toe op te merken, dat wat er buiten is gebeurd onduidelijk is en omdat dat zo is, zou geen beroep op noodweer aan [verdachte] toekomen nu [verdachte] zich na die worsteling had kunnen onttrekken aan de schietpartij en dat hem dus geen beroep op noodweer meer toekwam als hij erna nog heeft geschoten.
Het maakt – de verdediging volgt hier de rechtbank – voor de beoordeling van het beroep op noodweer niet meer uit, wie er buiten de auto precies als eerste heeft geschoten.
Het is evident, dat [slachtoffer] en [verdachte] beiden zijn aangevallen en dat de aanval al in de auto begon. [verdachte] was onder die omstandigheden gerechtigd om zich tegen de onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding – die begon in de auto – te verweren. Hem komt dus – ondanks het feit, dat hij bij een drugsdeal betrokken was en ter bescherming een vuurwapen bij zich had – wel degelijk een beroep op noodweer toe.
Immers, het staat vast – dit wordt door geen der partijen betwist – dat er geen lopend conflict was. Uit het dossier blijkt ook genoegzaam, dat [verdachte] zich had bewapend uit voorzorg en niet omdat hij het conflict opzocht. [verdachte] en [slachtoffer] hebben zich ook niet als agressor gedragen.
Uit het dossier volgt, dat [slachtoffer] die niet gewapend was en [verdachte] die zijn wapen in zijn broeksband had zitten, onverhoeds door [betrokkene 1] en [betrokkene 4] werd overvallen, met als doel hen drugs afhandig te maken. [betrokkene 3] stond buiten de auto en heeft mogelijk met zijn wapen in de deurstijl geschoten.
Uit het dossier volgt verder, dat [verdachte] in de auto door [betrokkene 1] werd beschoten, waarnaar zij beiden via een geopend portier de auto verlieten. [verdachte] rende naar links. [betrokkene 1] rende naar rechts.
Er is dus niet een moment geweest, waarbij [verdachte] en [betrokkene 1] buiten de auto stonden te worstelen (al dan niet met schietende wapens).
Uit het dossier volgt, dat [verdachte] in de vlucht is beschoten door [betrokkene 4] en [betrokkene 1] en mogelijk ook door [betrokkene 3] . [verdachte] is op de vlucht in zijn hand geschoten.
[verdachte] heeft al wegrennend naar achteren geschoten in de richting van zijn belagers. Dat hij daarbij een poging tot doodslag ondernam is toelaatbaar, nu de reactie van [verdachte] geboden was, om zichzelf en [slachtoffer] de vlucht mogelijk te maken.
De gekozen reactie van [verdachte] was ook proportioneel, nu hij zijn schietwapen inzette tegen personen die op dat moment poogden hem met hun schietwapens te doden.
Dat alles maakt, dat ik uw Hof vraag het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de feit 2. – eventueel met verbetering van gronden – in stand te laten.”
3.2.3Het hof heeft onder meer het volgende overwogen:
“Het oordeel van het hof over de feiten
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Deze zaak betreft – kort gezegd – een vuurgevecht op een carpoolplaats dat heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] . Zoals hierna nog nader zal blijken, wordt de vaststelling van de feiten bemoeilijkt doordat de verklaringen van de betrokkenen op diverse wezenlijke onderdelen uiteenlopen terwijl forensische gegevens slechts in beperkte mate uitsluitsel bieden. Het hof is daarom uiterst behoedzaam omgegaan met de verklaringen van ieder van de verdachten, met name voor zover daarin anderen worden belast, en heeft daarbij gekeken naar andere, meer objectieve bewijsmiddelen die onderdelen van de verklaringen kunnen ondersteunen om die onderdelen daarmee aan het bewijs van het tenlastegelegde te laten bijdragen. (...)
1.) Inleiding
In de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 vond op een carpoolplaats langs de Rijksweg A50 bij [plaats] een vuurgevecht plaats. Tijdens dit vuurgevecht waren de verdachten [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 1] en [verdachte] en het slachtoffer [slachtoffer] op de carpoolplaats aanwezig. De reden voor hun aanwezigheid hield verband met de afwikkeling van een drugsdeal tussen aan de ene kant [slachtoffer] en [verdachte] en aan de andere kant [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] . Op de carpoolplaats hebben [betrokkene 4] en [betrokkene 1] (de beoogde kopers) plaatsgenomen op de achterbank van de auto waarin [slachtoffer] en [verdachte] (de beoogde verkopers) kort daarvoor waren aangekomen. [slachtoffer] was de bestuurder en [verdachte] was de bijrijder in de auto. [betrokkene 4] is achter [slachtoffer] gaan zitten en [betrokkene 1] achter [verdachte] . Niet gebleken is dat [slachtoffer] over een wapen beschikte. De drie andere inzittenden beschikten wel over een wapen. De afwikkeling van de drugsdeal in de auto heeft geleid tot een worsteling tussen (in ieder geval) [verdachte] en [betrokkene 1] . Daarbij is het pistool van [betrokkene 1] op een gegeven moment afgegaan. Alle inzittenden hebben de auto daarop aan de linkerzijde verlaten. Buiten de auto is een kortdurend handgemeen ontstaan tussen [betrokkene 4] en [slachtoffer] . Het hof leidt uit de verklaringen af dat [slachtoffer] kort na het staken van het gevecht met [betrokkene 4] enige tijd in dezelfde richting als [verdachte] achter [verdachte] heeft gerend. [slachtoffer] en [verdachte] zijn van de carpoolplaats weggerend. [betrokkene 4] en [betrokkene 1] zijn in de tegengestelde richting van de auto af de carpoolplaats op gerend. Er is op dat moment min of meer gelijktijdig over en weer geschoten. Het lichaam van [slachtoffer] is later dood aangetroffen. Er is op dat moment min of meer gelijktijdig over en weer op elkaar geschoten, waarbij [slachtoffer] dodelijk is getroffen.
2.) Was sprake van een poging tot een ripdeal?
Onderdeel van het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan deze zaak is dat er sprake zou zijn geweest van – kort gezegd – een poging tot een ripdeal door de medeverdachten. [verdachte] heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] kort na het instappen van [betrokkene 4] en [betrokkene 1] door [betrokkene 1] zouden zijn bedreigd met een vuurwapen en dat ze van hem hun zakken moesten leegmaken. (...). Volgens de verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 1] was het [verdachte] die zijn vuurwapen pakte toen [betrokkene 1] zei dat hij niet zou betalen omdat het niet om de eerder geteste cocaïne ging.
(...) Vaststaat in de eerste plaats dat [verdachte] op een aantal zeer essentiële onderdelen leugenachtig heeft verklaard. Zo heeft [verdachte] in eerste instantie, tegen beter weten in, ontkend dat hij die bewuste nacht zelf ook heeft geschoten en heeft hij ten behoeve van het onderzoek naar zijn rol bovendien bewust andere kleding aan de politie overhandigd dan de kleding die hij die bewuste nacht droeg. Deze gebreken nopen tot het betrachten van uiterste behoedzaamheid ten aanzien van de waarheidsgetrouwheid van de rest van zijn verklaring.
Ter terechtzitting in hoger beroep is [verdachte] niet verschenen, zodat het hof [verdachte] ook niet zelf heeft kunnen ondervragen ter beoordeling van de waarheidsgetrouwheid van zijn verklaring. Om de verklaring van [verdachte] desalniettemin als voldoende waarheidsgetrouw aan te kunnen merken dient naar het oordeel van het hof sprake te zijn van voldoende (objectief) steunbewijs. Daarvan is het hof echter niet gebleken, zoals hieronder – aan de hand van de door de rechtbank en de advocaten-generaal vermelde punten – wordt toegelicht.
- Op 9 maart 2017 en 10 maart 2017 hebben [betrokkene 3] en [betrokkene 4] elkaar berichten gezonden. Daarin communiceren zij over – kort gezegd – ‘een Turk waar je makkelijk 100 van kan pakken’ en dat [betrokkene 4] dat niet kan doen. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben verklaard dat deze berichtenwisseling niet gaat over het rippen van [slachtoffer] . Naar het oordeel van het hof valt het standpunt van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] niet uit te sluiten. Het kan – zoals ter zitting naar voren is gekomen – zowel gaan om rippen als om kopen/aanschaffen. Deze omstandigheid levert noch op zich, noch in combinatie met andere omstandigheden naar het oordeel van het hof voldoende ondersteuning op. De inhoud van de berichtenwisseling levert noch op zichzelf noch in combinatie met andere omstandigheden naar het oordeel van het hof voldoende ondersteuning op.
- Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [slachtoffer] is aangetroffen met zijn broekzakken naar buiten gekeerd. Niet is vast komen te staan of dat bij de gedragingen in de auto is gebeurd of nadat hij aan de schotverwonding was bezweken.
- De omstandigheid dat [betrokkene 1] en [betrokkene 4] vuurwapens bij zich hadden levert eveneens onvoldoende ondersteuning op. Het valt niet in te zien waarom zij die niet om dezelfde reden bij zich zouden hebben gehad als [verdachte] , die als verklaring geeft dat men ‘het’ niet vertrouwde, zoals het hof hun verklaringen begrijpt.
- Het feit dat de telefoons van [slachtoffer] niet op de plaats delict zijn aangetroffen maar op een locatie waar [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] na het vuurgevecht zijn langsgereden levert noch op zichzelf, noch in combinatie met ander bewijsmateriaal naar het oordeel van het hof voldoende ondersteuning op, alleen al omdat daarmee niet gezegd is dat tevoren sprake was van een voornemen tot een ripdeal.
Naar het oordeel van het hof vindt de verklaring van [verdachte] niet alleen onvoldoende ondersteuning in ander bewijsmateriaal, maar er is ook sprake van een aantal contra-indicaties. Het hof neemt met name in aanmerking dat voorafgaand aan de drugsdeal meerdere afspraken tussen de betrokkenen hebben plaatsgevonden waarbij niet steeds dezelfde personen aanwezig zijn geweest. Dit had wel voor de hand gelegen als men op voorhand het plan had opgevat om [slachtoffer] en [verdachte] te beroven. Zo zijn [betrokkene 4] en [betrokkene 1] op enig moment die avond, nadat zij even daarvoor een monster van de cocaïne hadden afgenomen, met een vriend van [betrokkene 4] op pad gegaan om de deal af te ronden, hetgeen uiteindelijk niet is gelukt omdat men niet tot een concrete afspraak kwam omtrent de plaats van levering. Op dat moment zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 3] thuis bij de vriendin van deze vriend gebleven in afwachting van de terugkeer van [betrokkene 4] en [betrokkene 1] .
Het bovenstaande in samenhang bezien leidt het hof tot de conclusie dat de verklaring van [verdachte] als onvoldoende waarheidsgetrouw moet worden aangemerkt voor zover hij heeft verklaard dat sprake was van een voornemen tot een ripdeal en van de dreiging met geweld welke als eerste zou zijn uitgegaan van de kant van [betrokkene 4] en [betrokkene 1] . Anders dan de rechtbank en de advocaten-generaal gaat het hof dan ook niet uit van het zogenaamde ripdealscenario.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De raadsman heeft verzocht de overwegingen van de rechtbank op dat punt te bevestigen. Daartoe is aangevoerd dat voldoende duidelijk is wat er is voorgevallen omdat uitgegaan moet worden van het ripdealscenario. Verdachte mocht zich onder die omstandigheden verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van verdachte en [slachtoffer] door [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] . Dat verdachte zich die bewuste nacht had bewapend kan hem volgens de raadsman in dat kader niet worden tegengeworpen.
Het hof is van oordeel dat in dit geval niet aannemelijk is geworden dat, zowel aan de kant van [betrokkene 4] en [betrokkene 1] als aan de kant van [verdachte] , noch op grond van de bedoeling, noch naar de uiterlijke verschijningsvorm, de bewezen verklaarde gedragingen kunnen worden aangemerkt als ‘verdedigend’. Deze gedragingen moeten – naar de kern bezien – alle als aanvallende gedragingen worden gezien, gericht op confrontatie dan wel deelneming aan één (voortdurend) gevecht.
Het hof leidt uit de – overigens uiteenlopende – verklaringen en ander bewijsmateriaal af dat in de auto kennelijk sprake was van een meningsverschil, dat uitliep op een worsteling in de auto tussen in ieder geval [betrokkene 1] en [verdachte] . Daarbij waren aan beide kanten vuurwapens binnen handbereik aanwezig en/of tevoorschijn gehaald, terwijl bij die van beide kanten (praktisch) gelijktijdig ingezette worsteling het pistool van [betrokkene 1] is afgegaan. Uit de verklaringen en forensische gegevens over het schot heeft het hof – zoals eerder overwogen – afgeleid dat [betrokkene 1] in de auto niet gericht op of bewust in de richting van [verdachte] en/of [slachtoffer] heeft geschoten.
Nadat zij als eersten uit de auto zijn gegaan, hebben [betrokkene 4] en [slachtoffer] eerst nog kort met elkaar gevochten. Hierbij is niet geschoten. Nadat [betrokkene 1] en [verdachte] kort daarna eveneens de auto hadden verlaten, zijn zij elk in tegengestelde richting weggerend van de auto. In plaats van de (verdere) confrontatie te vermijden door alleen maar van die plek weg te gaan, zijn allen, behoudens [slachtoffer] , vervolgens (praktisch) gelijktijdig in elkaars richting gaan schieten. Nadat [betrokkene 4] en [slachtoffer] na de worsteling uit elkaar zijn gegaan, is [betrokkene 4] (ook) in de richting van [verdachte] gaan schieten. Nadat [verdachte] en [slachtoffer] in elkaars nabijheid waren gekomen hebben [betrokkene 4] en [betrokkene 1] in de richting van beiden geschoten, terwijl [verdachte] diverse schoten in de richting van [betrokkene 4] en [betrokkene 1] heeft afgevuurd.
Dat de gedragingen aan één van beide kanten op grond van de bedoeling dan wel de uiterlijke verschijningsvorm als ‘verdedigend’ kunnen worden aangemerkt, is daarmee niet aannemelijk geworden, nu het – naar de kern bezien – om aanvallende gedragingen ging die gericht waren op een confrontatie dan wel deelneming aan het (nog voortdurende) gevecht.”