Conclusie
buiten de appeltermijnVerhuurder opnieuw bij exploot heeft gedagvaard. Het exploot waarmee de ingetrokken dagvaarding opnieuw is betekend, is volgens het hof daarom geen herstelexploot in de zin van art. 125 lid 5 Rv. In cassatie klaagt Huurder dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de appeldagvaarding is ingetrokken (onderdeel 1) en dat het tweede exploot ten onrechte niet als inschrijvingsherstelexploot is aangemerkt (onderdeel 2). Hoewel kritiek mogelijk is op de stand van de rechtspraak in deze, is sprake van een lange, vaste lijn op grond waarvan ik de cassatiepoging hiertegen geen doel zie treffen.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel 1komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel in rov. 2.2-2.3 en rov. 3.2-3.3 dat Huurder zijn appeldagvaarding heeft ingetrokken.
Onderdeel 2komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel in rov. 3.3 dat het exploot van 11 april 2023 geen inschrijvingsherstelexploot in de zin van art. 125 lid 5 Rv is.
bewust niet tijdigde uitgebrachte dagvaarding overleggen, gevolgd door de herstelexplootroute van art 125 lid 5 Rv met oproeping in dat herstelexploot tegen een latere datum. Ook kan het herstelexploot niet worden gebruikt om te bewerkstelligen dat appellant alleen maar inschrijving ter rolle (en het betalen van een vast recht) gedurende lange tijd kan uitstellen [30] .
subonderdeel 1.1heeft de toenmalige advocaat van Huurder, nadat deze op 27 maart 2023 met het H1-formulier (art. 3.1 Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven) de zaak ter griffie had ingediend voor ‘aanbrengen’ als ‘nieuwe zaak’ op de rolzitting van 28 maart 2023 om 10:00 uur, op 28 maart 2023 met het door hem op 09:23 uur ingediend H4-formulier, ingekomen op 09:27 uur, vóór de rolzitting van 10:00 uur gevraagd: ‘intrekken nieuwe zaak voor eerstdienende dag’; van dit verzoek ‘intrekking zaak’ werd kopie gemaild aan de advocaat van Verhuurder om 09:40 uur: ‘Ter kennisgeving zend ik u hierbij het H-formulier zoals zojuist ingediend (…)”. In cassatie geldt volgens de klacht, al dan niet veronderstellenderwijs, als uitgangspunt dat de zaak
nietop de rolzitting als nieuwe zaak
is aangebracht maar als ingetrokken werd beschouwd.Volgens de klacht kan de inhoud van het H4-formulier en/of bedoeld e-mailbericht van 28 maart 2023 niet anders worden uitgelegd dan dat Huurder verzocht om de aanbrenging van de zaak als 'nieuwe zaak' op de rolzitting van die dag ongedaan te maken door intrekking van de 'nieuwe zaak voor eerstdienende dag', zoals het H4-formulier ook vermeldt. De hofuitleg dat daarmee
de dagvaarding is ingetrokkenis onbegrijpelijk. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is onduidelijk op grond waarvan het hof dit heeft afgeleid uit (tekst, inhoud, doel/strekking van) dit H4-formulier en e-mailbericht. Dit tast ook het voortbouwende oordeel in rov. 3.3 aan, dat de dagvaarding op 27 maart 2023 tijdig en correct bij de griffie van het hof is ingediend, maar vervolgens is ingetrokken.
inschrijvingsverzuimin de zin van het beschreven stelsel. Het tweede exploot is uitsluitend gehanteerd voor het ‘opschuiven’ van de in het eerste exploot aangezegde rechtsdag [35] ; de zaak was al aanhangig vanaf de dag van dagvaarding (art. 125 lid 1 Rv) en het exploot was ook al tijdig ter griffie ingediend conform art 125 lid 2 Rv, alleen is er vlak voor het roltijdstip daags daarop om 10:00 uur een ‘intrekking’ geweest, die ook voorafgaand aan het roltijdstip aan de wederpartij is gecommuniceerd. Zoals besproken in de inleiding zijn volgens vaste rechtspraak exploten die niet strekken tot herstel van een processueel gebrek in de dagvaarding of tot herstel van niet inschrijving ter rolle
geenherstelexploten [36] . In de literatuur wordt algemeen aangenomen dat het bij exploot ‘opschuiven’ van de eerste verschijndag niet mogelijk is, ongeacht de reden daarvoor en afgezien van de hiervoor door mij als ‘oneigenlijk’ bestempelde route van het
bewustniet overleggen van het dagvaardingsexploot om vervolgens de verschijningsdatum via een herstelexploot te kunnen verplaatsen [37] - een truc die wel door de jurisprudentiële beugel kan. Onze zaak loopt wat dat betreft parallel met
V. B.V./Mr. B. q.q.waarin een aanvankelijk ingediende dagvaarding werd ingetrokken en er vervolgens binnen 14 dagen een nieuw exploot werd uitgebracht. Ook dat exploot kwalificeerde niet als herstelexploot [38] . Daar stuiten de klachten mijns inziens al op af.
welhet geval was, zodat geen sprake is van een inschrijvingsgebrek in principe), dán kan dat binnen 14 dagen met een herstelexploot worden hersteld (art. 125 lid 5 Rv). Maar als de aanlegger/appellant zo’n ‘intrekking’ bewerkstelligt vóór het roltijdstip zoals in onze zaak, hoewel het dagvaardingsexploot daags ervoor tijdig bij de griffie was bezorgd teneinde te worden ingeschreven op de rol, lijkt mij volgens de huidige stand van de rechtspraak geen sprake van een zich voor herstel lenend inschrijvingsgebrek waar het herstelexploot van art. 125 lid 5 Rv op ziet. Dan is de zaak gewoon ingetrokken, dat wil zeggen: dan heeft appellant vormvrij afstand gedaan van de gevolgen van de dagvaarding (Bosch-Boesjes en Van Rijssen), oftewel is sprake van vermindering van eis tot nihil (Snijders). Er is niet nog een separate handeling nodig op de rol zelf; de griffier kon inschrijven (art. 125 lid 4 Rv), maar appellant verhinderde dat zelf door ‘intrekking’ vóór het roltijdstip. Volgens Van Rijssen is er dan, zoals besproken in de inleiding, zelfs geen aanhangigheid meer [39] .
op één lijn worden gezetmet het niet tijdig overleggen van het dagvaardingsexploot bedoeld in art. 125 lid 2 Rv dat zich voor herstel leent op de in art. 125 lid 5 Rv bedoelde wijze? Dat is in de kern genomen de klacht van
onderdeel 2,dat dat, anders dan het hof heeft geoordeeld, wel zo is. Ik houd het erop dat dat
nietkan, mede gelet op de restrictieve uitleg van het inschrijvingsherstelexploot in de rechtspraak. Intrekking is naar de huidige stand van het recht een onherroepelijke processuele rechtshandeling, die niet langs de weg van een inschrijvingsherstelexploot ongedaan gemaakt kan worden (in gelijke zin s.t. Verhuurder 23).
welkan worden hersteld via art. 125 lid 5 Rv) [41] en tussen het geval waarin bij exploot de rechtsdag rechtstreeks wordt opgeschoven – wat dus
nietkan, danwel de variant uit onze zaak – die zich volgens mij (2.15) ook niet leent voor herstel langs de weg van art. 125 lid 5 Rv volgens de huidige stand van de (vaste) rechtspraak. De wijze waarop geprobeerd wordt de rechtsdag op te schuiven zou naar ik meen geen verschil moeten uitmaken [42] ; anders gezegd: in het tweede (en derde) geval komt aan het
rechtszekerheidsbelangvoor de wederpartij van de ‘intrekker’ oneigenlijk veel gewicht toe. Pleitbaar lijkt mij dat de aanlegger in beginsel ook zonder toestemming van de wederpartij de vrijheid moet hebben om de zitting uit te stellen (gedaagde/geïntimeerde kan vervroegd opbrengen en de rechter moet ambtshalve waken voor nodeloze procesvertraging; de aanlegger had ook meteen bij dagvaarding al een late verschijningsdatum kunnen kiezen) en dat geen enkel belang is gediend met een niet-ontvankelijkheid van een uitgesteld appel, indien en voor zover maar
binnen de appeltermijnde wederpartij het signaal heeft bereikt dat de rechtsstrijd nog niet voorbij is [43] . Ik acht daarbij nog wel de
nuanceringgepast dat in een ‘intrekkingsgeval’ als in onze zaak van eiser/appellant verlangd mag worden dat deze
aan diens wederpartij kenbaar maaktdat dit gebeurt teneinde de verschijningsdatum op te schuiven. Dan is dat kennelijk zwaarwegende rechtszekerheidsbelang voor die wederpartij ook geborgd, zou ik denken, zonder dat in mijn ogen niet goed te rechtvaardigen afbreuk wordt gedaan aan het
rechtsbeschermingsbelangvan de ‘intrekker/opschuiver’. Als de ruimte bepleit door Von Schmidt (die ik graag onderschrijf)
nietcategorisch wordt gevolgd en voor het juiste evenwicht de net aangetekende
nuancevan motieven kenbaar maken aan de wederpartij nodig wordt geacht, dan heeft dat overigens voor onze zaak dit tot gevolg: Huurder heeft zijn motieven voor de ‘intrekking’ hier in het geheel
nietkenbaar gemaakt (het middel komt ook niet verder dan dat dat om hem moverende redenen is gebeurd), zodat indachtig die bepleite nuance de vraag is of er dan in deze zaak cassatie zou moeten volgen; ik zou dat vanwege dat achterwege laten van het delen van de motieven voor de ‘intrekking’ met de wederpartij hier
nietwillen bepleiten.
de uitleg van de proceshandeling van Huurderop 28 maart 2023 waarbij zijn advocaat vlak vóór 10:00 uur, het tijdstip van de rolzitting op de aangezegde rechtsdag, een H4-formulier naar het hof heeft gestuurd en vervolgens kort daarna een kopie daarvan, met een begeleidende e-mail, naar de advocaat van Verhuurder (hierna: de Proceshandeling). De bepalingen van titel 3.2 BW, waaronder de wilsvertrouwensleer van art. 3:33 en 3:35 BW, kunnen via de schakelbepaling van art. 3:59 BW voor zover de aard van de rechtsverhouding zich daar niet tegen verzet ook worden toegepast op procesrechtelijke figuren [44] . Daarbij is voorzichtigheid geboden, omdat deze bepalingen in de eerste plaats op het vermogensrecht betrekking hebben [45] . De rechten van partijen en eventuele derden dienen goed in het oog te worden gehouden; de toepassing van de wilsvertrouwensleer op het procesrecht mag geen schade toebrengen aan de rechten die partijen op grond van het procesrecht toekomen [46] .
niet andershad kunnen worden begrepen dan dat (slechts) de
aanbrengingongedaan is gemaakt, zoals de klacht poneert, maar dat de zaak
verder nog niet ten einde was, volgt niet uit de normale taalkundige betekenis van een zaak of dagvaarding ‘intrekken’; daarmee wordt normaliter bedoeld dat de zaak geen vervolg meer krijgt – tenzij er omstandigheden zijn die op een andere uitleg zouden kunnen wijzen, maar daar blijkt hier niets van. De klacht lijkt daartoe beroep te doen op de (systematiek van de) door Huurder ingediende formulieren: er is eerst een
H1-formulieringediend om de zaak als nieuwe zaak
aan te brengenop de rol van 28 maart 2023 om 10:00 uur, waarna vlak vóór die rolzitting een
H4-formulier ‘intrekken nieuwe zaak voor eerstdienende dag’is ingediend. Mogelijk is het betoog hier dat de
aanbrenging nog niet was voltooidomdat de zaak nog niet op de rol van 10:00 uur was ingeschreven. Dat mist echter feitelijke grondslag, omdat het hof in rov. 3.3 heeft geoordeeld dat de
dagvaarding correct en tijdig is ingedienden dus was
aangebrachtbij het hof. Dat oordeel is, zo is in de inleiding besproken, rechtens juist en verder ook niet onbegrijpelijk [52] . Daarnaast geldt dat ook als een zaak nog
nietis aangebracht, deze kan worden ingetrokken [53] . In literatuur en rechtspraak worden de termen ‘intrekken zaak’ en ‘intrekken appeldagvaarding’ verder ook
inwisselbaar gebruikt [54] , zodat daar ook geen licht tussen zit; ook in die zin is de uitleg van het hof goed te volgen en slaagt de motiveringsklacht niet. Dat staat dan nog los van de constatering in het vorige nummer dat het hof de eerder besproken lijn Van Rijssen lijkt te hebben gevolgd, waar deze zo begrepen klacht ook op stukloopt: intrekking is onherroepelijk en maakt dat de zaak niet meer aanhangig is.
daarna in de procedure gebeurtof de aanhangigheid vervalt [55] . De nu gegeven hofuitleg is immers in het nadeel van Huurder en het lijkt bij eerste beschouwing niet aanstonds aannemelijk dat hij dit rechtsgevolg heeft beoogd, namelijk dat zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zou worden; als je een ‘royement’ bent overeengekomen, bijvoorbeeld als onderdeel van een minnelijke regeling, is daar doorgaans een kostenvergoedingsafspraak voor gemaakt met de wederpartij, hetgeen hier niet is gebeurd en in het e-mailbericht zijdens Huurder aan Verhuurder op de ochtend van de rolzitting wordt daar ook niet aan gerefereerd door Huurder. Het komt in feite neer op afstand doen van (processueel) recht, met in hoger beroep het risico van het niet (meer) halen van de beroepstermijn. Dat zou
ondubbelzinnigmoeten gebeuren [56] . En voor de uitleg dat sprake is van ondubbelzinnige afstand ligt ook meer voor de hand dat die verklaring is
gericht tot de wederpartij. De intrekking is hier niet (direct) gericht geweest aan geïntimeerde; deze is er slechts ‘secundair’ over bericht die ochtend van de rolzitting. De intrekking heeft het hof bovendien kennelijk als
onherroepelijkgezien, omdat het verlies van aanhangigheid in de visie van het hof niet meer kon worden hersteld. Ook die uitleg is niet zonder meer vanzelfsprekend, zo valt te betogen. Verlies van aanhangigheid maakt niet per definitie dat de zaak niet opnieuw aanhangig kan worden. In het geval van royement (‘doorhaling op de rol’, zie art. 246 Rv e.v.), een administratieve handeling waaraan de wet geen rechtsgevolgen verbindt, kan een zaak in beginsel (als de beroepstermijn nog niet is verstreken) later ook weer op de rol geplaatst worden [57] . Dit alles is als gezegd niet voldoende om tot cassatie te komen hier [58] – vanzelfsprekend tenzij op het in 2.15 bedoelde beslispunt
anderswordt beslist dan daar voorgesteld.
opnieuw is gedagvaard. Dat exploot is volgens de klacht niet anders uit te leggen dan dat het hier een
inschrijvingsherstelexplootin de zin van art. 125 lid 5 Rv betreft, onder instandhouding van de appeldagvaarding (die is meebetekend) waardoor de rechtsgevolgen ervan, c.q. het daarmee ingesteld appel, behouden bleven. Aldus is onbegrijpelijk dat het hof dit herstelexploot heeft uitgelegd als nieuwe dagvaarding.
tweede explootdan geldt als een
nieuwe dagvaarding, zodat niet-ontvankelijk verklaring volgt, omdat buiten de appeltermijn is gedagvaard.