ECLI:NL:HR:2015:927

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
14/03687
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de geldigheid van herstelexploot en de gevolgen van een foutieve verschijndag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 april 2014. De eisers tot cassatie, bestaande uit zeven partijen, hadden beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkheid die hen door het hof was opgelegd in hun hoger beroep. De kern van het geschil betrof de geldigheid van een herstelexploot dat niet tijdig was ingediend, en de vraag of herstel mogelijk was door een tweede herstelexploot dat vóór de oorspronkelijk aangezegde foutieve verschijndag was uitgebracht.

De Hoge Raad oordeelde dat de eisers c.s. een foutieve verschijndag hadden aangezegd in hun oorspronkelijke exploot, en dat zij dit verzuim hadden geprobeerd te herstellen met een eerste herstelexploot. Dit eerste herstelexploot was echter niet tijdig ter griffie ingediend, waardoor het geen rechtsgevolg had. Vervolgens werd een tweede herstelexploot uitgebracht, dat wel tijdig was ingediend en voldeed aan de eisen van artikel 125 Rv. De Hoge Raad concludeerde dat de aanhangigheid van het geding in hoger beroep niet was vervallen, omdat het tweede herstelexploot rechtsgeldig was.

De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens werd de verweerder in cassatie veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de eisers c.s. werden begroot op een totaal van € 9.150,26. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in het civiele procesrecht, met name met betrekking tot de geldigheid van herstelexploiten en de gevolgen van een foutieve verschijndag.

Uitspraak

10 april 2015
Eerste Kamer
14/03687
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiser 5],
wonende te [woonplaats],
6. [eiser 6],
wonende te [woonplaats],
7. [eiser 7],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaten: mr. R.R. Verkerk en
mr. P.A. Fruytier,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 108360/HA ZA 10-1001 van de rechtbank Leeuwarden van 23 februari 2011, 1 juni 2011, 15 februari 2012 en 11 juli 2012;
b. de arresten in de zaak 200.116.223/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 januari 2013 en
29 april 2014.
Het arrest van het hof van 29 april 2014 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 29 april 2014 hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 april 2014 en tot terugwijzing van de zaak naar dit hof.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) [eiser] c.s. hebben gevorderd dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen.
(ii) [verweerder] heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat [eiser] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en te lijden schade als gevolg van het door [eiser] c.s. in strijd met de tussen partijen gesloten overeenkomst benaderen en factureren van zijn cliënten, alsmede veroordeling van [eiser] c.s. tot vergoeding van deze schade nader op te maken bij staat.
(iii) De rechtbank heeft bij eindvonnis van 11 juli 2012 de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen.
(iv) [eiser] c.s. hebben [verweerder] bij exploot van 3 oktober 2012 (hierna: het oorspronkelijke exploot) aangezegd in hoger beroep te komen van het tussenvonnis en het eindvonnis van de rechtbank en hem gedagvaard tegen de zitting van het hof van 24 oktober 2012.
( v) Bij herstelexploot van 17 oktober 2012 (hierna: het eerste herstelexploot) hebben [eiser] c.s. [verweerder] aangezegd dat in het oorspronkelijke exploot abusievelijk 24 oktober 2012 in plaats van 23 oktober 2012 is vermeld en hebben zij meegedeeld dat het oorspronkelijke exploot in die zin wordt hersteld en dat [verweerder] wordt gedagvaard tegen de zitting van het hof van 30 oktober 2012.
(vi) Bij herstelexploot van 1 november 2012 (hierna: het tweede herstelexploot) hebben [eiser] c.s. [verweerder] aangezegd dat het eerste herstelexploot abusievelijk niet tijdig is aangebracht en dat zij deze fout wensen te herstellen door [verweerder] opnieuw op te roepen, nu tegen de zitting van het hof van 13 november 2012.
(vii) Ter zitting van het hof van 13 november 2012 is de zaak aangebracht en is [verweerder] bij advocaat verschenen.
3.2.1
[verweerder] heeft zich beroepen op de niet-ontvankelijkheid van [eiser] c.s. in het door hen ingestelde hoger beroep. Hij heeft daartoe aangevoerd, voor zover in cassatie van belang, dat ten aanzien van het aanbrengen van het tweede herstelexploot niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 353 lid 1 Rv in verbinding met art. 125 lid 4 (oud) Rv, aangezien de aanhangigheid van het geding al was vervallen. Door de door [eiser] c.s. gemaakte fouten is de appeltermijn met ruim veertien dagen verlengd en is bovendien gehandeld in strijd met de eisen van een goede rechtspleging.
3.2.2
Het hof heeft [eiser] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in het door hen ingestelde hoger beroep. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“2.6 Na het uitbrengen van dit herstelexploot [het eerste herstelexploot] gold 30 oktober 2012 (en niet langer de ongeldige rechtsdag 24 oktober 2012 van de oorspronkelijke appeldagvaarding) als de in de dagvaarding vermelde roldatum in de zin van artikel 125 lid 2 Rv en diende de zaak op die roldag te worden ingeschreven. Dat is door een omissie aan de zijde van [eiser] c.s. niet gebeurd. De vraag rijst of die omissie kan worden hersteld door opnieuw een herstelexploot uit te brengen. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (…) volgt dat als een herstelexploot in de zin van artikel 125 lid 4 Rv slechts kan gelden een exploot dat een nieuwe rechtsdag aanzegt en dat gevolgd wordt door inschrijving ter rolle van die aangezegde rechtsdag. Wanneer de zaak dan niet wordt ingeschreven, kan aan het herstelexploot geen gevolg worden verbonden. De appellant die nalaat de zaak tijdig in te schrijven of aanzegt tegen een verkeerde rechtsdag, heeft in beginsel slechts één keer de mogelijkheid de zaak op een later tijdstip alsnog aan te brengen, dit behoudens bijzondere door de appellant aan te voeren omstandigheden, welke hier zijn gesteld noch gebleken. [eiser] c.s. hebben die mogelijkheid gehad, maar niet (op correcte wijze) te baat genomen. In dit verband overweegt het hof dat het tweede herstelexploot niet leed aan een nietigheidsgebrek in de zin van artikel 120 Rv, waarvan herstel als het exploot wel is ingeschreven (onder omstandigheden) nog mogelijk is (vgl. artikel 121 Rv), maar dat het enkel niet is ingeschreven.
2.7
[verweerder] heeft zich in het eerste door hem ingediende processtuk op de niet-ontvankelijkheid van het appel beroepen. Hij kan om die reden niet geacht worden te hebben ingestemd met het aanbrengen van de zaak tegen de in het tweede herstelexploot aangezegde roldatum.
2.8
De slotsom is dat [eiser] c.s. niet-ontvankelijk zijn in het door hen ingestelde appel. (…)”
3.3
Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft miskend dat de aanhangigheid van het geding op de voet van art. 125 lid 5 Rv niet vervalt indien binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot is uitgebracht (in dit geval: het tweede herstelexploot), en dat daaraan niet afdoet dat aan dat geldige herstelexploot een niet-aangebracht herstelexploot (in dit geval: het eerste herstelexploot) is voorafgegaan.
3.4.1
Art. 125 lid 1 Rv bepaalt dat het geding aanhangig is vanaf de dag van dagvaarding. Op grond van art. 125 lid 2 Rv wordt het exploot van dagvaarding door de eiser ter griffie ingediend uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum. Het voorschrift van art. 125 lid 5 Rv – dat tot de inwerkingtreding van de Wet van 8 maart 2012, Stb. 100, met ingang van 1 juli 2012 (zie KB van 27 juni 2012, Stb. 291) was vervat in art. 125 lid 4 Rv – luidt als volgt:
“De aanhangigheid van het geding vervalt indien het exploot van dagvaarding niet uiterlijk op het in het tweede lid vermelde tijdstip ter griffie is ingediend, tenzij binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot is uitgebracht.”
3.4.2
Het bepaalde in art. 125 Rv is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (art. 353 lid 1 Rv) en in cassatie (art. 418a Rv).
3.4.3
Volgens vaste rechtspraak dient het geval dat wordt gedagvaard tegen een dag of uur waarop de rechter geen zitting houdt (hierna: foutieve verschijndag), niet te worden beschouwd als een in de art. 120-121 Rv bedoeld geval – in welk geval sprake is van een gebrek in de dagvaarding dat nietigheid meebrengt, waarvan herstel slechts mogelijk is met inachtneming van die bepalingen – maar als een verzuim dat op dezelfde wijze dient te worden beoordeeld als het in art. 125 lid 5 Rv bedoelde geval dat is verzuimd om het exploot van dagvaarding tijdig ter griffie in te dienen (vgl. HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6248, NJ 2007/501, rov. 3.4.3, HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7203, NJ 2011/528, rov. 2.3, en HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7201, rov. 2.3). In door art. 125 lid 5 Rv bestreken gevallen kan herstel van het verzuim plaatsvinden op de in die bepaling voorgeschreven wijze, dat wil zeggen: door binnen twee weken na de in het oorspronkelijke exploot vermelde roldatum een geldig herstelexploot uit te brengen.
Art. 125 lid 5 Rv belet echter niet dat herstel van het verzuim om te dagvaarden tegen een foutieve verschijndag, plaatsvindt door een geldig herstelexploot uit te brengen vóór de in het oorspronkelijke exploot vermelde foutieve verschijndag (vgl. HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7203, NJ 2011/528, rov. 2.3, en HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7201, rov. 2.3).
3.4.4
Als geldig herstelexploot in de zin van art. 125 lid 5 Rv moet worden aangemerkt een herstelexploot waarbij de gedaagde – of in hoger beroep dan wel in cassatie: de geïntimeerde respectievelijk de verweerder – onder handhaving van het oorspronkelijke exploot en met inachtneming van de termijn van dagvaarding, wordt opgeroepen tegen een nieuwe verschijndag (vgl. HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1063, NJ 1993/741, rov. 3.2, en HR 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1934, NJ 1996/314, rov. 2).
3.4.5
Het oorspronkelijke exploot en het herstelexploot moeten met inachtneming van de termijn van art. 125 lid 2 Rv ter griffie worden ingediend. Wordt het herstelexploot niet tijdig ter griffie ingediend, dan komt daaraan geen enkel gevolg toe en vervalt de aanhangigheid van het geding (vgl. HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1063, NJ 1993/741, rov. 3.2, en HR 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1934, NJ 1996/314, rov. 2).
3.5.1
In het onderhavige geval bevatte het oorspronkelijke exploot een foutieve verschijndag (24 oktober in plaats van 23 oktober 2012). [eiser] c.s. hebben getracht dit verzuim te herstellen door middel van het eerste herstelexploot, dat is uitgebracht op 17 oktober 2012 – dat wil zeggen: vóór de in het oorspronkelijke exploot vermelde foutieve verschijndag – en waarin een nieuwe verschijndag (30 oktober 2012) werd vermeld.
Hoewel deze wijze van herstel strookt met hetgeen hiervoor in 3.4.3 is overwogen en het eerste herstelexploot voldoet aan de hiervoor in 3.4.4 vermelde vereisten, komt daaraan geen enkel gevolg toe op de hiervoor in 3.4.5 genoemde grond dat [eiser] c.s. hebben nagelaten om dat herstelexploot tijdig ter griffie in te dienen.
3.5.2
[eiser] c.s. hebben een tweede herstelexploot doen uitbrengen, waarin werd aangezegd “dat het hierbij betekende [eerste] herstelexploot abusievelijk niet tijdig is aangebracht; dat appellanten deze fout wensen te herstellen en dat verder de inhoud van de op 3 oktober 2012 uitgebrachte dagvaarding hoger beroep in stand dient te blijven onder aanzegging zoals vermeld in de ten deze betekende dagvaarding van 17 oktober 2012”.
Het tweede herstelexploot is uitgebracht op 1 november 2012, dat wil zeggen binnen de in art. 125 lid 5 Rv voorgeschreven termijn van twee weken na de in het oorspronkelijke exploot vermelde foutieve verschijndag (24 oktober 2012).
Voorts dient het tweede herstelexploot te worden aangemerkt als geldig herstelexploot in de zin van art. 125 lid 5 Rv doordat [verweerder], onder handhaving van het oorspronkelijke exploot en met inachtneming van de termijn van dagvaarding, werd opgeroepen tegen een nieuwe verschijndag (13 november 2012).
Ten slotte hebben [eiser] c.s. het tweede herstelexploot tijdig ter griffie ingediend, waarna de zaak op de zitting van het hof van 13 november 2012 heeft gediend, bij welke gelegenheid [verweerder] bij advocaat is verschenen.
3.5.3
Nu [eiser] c.s. het in het oorspronkelijke exploot vervatte verzuim van een foutieve verschijndag op rechtsgeldige wijze hebben hersteld door op de voet van art. 125 lid 5 Rv het tweede herstelexploot te doen uitbrengen, is de aanhangigheid van het geding in hoger beroep niet komen te vervallen. Daaraan doet niet af dat [eiser] c.s. al eerder hebben getracht het in het oorspronkelijke exploot vervatte verzuim te herstellen door het eerste herstelexploot te doen uitbrengen, nu bij gebreke van tijdige indiening ter griffie aan dat herstelexploot geen enkel gevolg toekomt.
3.6
Het hof heeft het vorenstaande miskend door te oordelen dat de appellant die nalaat de zaak tijdig in te schrijven of aanzegt tegen een verkeerde rechtsdag, in beginsel slechts één keer de mogelijkheid heeft de zaak op een later tijdstip alsnog aan te brengen, dit behoudens bijzondere door de appellant aan te voeren omstandigheden, welke hier zijn gesteld noch gebleken. De daartegen gerichte klacht van onderdeel 1 is gegrond.
3.7
Opmerking verdient dat de stelling van [verweerder] dat door de handelwijze van [eiser] c.s. de appeltermijn met ruim veertien dagen is verlengd, miskent dat het oorspronkelijke exploot binnen de appeltermijn van drie maanden van art. 339 lid 1 Rv is uitgebracht, en dat het herstel op de voet van art. 125 lid 5 Rv slechts ertoe heeft geleid dat de datum waarop de zaak in hoger beroep voor het eerst diende, werd verschoven van de oorspronkelijke foutieve verschijndag (24 oktober 2012) naar de nieuwe verschijndag (13 november 2012).
De gedaagde die van mening is dat de nieuwe verschijndag die wordt vermeld in het met inachtneming van art. 125 lid 5 Rv uitgebrachte herstelexploot, tot onredelijke vertraging van de procedure leidt, kan op de voet van art. 126 Rv bewerkstelligen dat deze verschijndag wordt vervroegd. Deze bevoegdheid tot verkorting van de termijn waarop is gedagvaard, komt ook toe aan de geïntimeerde (art. 353 lid 1 in verbinding met art. 126 Rv) en de verweerder in cassatie (art. 408 Rv).
3.8.1
Onderdeel 2 klaagt dat het hof in rov. 2.6, laatste volzin, overweegt dat “het tweede herstelexploot (…) enkel niet is ingeschreven”. In dit verband wijst het onderdeel erop (i) dat het hof in rov. 2.1 heeft geoordeeld dat de zaak ter zitting van 13 november 2012 “wel (is) aangebracht”, en (ii) dat tussen partijen niet in geschil is dat het tweede herstelexploot is aangebracht. Volgens het onderdeel is sprake van een kennelijke verschrijving, dan wel van een onbegrijpelijk oordeel, dan wel van strijd met art. 24 Rv.
3.8.2
Ook deze klacht is gegrond. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat het tweede herstelexploot tijdig ter griffie is ingediend en op de rol is ingeschreven. In de door het onderdeel bestreden passage heeft het hof kennelijk het oog op het eerste herstelexploot.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 april 2014;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 6.550,26 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 april 2015.