ECLI:NL:PHR:2023:1145

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
23/01617
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen niet-ontvankelijkverklaring in beslagzaak met betrekking tot grootschalige fraude in de voedselketen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een klager die niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klaagschrift tegen een beschikking van de rechter-commissaris. De klager, geboren in 1960, was betrokken bij een strafrechtelijk onderzoek naar grootschalige fraude in de voedselketen, waarbij beslag is gelegd op fysieke dossiers en een back-up van een ICT-systeem. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde de klager op 7 maart 2023 niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift, omdat hij geen verschoningsgerechtigde is. De klager heeft beroep in cassatie ingesteld, maar de Procureur-Generaal concludeert dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager niet als verschoningsgerechtigde kan worden aangemerkt, waardoor hij geen rechtsmiddel heeft tegen de beschikking van de rechter-commissaris. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het cassatieberoep, omdat de klager niet voldoet aan de vereisten om beroep in cassatie in te stellen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01617 Bv
Zitting19 december 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de klager

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 7 maart 2023 [1] de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv, in verbinding met art. 552a Sv, tegen de beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 98 Sv van 30 augustus 2022.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/01615, 23/01618, 23/01619, 23/01620, 23/01621, 23/01622, 23/01625, 23/01626, 23/01627, 23/01628, 23/01632, 23/01633, 23/01634, 23/01635, 23/01636, 23/01639, 23/01640, 23/01641, 23/01642, 23/01643 en 23/01644. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beklag.

2.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1
Het cassatieberoep is naar mijn oordeel niet-ontvankelijk en wel om de navolgende redenen.
2.2
Uit de stukken van het geding kan over de procesgang bij de Hoge Raad tot nu toe het volgende worden opgemaakt:
(i) op 27 oktober 2020 hebben medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit in het kader van het strafrechtelijk onderzoek “Marjolein” vanwege een verdenking van grootschalige fraude in de voedselketen onder leiding van de officier van justitie twee bedrijfspanden van de [klager] -groep aan de [a-straat 1] in [plaats] en [b-straat 1] in [plaats] doorzocht. Tijdens die doorzoeking zijn onder meer fysieke dossiers en een kopie van een back-up van het ICT-systeem van de [klager] -groep in beslag genomen;
(ii) op 29 januari 2021 is namens de klager een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend, strekkende tot primair opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van de inbeslaggenomen stukken respectievelijk vernietiging van en verbod op het gebruik van de vastgelegde gegevens en subsidiair verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris voor het volgen van de procedure als bedoeld in art. 98 Sv;
(iii) op 2 april 2021 is bovengenoemd klaagschrift behandeld door de meervoudige economische raadkamer die de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris voor het volgen van de procedure als bedoeld in art. 98 Sv;
(iv) op 30 augustus 2022 heeft de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in art. 98 Sv gegeven;
(v) op 12 september 2022 is namens de klager tegen deze beschikking een klaagschrift als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv, in verbinding met art. 552a Sv, ingediend;
(vi) op 7 februari 2023 zijn het klaagschrift ex art. 552a Sv van 29 januari 2021 en het klaagschrift ex art. 98 lid 4 Sv van 12 september 2022 door de meervoudige economische raadkamer behandeld. Vervolgens heeft de rechtbank bij separate beschikkingen van 7 maart 2023 het klaagschrift ex art. 552a Sv ongegrond verklaard en de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris;
(vii) op 21 maart 2023 is namens de klager beroep in cassatie ingesteld tegen die beschikkingen van 7 maart 2023. Het onderhavige cassatieberoep ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 30 augustus 2022.
2.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking hetgeen door de partijen is aangevoerd als volgt samengevat:

De ontvankelijkheid van het klaagschrift.
Het standpunt van klager.
Namens klager is aangevoerd dat hij zich over het verschoningsgerechtigde materiaal wenst uit te laten, omdat dit ook materiaal bevat dat hem aangaat.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het beklag, omdat klager in deze procedure geen belanghebbende is.”
2.4
De rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag en heeft daartoe overwogen:

Beoordeling door de raadkamer
Artikel 98, vierde lid, Sv bepaalt dat tegen de beschikking van de rechter-commissaris de persoon met bevoegdheid tot verschoning een klaagschrift kan indienen. De raadkamer constateert dat klager niet als zodanig kan worden gedefinieerd en dat hij derhalve niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 30 augustus 2022.
Dat de rechter-commissaris abusievelijk zijn beschikking ook aan klager heeft gericht, doet hieraan niet af.
De raadkamer komt gelet op het voorgaande niet toe aan de inhoudelijke bespreking van het klaagschrift.
Beslissing
De meervoudige economische raadkamer verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beklag.”
2.5
De steller van het middel komt met een rechts- en motiveringsklacht op tegen het oordeel van de rechtbank. De steller van het middel voert allereerst aan – met verwijzing naar de rechtspraak van de Hoge Raad, in het bijzonder zijn beschikking van 13 oktober 2015 [2] – dat de rechtbank met haar oordeel heeft miskend dat óók de beslagene, niet zijnde een verschoningsgerechtigde, kan worden ontvangen in zijn beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 98 Sv. Voor zover het oordeel van de rechtbank niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, is dat oordeel onbegrijpelijk, omdat namens de klager ook een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv is ingediend, waarin óók wordt geklaagd over de inbeslagneming van geheimhoudermateriaal en waarop de rechtbank, na het volgen van de procedure als bedoeld in art. 98 Sv en voortzetting van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer, hoe dan ook inhoudelijk had moeten beoordelen.
2.6
Dan kom ik nu toe aan de ontvankelijkheidskwestie.
2.7
Ingevolge art. 94 lid 1 Sv zijn onder meer alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, vatbaar voor inbeslagneming. Voorts kunnen op grond van art. 125i Sv bij een doorzoeking aangetroffen gegevens die op een gegevensdrager zijn opgeslagen, in het belang van het onderzoek worden vastgelegd. In art. 98 lid 1 Sv is evenwel bepaald dat bij personen met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv (uit hoofde van hun ambt, beroep of stand) brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt niet zonder hun toestemming in beslag worden genomen. Ook bij de vastlegging van gegevens op de voet van art. 125i Sv, waarin art. 98 Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard, geldt dat het verschoningsrecht op gelijke wijze moet worden gerespecteerd.
2.8
Op grond van art. 98 lid 1 Sv is het eerst aan de rechter-commissaris om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers. [3] Hierbij geldt als uitgangspunt dat de verschoningsgerechtigde in staat moet worden gesteld zich uit te laten over de vraag of de stukken en/of gegevens onder het verschoningsrecht vallen. [4] Daarbij is irrelevant of de stukken en/of gegevens zich bij de verschoningsgerechtigde zelf of bij de cliënt bevinden. [5] Het standpunt van de verschoningsgerechtigde moet worden gerespecteerd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. [6] De rechter-commissaris beoordeelt of het standpunt van de geheimhouder onjuist is bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde. [7] Voor zover het voor de beoordeling noodzakelijk is, mag de rechter-commissaris kennisnemen van de stukken en/of gegevens. [8] Beslist de rechter-commissaris dat de inbeslagneming (of, indien het gaat om gegevens, de kennisneming) is toegestaan, dan deelt hij op grond van art. 98 lid 3 Sv de verschoningsgerechtigde mede dat tegen zijn beslissing beklag openstaat en dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist. [9] Ingevolge art. 98 lid 4 Sv wordt de beschikking van de rechter-commissaris aan de verschoningsgerechtigde betekend, waarna de verschoningsgerechtigde binnen veertien dagen tegen deze beschikking op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift kan indienen.
2.9
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 13 oktober 2015 [10] het volgende overwogen met betrekking tot de te volgen procedure in de situatie dat de beslagene, niet zijnde een verschoningsgerechtigde, een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv indient, waarin hij klaagt over de inbeslagneming van voorwerpen of vastlegging van gegevens waarop het verschoningsrecht van toepassing is:
“2.5.1. In het geval dat een beslagene, niet zijnde de verschoningsgerechtigde, in een beklagprocedure aanvoert dat zich bij de onder hem in beslaggenomen bescheiden, brieven of andere stukken bevinden ten aanzien waarvan een geheimhouder de bevoegdheid tot verschoning kan uitoefenen, brengt een redelijke wetstoepassing het volgende mee.
2.5.2.
Ook in dat geval is de rechter-commissaris bevoegd ter zake te beslissen. Beslist hij dat de inbeslagneming is toegestaan, dan dient gehandeld te worden zoals in art. 98, derde lid, Sv is bepaald. De beschikking van de rechter-commissaris zal aan de betrokken verschoningsgerechtigde moeten worden betekend, onder mededeling dat deze binnen veertien dagen tegen deze beschikking een klaagschrift kan indienen bij een in die mededeling aangeduid gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming van de stukken wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag van de verschoningsgerechtigde is beslist.
2.5.3.
In het onder 2.5.2 bedoelde geval doet zich de situatie voor dat in twee beklagprocedures het verschoningsrecht aan de orde is.
In de beklagzaak van de beslagene die niet de verschoningsgerechtigde is, dient het oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde, als dat onherroepelijk is geworden, tot uitgangspunt te worden genomen. Indien in die laatste procedure onherroepelijk is beslist dat inbeslagneming van de desbetreffende brieven of andere stukken in strijd is met het verschoningsrecht, is het klaagschrift van de beslagene in zoverre gegrond en is kennisneming van die bescheiden niet toegestaan.
In het geval dat het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht ongegrond wordt verklaard, moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten met betrekking tot het verschoningsrecht betreft.
Indien de verschoningsgerechtigde geen klaagschrift indient tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat inbeslagneming is toegestaan, moet het ervoor worden gehouden dat door de verschoningsgerechtigde geen beroep wordt gedaan op zijn verschoningsrecht. Ook in dat geval moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten met betrekking tot het verschoningsrecht betreft. In deze gevallen geldt dat, zodra vaststaat dat een beroep op het verschoningsrecht niet is gedaan of niet opgaat, van de desbetreffende brieven of andere stukken kan worden kennisgenomen.
In het geval dat de beslagene in zijn klaagschrift ook andere klachten heeft opgeworpen tegen de inbeslagneming van die brieven of andere stukken dan die betreffende het verschoningsrecht, zal over de gegrondheid daarvan nog moeten worden beslist in de beklagprocedure van de beslagene.”
2.1
Uit het hierboven onder 2.7-2.9 uiteengezette juridisch kader volgt dat zowel de verschoningsgerechtigde als de beslagene in een klaagschrift ex art. 552a Sv kan klagen over de inbeslagneming van voorwerpen (of vastlegging van gegevens) waarop het verschoningsrecht van toepassing is. In dat geval zal de procedure als bedoeld in art. 98 Sv moeten worden gevolgd. De rechter-commissaris zal moeten beslissen over het beroep op het verschoningsrecht. Beslist hij dat de inbeslagneming of kennisneming is toegestaan, dan moet zijn beschikking aan de betrokken verschoningsgerechtigde worden betekend. Ingevolge art. 98 lid 4 Sv kan vervolgens enkel “de persoon met bevoegdheid tot verschoning” een klaagschrift indienen tegen deze beschikking van de rechter-commissaris. Voor zover in het middel ervan wordt uitgegaan dat uit de hierboven onder 2.9 genoemde beschikking van de Hoge Raad van 13 oktober 2015 volgt dat óók een niet-verschoningsgerechtigde een klaagschrift tegen de beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 98 Sv kan indienen, berust het mijns inziens op een verkeerde lezing van de bovengenoemde beschikking, zodat het middel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Uit de hierboven geciteerde rechtsoverwegingen van de Hoge Raad volgt immers dat ook in het geval een niet-verschoningsgerechtigde in een beklagzaak aanvoert dat zich tussen de onder hem in beslag genomen voorwerpen gegevens bevinden, waarvoor het verschoningsrecht kan worden ingeroepen het enkel de verschoningsgerechtigde is die een klaagschrift kan indienen tegen de beslissing van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 98 Sv. [11]
2.11
De rechtbank heeft blijkens haar beschikking – niet onbegrijpelijk – vastgesteld dat de klager geen verschoningsgerechtigde als bedoeld in art. 98 Sv is. [12] Dat wordt in cassatie ook niet bestreden. [13] Dat brengt mee dat de rechtbank terecht de klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in het beklag nu voor de klager tegen de beschikking van de rechter-commissaris ex art. 98 Sv geen rechtsmiddel openstaat en voorts dat voor de klager evenmin beroep in cassatie openstaat, zodat de klager in het beroep niet kan worden ontvangen. [14] Hieraan doet niet af dat de rechter-commissaris zijn beschikking per abuis eveneens aan de klager heeft gericht.
2.12
Voor zover in de toelichting op het middel nog wordt aangevoerd dat het niet in de rede ligt de klager niet-ontvankelijk te verklaren in het beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris, omdat het klaagschrift ook als een (aanvullend) klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv kan worden aangemerkt en in het licht daarvan irrelevant is welk artikelnummer het klaagschrift vermeldt, te weten art. 98 Sv en/of art. 552a Sv, wordt miskend dat het klaagschrift, (mede) blijkens de inhoud daarvan, enkel is gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris. Van een aanvullend klaagschrift ex art. 552a Sv waarop de rechtbank had dienen te beslissen is mijns inziens derhalve geen sprake.
2.13
Al met al kom ik tot de conclusie dat de rechtbank de klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het beklag, zodat de klager eveneens niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen. Hierdoor behoeft de motiveringsklacht geen bespreking.

3.Conclusie

3.1
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Bovenaan de bestreden beschikking wordt de datum van 7 februari 2023 genoemd. Onderaan de beschikking staat echter vermeld dat deze op 7 maart 2023 in het openbaar is uitgesproken. Verder houdt de beschikking onder meer in dat het klaagschrift op 7 februari 2023 door de meervoudige economische raadkamer in openbare raadkamer is behandeld. In het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 7 februari 2023 is voorts gerelateerd dat de beschikking op 28 februari 2023 ter openbare terechtzitting zal worden uitgesproken. De “Akte instellen cassatie” houdt – kort gezegd – in dat op 21 maart 2023 namens de klager cassatieberoep wordt ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 7 maart 2023. Het bovenstaande maakt dat ik ervan uitga dat de vermelding van de datum van 7 februari 2023 bovenaan de beschikking en de datum van 28 februari 2023 in bovengenoemd proces-verbaal berust op een kennelijke verschrijving en ik de beschikking aldus versta dat deze dateert van 7 maart 2023 en bovengenoemd proces-verbaal van 7 februari 2023.
2.HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076,
3.HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, r.o. 3.4,
4.HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, r.o. 3.4,
5.HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, r.o. 3.4,
6.HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, r.o. 3.4,
7.HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, r.o. 3.4,
8.HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, r.o. 3.4,
9.HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, r.o. 4.2.3,
10.HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076,
11.Dit volgt ook uit latere beschikkingen van de Hoge Raad. Zie bijv. HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, r.o. 4.2.1-4.2.3,
12.Onder randnummer 4 van het “[k]laagschrift ex art. 98 jo. 552a Sv” van 12 september 2022 wordt namens de klager onderkend dat art. 98 lid 4 Sv slechts de mogelijkheid biedt aan personen met bevoegdheid tot verschoning om te klagen tegen een op grond van art. 98 Sv genomen beslissing van de rechter-commissaris en dat de klager niet zo’n verschoningsgerechtigde is.
13.De steller van het middel geeft op p. 2 van zijn schriftuur aan dat de rechtbank “met juistheid [heeft] overwogen dat verzoeker geen persoon is met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 98, vierde lid, Sv”.
14.Vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5401; HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2744; HR 30 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:2010 en HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3068.