Uitspraak
1.De bestreden uitspraak
2.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
30 augustus 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder door de kantonrechter veroordeeld tot een geldboete van € 30,- voor een overtreding volgens artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen dit vonnis. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat M.J.F. Stelling middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof terecht de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, op basis van artikel 404, tweede lid aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Het door de verdachte ingenomen standpunt dat artikel 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) aan de toepasselijkheid van deze bepaling in de weg staat, werd door de Hoge Raad als onjuist beoordeeld. Tevens werd opgemerkt dat ingevolge artikel 404, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, tegen het vonnis in eerste aanleg voor de verdachte ook geen beroep in cassatie heeft opengestaan. Hierdoor kon de verdachte niet worden ontvangen in het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep, waarmee de eerdere veroordeling door de kantonrechter in stand blijft.