Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
5 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 31 mei 2017. De betrokkene, geboren in 1947, heeft een bezwaarschrift ingediend tegen beslissingen van de rechter-commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De advocaat van de betrokkene, P.H.L.M. Souren, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld aan de hand van artikel 445 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit artikel bepaalt dat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen openstaat in de gevallen die in het wetboek zijn bepaald. Aangezien er geen specifieke bepaling is die het mogelijk maakt om tegen de onderhavige beschikking in cassatie te gaan, kan de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de bestreden beschikking niet kan worden aangemerkt als een klaagschrift ex artikel 98 lid 4 Sv, zoals in de 'Akte rechtsmiddel' en de 'Herstel op akte rechtsmiddel' werd aangeduid.
Op 5 december 2017 heeft de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Deze beslissing is genomen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.