Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan over de procesgang in een beklagprocedure waarbij een beslagene, die niet de verschoningsgerechtigde is, aanvoert dat er zich bij de in beslag genomen stukken documenten bevinden waarop een geheimhouder het verschoningsrecht kan uitoefenen. De klager, geboren in 1970, heeft een klaagschrift ingediend tegen het beslag op stukken die onder hem in beslag zijn genomen, met de stelling dat deze onder het (afgeleide) verschoningsrecht van een derde partij vallen. De Hoge Raad oordeelt dat de klager ontvankelijk is in zijn cassatieberoep, omdat de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde nog niet onherroepelijk is beslist. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, die onvoldoende gemotiveerd was in haar oordeel dat de in beslag genomen stukken voorwerp uitmaken van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend. De zaak wordt terugverwezen naar de Rechtbank voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Dit arrest verduidelijkt de toepassing van de versnelde beklagprocedure en de rechten van de betrokken partijen, met name in situaties waarin het verschoningsrecht aan de orde is. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de beslagene en de geheimhouder, en de noodzaak om tijdig duidelijkheid te verschaffen over de toepasselijkheid van het verschoningsrecht.