AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Medeplegen van witwassen en rechtsmacht in Engeland
In deze zaak gaat het om de verdachte, geboren in 1974, die door het gerechtshof 's-Hertogenbosch is veroordeeld voor medeplegen van witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd gekregen, met verbeurdverklaring van een geldbedrag. De zaak heeft samenhang met meerdere andere zaken. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij twee middelen zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van de verdachte voor het medeplegen van witwassen in Engeland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier ontvankelijk is, maar de verdediging stelt dat de rechtbank de termijn van vijf jaar voor rechtmatig verblijf in Nederland niet heeft gehanteerd. Dit zou betekenen dat de rechtsmacht van Nederland niet van toepassing is. De conclusie van de advocaat-generaal is dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak moet vernietigen en de zaak moet terugverwijzen naar het gerechtshof voor herbehandeling. Het tweede middel betreft de beëdiging van de advocaat-generaal, maar dit middel faalt. De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak voor zover het de beslissingen over het feit 2 en de strafoplegging betreft.
Voetnoten
1.Wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herziening van de regels over werking van de strafwet buiten Nederland (herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken), Stb. 2013, 484 (inwerkingtredingsbesluit Stb. 2014, 103).
2.Kamerstukken II 2012/13, 33572, 3, p. 14. Zie in dit verband ook V.H. Glerum en N. Rozemond, ‘Overlevering’, in R. van Elst & E. van Sliedregt (red.), Handboek internationaal strafrecht. Internationaal en Europees strafrecht vanuit Nederlands perspectief, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 299.
3.Kamerstukken II 2012/13, 33572, 3, p. 14.
4.Kamerstukken II 2012/13, 33572, 3, p. 14.
6.Als het hof zich niet had kunnen verenigen met dit vonnis had het op zijn weg gelegen tot (partiële) vernietiging over te gaan. Zie HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0256, NJ 2011/294, m.nt. Mevis, rov. 2.8.2. 7.Zie A.J.A van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 310. Zie over toetsing in cassatie van een beroep op niet-ontvankelijkheid van het OM in verband met het schenden van beginselen van een behoorlijke procesorde o.a.: HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0256, NJ 2011/294, m.nt. Mevis, rov. 2.8.3 (in verband met vormverzuimen in het vonnis in eerste aanleg die middels bevestiging door het hof zijn overgenomen, maar waarover “hetzij bij de behandeling van de zaak in hoger beroep hetzij in cassatie niet is geklaagd”). Zie voorts (in verband met een cassatieklacht over het ten onrechte ontvankelijk verklaren van het OM in de vervolging, omdat niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden een klacht zou zijn ingediend door de aangever) HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:774, rov. 2.2 en HR 13 september ECLI:NL:HR:2022:1115 (HR: art. 81 RO). 8.HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3766, NJ 2008/482, m.nt. Klip, rov. 4.4 en 4.5.; zie voor een vergelijkbare overweging, maar dan met betrekking tot verjaring HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2022, NJ 2018/475, m.nt. Vellinga. 10.Zie art. 16 “Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden […]”, omgezet in art. 8.17 Vreemdelingenbesluit 2000, dat voorschrijft dat duurzaam verblijfsrecht voor een gemeenschapsonderdaan ontstaat na een ononderbroken periode van vijf jaar legaal verblijf op het grondgebied van het gastland; in dit geval Nederland.
12.De richtlijn waar de rechtbank aansluiting bij heeft gezocht, vermeldt voor fraudebedragen tussen de € 70.000-125.000 gevangenisstraffen met een bandbreedte van 5-9 maanden.