ECLI:NL:HR:2023:855

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
22/01149
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsmacht bij onttrekken van minderjarigen aan wettig gezag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van zijn twee minderjarige dochters aan het wettig gezag van hun moeder. De feiten vonden plaats in de periode van 2003 tot en met 2018, waarbij de dochters na vakanties in Egypte niet naar Nederland werden teruggebracht. De verdediging stelde dat Nederland geen rechtsmacht had over de tenlastegelegde feiten, omdat deze zich uitsluitend in Egypte zouden hebben afgespeeld. Het hof oordeelde echter dat de handelingen van de verdachte, die in strijd met afspraken en zonder toestemming van de moeder plaatsvonden, ook gevolgen hadden op Nederlands grondgebied. Hierdoor was de Nederlandse rechtsmacht van toepassing, en was het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en verwierp het cassatiemiddel van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de verdediging, dat rechtsmacht alleen kan worden uitgeoefend als gedraging en gevolg afzonderlijke bestanddelen van het delict zijn, geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad concludeerde dat het hof toereikend gemotiveerd had vastgesteld dat de verdachte de moeder had verhinderd om haar gezag over de kinderen uit te oefenen, en dat de vervolging in Nederland dus mogelijk was. De Hoge Raad verwierp ook de klachten van de benadeelde partijen, die niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01149
Datum13 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 maart 2022, nummer 23-003872-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.R. Verkaart, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
Namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heeft M.J.E.J. Coenraad, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door het hof van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging op de grond dat Nederland geen rechtsmacht heeft over de tenlastegelegde feiten.
2.2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“1.
hij op (een of meer tijdstippen), in of omstreeks de periode van […] 2003 tot en met […] 2009 in de gemeente [plaats] en/of in de gemeente [plaats] , althans (elders) in Nederland en/of in Egypte (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [benadeelde 2] (geboren [geboortedatum] 1997), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, (te weten [benadeelde 1] ), terwijl voornoemde minderjarige beneden de twaalf jaren oud was,
en/of
in of omstreeks de periode van […] 2009 tot en met […] 2015 in de gemeente [plaats] en/of in de gemeente [plaats] , althans (elders) in Nederland en/of in Egypte (telkens) opzettelijk die minderjarige, te weten [benadeelde 2] (geboren [geboortedatum] 1997), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, (te weten [benadeelde 1] ),
immers heeft verdachte (telkens) (in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van die [benadeelde 1] ), die [benadeelde 2] niet teruggebracht naar die [benadeelde 1] en/of naar Nederland na een vakantie in Egypte en (heeft) aldus (telkens) voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [benadeelde 1] gebracht en/of gehouden);
2.
hij op (een of meer tijdstippen), in of omstreeks de periode van […] 2003 tot en met […] 2013 in de gemeente [plaats] en/of in de gemeente [plaats] , althans (elders) in Nederland en/of in Egypte (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [benadeelde 3] (geboren [geboortedatum] 2001), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, (te weten [benadeelde 1] ), terwijl voornoemde minderjarige beneden de twaalf jaren oud was,
en/of
in of omstreeks de periode van […] 2013 tot en met […] 2018 in de gemeente [plaats] en/of in de gemeente [plaats] , althans (elders) in Nederland en/of in Egypte (telkens) opzettelijk die minderjarige, te weten [benadeelde 3] (geboren [geboortedatum] 2001), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, (te weten [benadeelde 1] ),
immers heeft verdachte (telkens) (in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van die [benadeelde 1] ), die [benadeelde 3] niet teruggebracht naar die [benadeelde 1] en/of naar Nederland na een vakantie in Egypte en (heeft) aldus (telkens) voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [benadeelde 1] gebracht en/of gehouden).”
2.2.2
Daarvan is bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van […] 2003 tot en met […] 2009 in Nederland en in Egypte opzettelijk een minderjarige, te weten [benadeelde 2] (geboren 26 maart 1997), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag, te weten [benadeelde 1] , terwijl voornoemde minderjarige beneden de twaalf jaren oud was,
en
in de periode van […] 2009 tot en met […] 2015 in Nederland en in Egypte opzettelijk die minderjarige, te weten [benadeelde 2] (geboren [geboortedatum] 1997), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag te weten [benadeelde 1] ,
immers heeft verdachte in strijd met de afspraken en zonder toestemming van die [benadeelde 1] , die [benadeelde 2] niet teruggebracht naar die [benadeelde 1] naar Nederland na een vakantie in Egypte en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en de invloedssfeer van die [benadeelde 1] gebracht en gehouden.
2.
hij in de periode van […] 2003 tot en met […] 2013 in Nederland en in Egypte opzettelijk een minderjarige, te weten [benadeelde 3] (geboren [geboortedatum] 2001), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag, te weten [benadeelde 1] , terwijl voornoemde minderjarige beneden de twaalf jaren oud was,
en
in de periode van 8 januari 2013 tot en met 25 januari 2018 in Nederland en in Egypte opzettelijk die minderjarige, te weten [benadeelde 3] (geboren [geboortedatum] 2001), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag, te weten [benadeelde 1] ,
immers heeft verdachte in strijd met de afspraken en zonder toestemming van die [benadeelde 1] , die [benadeelde 3] niet teruggebracht naar die [benadeelde 1] naar Nederland na een vakantie in Egypte en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en de invloedssfeer van die [benadeelde 1] gebracht en gehouden.”
2.2.3
Het hof heeft het verweer waarop het cassatiemiddel doelt, als volgt samengevat en verworpen:
“Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat Nederland geen rechtsmacht heeft op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), omdat de handelingen die aan de verdachte ten laste zijn gelegd allemaal, en alleen maar, in Egypte hebben plaatsgevonden.
(...)
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de handeling die is opgenomen in de tenlastelegging - het in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of zonder toestemming van aangeefster, na de vakantie niet terugbrengen van de kinderen naar aangeefster en/of naar Nederland - een (passieve) handeling betreft van de verdachte waarvan de gevolgen zich uitsluitend op Nederlands grondgebied en in de Nederlandse rechtsorde hebben voorgedaan. Voorts stelt het hof vast dat voornoemde afspraken een integraal onderdeel vormen van deze handeling. Deze afspraken zijn (telkens) door de verdachte in Nederland gemaakt en golden ook gedurende de ten laste gelegde periode. Onder dergelijke omstandigheden dient te worden aangenomen dat het delict (mede) gepleegd is in Nederland en (mede) binnen de Nederlandse rechtsmacht is voltooid. Artikel 2 Sr is daarmee toepasselijk. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.”
2.3
Op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan een strafbaar feit schuldig maakt. Als er - naast in Nederland gelegen plaatsen - ook buiten Nederland gelegen plaatsen zijn die kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd, is op grond van deze wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de gedragingen die deel uitmaken van dat strafbare feit en die buiten Nederland hebben plaatsgevonden.
2.4
Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat rechtsmacht op grond van artikel 2 Sr in een geval als dit alleen kan worden uitgeoefend als “de gedraging en het gevolg afzonderlijke bestanddelen van het delict zijn”. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Het oordeel van het hof dat Nederland rechtsmacht heeft over het tenlastegelegde onttrekken van twee minderjarigen aan het wettig gezag of opzicht en dat het openbaar ministerie daarom ontvankelijk is in de vervolging, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verdachte [benadeelde 1] heeft verhinderd om in de tenlastegelegde periode in Nederland het haar toegekende gezag over hun dochters [benadeelde 2] en [benadeelde 3] uit te oefenen.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens de benadeelde partijen is voorgesteld
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juni 2023.