Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
4.Beslissing
13 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van zijn twee minderjarige dochters aan het wettig gezag van hun moeder. De feiten vonden plaats in de periode van 2003 tot en met 2018, waarbij de dochters na vakanties in Egypte niet naar Nederland werden teruggebracht. De verdediging stelde dat Nederland geen rechtsmacht had over de tenlastegelegde feiten, omdat deze zich uitsluitend in Egypte zouden hebben afgespeeld. Het hof oordeelde echter dat de handelingen van de verdachte, die in strijd met afspraken en zonder toestemming van de moeder plaatsvonden, ook gevolgen hadden op Nederlands grondgebied. Hierdoor was de Nederlandse rechtsmacht van toepassing, en was het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en verwierp het cassatiemiddel van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de verdediging, dat rechtsmacht alleen kan worden uitgeoefend als gedraging en gevolg afzonderlijke bestanddelen van het delict zijn, geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad concludeerde dat het hof toereikend gemotiveerd had vastgesteld dat de verdachte de moeder had verhinderd om haar gezag over de kinderen uit te oefenen, en dat de vervolging in Nederland dus mogelijk was. De Hoge Raad verwierp ook de klachten van de benadeelde partijen, die niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.