Uitspraak
1.De uitspraak van het hof
2.Het cassatieberoep
3.Waar het in deze zaak om gaat
4.Relevante wettelijke regelingen
5.Beoordeling van het cassatiemiddel
6.Beslissing
21 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang van de wet, ingesteld door de procureur-generaal bij de Hoge Raad. De zaak betreft onvolkomenheden bij de beëdiging van raadsheren bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De procureur-generaal heeft geconstateerd dat bij de beëdiging van enkele raadsheren gebruik is gemaakt van een formulier dat bestemd is voor rijksambtenaren, in plaats van het juiste formulier voor rechterlijke ambtenaren. Dit roept de vraag op of deze onvolkomenheid gevolgen heeft voor de rechtskracht van de uitspraken die door deze raadsheren zijn gedaan.
De Hoge Raad overweegt dat de raadsheren, ondanks de onjuiste beëdiging, niet als niet-rechterlijk ambtenaar kunnen worden aangemerkt. De rechtskracht van de door hen gewezen uitspraken is derhalve niet aangetast. De Hoge Raad benadrukt echter het belang van het gebruik van het juiste formulier bij de beëdiging van rechterlijke ambtenaren en stelt voor dat in dergelijke gevallen de eed of belofte opnieuw wordt afgelegd, maar dan in overeenstemming met het juiste formulier. De uitspraak van het hof, waarin de verdachte werd veroordeeld voor diefstal, blijft in stand, en het cassatiemiddel van de procureur-generaal wordt verworpen.
De zaak illustreert de noodzaak van zorgvuldigheid bij de beëdiging van rechterlijke ambtenaren en de gevolgen die onvolkomenheden in dit proces kunnen hebben voor de rechtspraktijk. De Hoge Raad bevestigt dat de kernwaarden van het rechterlijk ambt, zoals onpartijdigheid en integriteit, ook in deze context van groot belang zijn.