ECLI:NL:HR:2022:1438

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
22/02977
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie in het belang der wet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang van de wet betreffende onvolkomenheden bij beëdiging van raadsheren bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang van de wet, ingesteld door de procureur-generaal bij de Hoge Raad. De zaak betreft onvolkomenheden bij de beëdiging van raadsheren bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De procureur-generaal heeft geconstateerd dat bij de beëdiging van enkele raadsheren gebruik is gemaakt van een formulier dat bestemd is voor rijksambtenaren, in plaats van het juiste formulier voor rechterlijke ambtenaren. Dit roept de vraag op of deze onvolkomenheid gevolgen heeft voor de rechtskracht van de uitspraken die door deze raadsheren zijn gedaan.

De Hoge Raad overweegt dat de raadsheren, ondanks de onjuiste beëdiging, niet als niet-rechterlijk ambtenaar kunnen worden aangemerkt. De rechtskracht van de door hen gewezen uitspraken is derhalve niet aangetast. De Hoge Raad benadrukt echter het belang van het gebruik van het juiste formulier bij de beëdiging van rechterlijke ambtenaren en stelt voor dat in dergelijke gevallen de eed of belofte opnieuw wordt afgelegd, maar dan in overeenstemming met het juiste formulier. De uitspraak van het hof, waarin de verdachte werd veroordeeld voor diefstal, blijft in stand, en het cassatiemiddel van de procureur-generaal wordt verworpen.

De zaak illustreert de noodzaak van zorgvuldigheid bij de beëdiging van rechterlijke ambtenaren en de gevolgen die onvolkomenheden in dit proces kunnen hebben voor de rechtspraktijk. De Hoge Raad bevestigt dat de kernwaarden van het rechterlijk ambt, zoals onpartijdigheid en integriteit, ook in deze context van groot belang zijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02977 CW
Datum21 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 juni 2022, nummer 20-000914-21, in de zaak
van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.

1.De uitspraak van het hof

Bij de uitspraak van het hof is de verdachte veroordeeld voor diefstal tot een gevangenisstraf van één maand.

2.Het cassatieberoep

De procureur-generaal F.W. Bleichrodt heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De vordering tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof.

3.Waar het in deze zaak om gaat

De procureur-generaal heeft cassatie in het belang van de wet ingesteld omdat bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch onvolkomenheden zijn geconstateerd bij de beëdiging van een aantal raadsheren(-plaatsvervanger). Die onvolkomenheden bestaan eruit dat bij het afleggen van de eed of belofte gebruik is gemaakt van het formulier dat is bestemd voor een rijksambtenaar, in plaats van het formulier dat is bedoeld voor de beëdiging van een rechterlijk ambtenaar. In een nieuwsbericht van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 juli 2022 is dit als volgt toegelicht: [1]
"De afgelopen dagen zijn 16 raadsheren (rechters) bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch opnieuw beëdigd. Dit is gebeurd omdat hun eerdere beëdiging niet helemaal op de juiste manier was verlopen. De procedure is inmiddels aangepast om dit in de toekomst te voorkomen. Het betreft raadsheren in het strafrecht en het belastingrecht.
Recent is gebleken dat de beëdiging van een aantal raadsheren bij hun aanstelling aan het hof niet helemaal is verlopen zoals het hoort. Bij het afleggen van de ambtseed is niet de juiste tekst gebruikt. Er is een ambtseed voor rechterlijk ambtenaren (rechters en raadsheren) en één voor gerechtsambtenaren (overige medewerkers). In enkele gevallen is de eed voor medewerkers per abuis bij de raadsheren gebruikt."
De procureur-generaal legt met zijn vordering aan de Hoge Raad de vraag voor of dit gebruik van de verkeerde formule gevolgen heeft voor de rechtskracht van de uitspraken die alleen of mede door deze raadsheren(-plaatsvervanger) zijn gewezen.

4.Relevante wettelijke regelingen

4.1
De volgende wettelijke regelingen zijn van belang.
4.2
De Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO).
- Artikel 1:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b. rechterlijke ambtenaren:
(...)
2°. de senior raadsheren, de raadsheren en de raadsheren-plaatsvervangers in de gerechtshoven;
3°. de senior rechters A, de senior rechters, de rechters en de rechters-plaatsvervangers in de rechtbanken;
(...)
c. rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast: de rechterlijke ambtenaren, genoemd in onderdeel b, onder 1° tot en met 3°;
d. gerechtsambtenaren: burgerlijke rijksambtenaren op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij een gerecht;
(...)
6°. de landelijk hoofdadvocaat-generaal bij het ressortsparket alsmede de hoofdadvocaten-generaal, de senior advocaten-generaal, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij het ressortsparket en het parket-generaal;
(...)."
- Artikel 5 lid 2:
"Op straffe van nietigheid worden de beschikkingen, vonnissen en arresten in burgerlijke zaken en strafzaken gewezen en de uitspraken in bestuursrechtelijke zaken gedaan met het in deze wet bepaalde aantal rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast."
- Artikel 6 lid 2:
"Tenzij in deze wet anders is bepaald, bestaan de meervoudige kamers uit drie rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, van wie een als voorzitter optreedt. Indien ook anderen dan rechterlijke ambtenaren deel uitmaken van een meervoudige kamer, treedt een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast op als voorzitter."
- Artikel 40:
"1. Rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, werkzaam bij de rechtbanken zijn:
a. senior rechters A;
b. senior rechters;
c. rechters;
d. rechters-plaatsvervangers.
2. De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een rechtbank zijn van rechtswege rechter-plaatsvervanger in de overige rechtbanken."
- Artikel 58:
"1. Rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, werkzaam bij de gerechtshoven zijn:
a. senior raadsheren;
b. raadsheren;
c. raadsheren-plaatsvervangers.
2. De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een gerechtshof zijn van rechtswege raadsheer-plaatsvervanger in de overige gerechtshoven."
4.3
De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra).
- Artikel 1 lid 1:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b. rechterlijke ambtenaren: de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op de rechterlijke organisatie;
(...)
e. ambt: de door de rechterlijk ambtenaar te vervullen functie;
(...)."
- Artikel 2 leden 1 en 2:
"1. De benoeming in het ambt van president van, vice-president van, raadsheer in of raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, senior raadsheer, raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger in een gerechtshof, senior rechter A, senior rechter, rechter of rechter-plaatsvervanger in een rechtbank, of procureur-generaal, plaatsvervangend procureur-generaal, advocaat-generaal of advocaat-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister voor het leven.
2. De benoeming in het ambt van procureur-generaal, deel uitmakend van het College van procureurs-generaal, landelijk hoofdadvocaat-generaal bij het ressortsparket, hoofdadvocaat-generaal, senior advocaat-generaal of advocaat-generaal bij het ressortsparket of het parket-generaal, dan wel hoofdofficier van justitie, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, senior officier van justitie A, senior officier van justitie, officier van justitie of substituut-officier van justitie bij een arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket, het parket centrale verwerking openbaar ministerie of het parket-generaal geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister."
- Artikel 5g:
"1. Een rechterlijk ambtenaar legt bij een benoeming in een ambt voorafgaand aan de datum van indiensttreding de eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij de wet.
2. Bij een opvolgende benoeming in een ambt, dat bij hetzelfde gerecht of parket wordt vervuld, wordt een rechterlijk ambtenaar, in afwijking van het eerste lid, niet opnieuw beëdigd, tenzij het:
a. de benoeming tot president van of procureur-generaal bij de Hoge Raad betreft; of
b. de benoeming van een gerechtsauditeur, niet tevens zijnde raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger, of de griffier van de Hoge Raad betreft.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beëdiging van rechterlijke ambtenaren.
4. In afwijking van het eerste lid worden niet als zodanig beëdigd de plaatsvervangers van rechtswege alsmede de door het College van procureurs-generaal benoemde plaatsvervangers."
- Bijlage als bedoeld in artikel 5g lid 1:
"Formulier voor het afleggen van de eed of belofte door een rechterlijk ambtenaar
Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten zal onderhouden en nakomen.
Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van een benoeming aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.
Ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij een rechtsgeding heeft of zal krijgen waarin mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen.
Ik zweer/beloof dat ik gegevens waarover ik bij de uitoefening van mijn ambt de beschikking krijg en waarvan ik het vertrouwelijke karakter ken of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift mij tot mededeling verplicht of uit mijn ambt de noodzaak tot mededeling voortvloeit, geheim zal houden.
Ik zweer/beloof dat ik mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en mij in deze uitoefening zal gedragen zoals een goed rechterlijk ambtenaar betaamt.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!
(...)"
4.4
Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
- Artikel 2h lid 1:
"De eed of belofte, bedoeld in artikel 5g, eerste lid, van de wet, wordt afgelegd:
a. in geval van benoeming in het ambt van:
1°. senior rechter A in, senior rechter in, rechter in, rechter-plaatsvervanger in, rechter in opleiding bij, senior-gerechtsauditeur bij of gerechtsauditeur bij een rechtbank, ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de rechtbank waarvan is vastgesteld dat het ambt daarbij wordt vervuld;
(...)
b. in geval van benoeming in het ambt van:
1°. senior raadsheer in, raadsheer in, raadsheer-plaatsvervanger in, rechter in opleiding bij, senior-gerechtsauditeur bij of gerechtsauditeur bij een gerechtshof, ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van het gerechtshof waarvan is vastgesteld dat het ambt daarbij wordt vervuld;
2°. landelijk hoofdadvocaat-generaal, hoofdadvocaat-generaal, senior advocaat-generaal, advocaat-generaal, plaatsvervangend advocaat-generaal of officier in opleiding bij het ressortsparket of het parket-generaal, ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van een gerechtshof.
(...)"
- Artikel 2i leden 1 en 2:
"1. Het bestuur van een gerechtshof of een rechtbank houdt een register bij, waarin de besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde rechterlijke ambtenaren en de formulieren betreffende de door die rechterlijke ambtenaren afgelegde eed of belofte worden bewaard.
2. Een uittreksel uit dat register, inclusief het formulier betreffende de eed of belofte, wordt aan de rechterlijk ambtenaar uitgereikt."
4.5
De bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017, Hoofdstuk I Rijk, waarin het formulier is opgenomen voor de eed of belofte die een rijksambtenaar – waaronder begrepen de in artikel 1, aanhef en onder 3° sub d, Wet RO bedoelde gerechtsambtenaar – aflegt op grond van artikel 7 Ambtenarenwet 2017.
"Eed van de sector Rijk
Ik zweer dat ik trouw zal zijn aan de Koning en dat ik de Grondwet en alle overige wetten van ons land zal eerbiedigen;
Ik zweer dat ik noch direct, noch indirect in welke vorm dan ook valse informatie heb verstrekt in verband met het verkrijgen van mijn dienstverband;
Ik zweer dat ik tot het verkrijgen van mijn dienstverband aan niemand iets heb geschonken of beloofd en dat ik dit ook niet zal gaan doen;
Ik zweer dat ik tot het verkrijgen van mijn dienstverband van niemand giften heb aanvaard en aan niemand beloften heb gedaan en dat ik dit ook niet zal gaan doen;
Ik zweer dat ik plichtsgetrouw en nauwgezet de mij opgedragen taken zal vervullen en zaken die mij uit hoofde van mijn functie vertrouwelijk ter kennis komen of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet inzien, geheim zal houden voor anderen dan die personen aan wie ik ambtshalve tot mededeling verplicht ben;
Ik zweer dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!
Belofte van de sector Rijk
Ik beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning en dat ik de Grondwet en alle overige wetten van ons land zal eerbiedigen;
Ik verklaar dat ik noch direct, noch indirect in welke vorm dan ook valse informatie heb verstrekt in verband met het verkrijgen van mijn dienstverband;
Ik verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn dienstverband aan niemand iets heb geschonken of beloofd en dat ik dit ook niet zal gaan doen;
Ik verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn dienstverband van niemand giften heb aanvaard en aan niemand beloften heb gedaan en dat ik dit ook niet zal gaan doen;
Ik beloof dat ik plichtsgetrouw en nauwgezet de mij opgedragen taken zal vervullen en zaken die mij uit hoofde van mijn functie vertrouwelijk ter kennis komen of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet inzien, geheim zal houden voor anderen dan die personen aan wie ik ambtshalve tot mededeling verplicht ben;
Ik beloof dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.
Dat verklaar en beloof ik!"

5.Beoordeling van het cassatiemiddel

5.1
Het cassatiemiddel stelt – kort gezegd – de vraag aan de orde of een uitspraak moet worden vernietigd als die uitspraak alleen of mede is gewezen door een raadsheer(plaatsvervanger) die de eed of de belofte heeft afgelegd overeenkomstig het formulier dat is bestemd voor een rijksambtenaar, waaronder ook een gerechtsambtenaar is te verstaan, in plaats van overeenkomstig het formulier dat is bestemd voor een rechterlijk ambtenaar (hierna: rijksambtenaar respectievelijk rechterlijk ambtenaar).
Uitgangspunten
5.2.1
Uit de onder 4 weergegeven wettelijke regelingen en in het bijzonder artikel 5 lid 2 Wet RO volgt dat de beschikkingen, vonnissen en arresten in burgerlijke zaken en strafzaken alleen worden gewezen en de uitspraken in bestuursrechtelijke zaken alleen worden gedaan door rechterlijke ambtenaren die met rechtspraak zijn belast. Aan de benoeming tot rechterlijk ambtenaar zijn wettelijke vereisten verbonden. Artikel 5g lid 1 Wrra bepaalt daarnaast dat een rechterlijk ambtenaar bij een benoeming in een ambt voorafgaand aan de datum van indiensttreding de eed of belofte aflegt. Bij de beëdiging wordt gebruik gemaakt van het – onder 4.3 weergegeven – formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij de Wrra. In specifieke gevallen blijft beëdiging achterwege – namelijk bij een opvolgende benoeming in een ambt dat bij hetzelfde gerecht of parket wordt vervuld, behoudens de in het tweede lid van artikel 5g Wrra genoemde uitzonderingen, en ten aanzien van de werkzaamheid als plaatsvervanger van rechtswege (artikel 5g lid 4 Wrra) – maar in die gevallen heeft daarvoor al beëdiging plaatsgevonden bij een benoeming als rechterlijk ambtenaar.
5.2.2
De beëdiging als bedoeld in artikel 5g lid 1 Wrra strekt ertoe de al aan het rechterlijk ambt verbonden verantwoordelijkheden en op de rechterlijk ambtenaar rustende verplichtingen te bekrachtigen. De beëdiging vindt plaats doordat de rechterlijk ambtenaar de eed of belofte aflegt overeenkomstig het formulier dat is vastgesteld in de bijlage bij de Wrra. Met het aldus afleggen van de eed of belofte wordt gemarkeerd dat de rechterlijk ambtenaar het ambt waarin hij is benoemd, en de daarbij behorende verantwoordelijkheden en verplichtingen aanvaardt. Ook brengt de rechterlijk ambtenaar daarmee tot uitdrukking dat hij niet op onoorbare wijze het ambt heeft verkregen. Met de beëdiging worden echter niet bepaalde verplichtingen voor de rechterlijk ambtenaar in het leven geroepen.
5.3
In een geval waarin een uitspraak alleen of mede is gewezen door een rechterlijk ambtenaar die voorafgaand aan de indiensttreding een eed of belofte heeft afgelegd met het oog op de benoeming in het rechterlijk ambt, maar waarbij op enigerlei wijze sprake is van een onvolkomenheid in de wijze waarop die beëdiging heeft plaatsgevonden, kan – als in zo'n geval een rechtsmiddel openstaat – de vraag aan de orde komen of die onvolkomenheid gevolgen heeft voor de betreffende uitspraak. [2] Of die onvolkomenheid, mede gelet op artikel 5 lid 2 Wet RO, ook tot vernietiging van de betreffende uitspraak moet leiden, is daarbij afhankelijk van de aard van de onvolkomenheid die zich heeft voorgedaan, en moet mede in het licht van het doel en de strekking van de wettelijke regeling van de beëdiging van rechterlijke ambtenaren worden beoordeeld.
Het voorliggende geval
5.4.1
Over de beëdiging van een van de raadsheren die het in deze procedure bestreden arrest heeft gewezen, houdt de vordering van de procureur-generaal onder 3.2 het volgende in:
"Uit door mij opgevraagde inlichtingen is gebleken dat de jongste raadsheer bij de beëdiging een belofte heeft afgelegd waarbij niet de juiste formule is gebruikt. Het betreft een raadsheer-plaatsvervanger die bij koninklijk besluit van 12 januari 2021 is benoemd met als datum van indiensttreding de datum van beëdiging. In het proces-verbaal van de beëdigingszitting van 22 april 2021 is vermeld dat op de bij de wet bepaalde wijze de voorgeschreven belofte is afgelegd, maar uit het daarbij opgemaakte formulier voor het afleggen van de belofte blijkt dat de belofte als bedoeld in de bijlage genoemd in art. 5 van het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017 is afgelegd. De voorzitter van de beëdigingskamer heeft verklaard dat hij de formulering van de belofte zoals vermeld op het formulier heeft voorgehouden. Het gebrek in de beëdiging is veroorzaakt doordat bij de samenstelling van het beëdigingsdossier abusievelijk het verkeerde formulier – dat voor de gerechtsambtenaar, en niet dat voor de rechterlijk ambtenaar – is opgenomen. Vervolgens is de tekst van dat formulier voorgehouden en ondertekend."
5.4.2
De vraag die in deze zaak door de Hoge Raad moet worden beantwoord, is of het afleggen door de raadsheer-plaatsvervanger – een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast – van de belofte overeenkomstig het formulier dat is bestemd voor een rijksambtenaar, in plaats van het afleggen van de belofte overeenkomstig het formulier dat is bestemd voor een rechterlijk ambtenaar, een onvolkomenheid vormt in de wijze waarop de beëdiging heeft plaatsgevonden, die moet leiden tot vernietiging van de alleen of mede door die raadsheer-plaatsvervanger gewezen uitspraken.
5.5.1
Tussen de – onder 4.4 respectievelijk 4.5 weergegeven – tekst van de eed of belofte voor een rechterlijk ambtenaar en de tekst van de eed of belofte voor een rijksambtenaar, bestaan naar inhoud en strekking overeenkomsten. In de vordering van de procureur-generaal onder 6.4 zijn deze overeenkomsten als volgt beschreven:
"- Beide teksten bevatten een eed/belofte van trouw aan de Koning en tot naleving van de Grondwet en alle overige wetten. De tekst verschilt alleen in die zin dat de
eed/belofte voor een rechterlijk ambtenaar spreekt over het 'onderhouden en nakomen' van de Grondwet en alle overige wetten, terwijl de eed/belofte voor een
ambtenaar spreekt over het 'eerbiedigen' van de Grondwet en alle overige wetten.
- Beide teksten bevatten een verklaring die inhoudt dat de betrokkene tot het verkrijgen van een benoeming niets heeft geschonken of beloofd en geen giften heeft aanvaard en dit ook niet zal doen.
- Beide teksten bevatten een verklaring die inhoudt dat de betrokkene vertrouwelijke gegevens waarover hij/zij uit hoofde van het ambt (de functie) de beschikking krijgt, geheim zal houden, tenzij mededeling daarvan verplicht of noodzakelijk is.
- Beide teksten bevatten een verklaring die in de kern inhoudt dat de betrokkene zich in de uitoefening van de functie zal gedragen zoals een goed (bij rechterlijke ambtenaren: rechterlijk) ambtenaar betaamt."
5.5.2
Daarnaast bestaan verschillen tussen de tekst voor de eed of belofte voor een rechterlijk ambtenaar en de tekst van de eed of belofte voor een rijksambtenaar. Allereerst bevat de tekst van de eed of belofte voor een rechterlijk ambtenaar twee onderdelen die geen deel uitmaken van de tekst van de eed of belofte voor een rijksambtenaar. Deze onderdelen zijn in de vordering van de procureur-generaal onder 6.5 als volgt omschreven:
"- De eed/belofte voor een rechterlijk ambtenaar houdt in dat hij/zij geen giften zal aannemen van een persoon die een rechtsgeding heeft of zal krijgen waarin de ambtsverrichtingen van de rechterlijk ambtenaar te pas zouden kunnen komen.
- De eed/belofte voor een rechterlijk ambtenaar houdt in dat hij/zij het ambt met onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen."
Verder houdt de tekst van de eed of belofte voor een rijksambtenaar in dat de ambtenaar plichtsgetrouw en nauwgezet de hem/haar opgedragen taken zal vervullen. De tekst van de eed of belofte voor een rechterlijk ambtenaar kent dit onderdeel niet.
5.6.1
Uit het vorenstaande volgt allereerst dat in de voorliggende zaak de raadsheer-plaatsvervanger, ook al heeft hij de belofte afgelegd overeenkomstig de tekst van de belofte voor een rijksambtenaar in plaats van de tekst voor de belofte voor een rechterlijk ambtenaar, bij de beëdiging tot uitdrukking heeft gebracht dat hij niet op onoorbare wijze het ambt heeft verkregen, terwijl hij met het aldus afleggen van de belofte heeft getoond de wezenlijke verantwoordelijkheden en verplichtingen te aanvaarden die aan de uitoefening van zijn ambt – het rechterlijk ambt – zijn verbonden.
5.6.2
De door de raadsheer-plaatsvervanger afgelegde belofte omvat echter niet de onder 5.5.2 omschreven onderdelen van de tekst voor de eed of belofte voor een rechterlijk ambtenaar, die ontbreken in de tekst voor de eed of belofte voor een rijksambtenaar. Het gaat daarbij om (i) het niet aanvaarden van giften in zaken waarin ambtsverrichtingen van de rechterlijk ambtenaar te pas kunnen komen, en (ii) het met onzijdigheid, zonder aanzien van personen, uitoefenen van het ambt. Met het afleggen van de belofte overeenkomstig de tekst van de belofte voor een rijksambtenaar heeft de raadsheer-plaatsvervanger wel trouw aan de Koning beloofd, heeft hij zich verbonden tot naleving van de Grondwet en alle overige wetten en heeft hij beloofd zich te gedragen zoals een goed ambtenaar – en dus ook een goed rechterlijk ambtenaar – betaamt. Met deze belofte heeft de raadsheer-plaatsvervanger zich verbonden te handelen overeenkomstig kernwaarden die ook van belang zijn voor de uitoefening van het rechterlijk ambt en die mede verband houden met de hiervoor onder (i) en (ii) genoemde onderdelen van de tekst van de eed of belofte voor een rechterlijk ambtenaar. Daarbij kan in het bijzonder worden gewezen op de (strafrechtelijk handhaafbare) verbodsnorm met betrekking tot het aanvaarden van giften door een rechter (artikel 364 van het Wetboek van Strafrecht) en op het in de vordering van de procureur-generaal onder 11.29-11.34 besproken samenstel van bepalingen van internationaal, Europees en nationaal recht die – mede in de vorm van rechtstreeks tot de rechter gerichte gedragsnormen – de onpartijdigheid van de rechter waarborgen.
5.6.3
De tekst van de door de raadsheer-plaatsvervanger afgelegde belofte omvat nog het plichtsgetrouw en nauwgezet verrichten van de hem opgedragen taken. Zoals onder 5.5.2 is aangegeven, strekt de tekst van de eed of belofte voor een rechterlijk ambtenaar zich daartoe niet uit. De verklaring daarvoor kan worden gevonden in de rechterlijke onafhankelijkheid, die met zich brengt dat de rechter, waar het gaat om de wijze van het behandelen van een zaak en het door hem in de zaak te vormen oordeel, niet aan enig hiërarchisch gezag is onderworpen. Dat neemt niet weg dat het als raadsheer-plaatsvervanger doen van de belofte plichtsgetrouw en nauwgezet de hem opgedragen taken te verrichten, in deze context zo moet worden begrepen dat de belofte is gedaan om plichtsgetrouw en nauwgezet de opgedragen taken te vervullen die bij het rechterlijk ambt behoren, waaronder het in onafhankelijkheid behandelen van en oordelen in zaken waarin als rechter wordt opgetreden. Tegen die achtergrond heeft het enkel doen van die belofte niet tot gevolg dat enigerlei vorm van hiërarchisch gezag zou kunnen worden uitgeoefend of door de rechterlijk ambtenaar zou zijn aanvaard met betrekking tot het behandelen van en oordelen in zaken.
5.7
In het voorliggende geval heeft een zitting plaatsgevonden waarin de raadsheer-plaatsvervanger – overeenkomstig artikel 2h lid 1, aanhef en onder b.1°, Brra – ten overstaan van een meervoudige kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch de belofte heeft afgelegd teneinde daarmee te zijn beëdigd als raadsheer-plaatsvervanger in dat gerechtshof en daarmee alle hieraan verbonden rechten en plichten te aanvaarden. Gelet op wat onder 5.3 is overwogen over het doel en de strekking van de wettelijke regeling van de beëdiging van rechterlijke ambtenaren en in aanmerking genomen wat onder 5.6 aan de orde is gekomen over de aard van de onvolkomenheid die zich in dit geval heeft voorgedaan – erin bestaande dat bij de beëdiging de raadsheer-plaatsvervanger het voor de beëdiging van een rijksambtenaar bestemde formulier is voorgehouden – is niet sprake van een onvolkomenheid die met zich brengt dat de betreffende raadsheer-plaatsvervanger niet zou gelden als een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast als bedoeld in artikel 5 lid 2, 6 lid 2 en 58 Wet RO. De rechtskracht van de alleen of mede door hem gewezen uitspraken is dus niet aangetast.
5.8
Een en ander doet er niet aan af dat de beëdiging zoals die in het voorliggende geval heeft plaatsgevonden, niet op juiste wijze is geschied. Gelet op de waarde die moet worden gehecht aan het gebruik van het op het rechterlijk ambt toegesneden formulier bij de beëdiging als rechterlijk ambtenaar, ligt het in de rede dat in een dergelijke situatie – zoals, blijkens de vordering van de procureur-generaal onder 3.3, ook al is gebeurd – de eed of belofte nogmaals wordt afgelegd, maar dan in overeenstemming met dat formulier.
Enkele andere gevallen
5.9.1
In zijn vordering onder 2.7 wijst de procureur-generaal erop dat zich ook het volgende geval heeft voorgedaan:
"De rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die zitting had in de enkelvoudige
kamer dan wel voorzitter was van de meervoudige kamer ten overstaan waarvan de ambtseed of -belofte is afgelegd, is zelf niet op een juiste wijze beëdigd, omdat bij zijn of haar beëdiging abusievelijk het eedformulier voor rijksambtenaren in plaats van het eedformulier voor rechterlijke ambtenaren is gebruikt en/of de tekst van de eed/belofte voor rijksambtenaren in plaats van de tekst van de eed/belofte voor rechterlijke ambtenaren is voorgelezen."
5.9.2
Uit wat onder 5.6 is overwogen volgt dat in zo'n geval niet sprake is van een onvolkomenheid die tot gevolg heeft dat de rechterlijk ambtenaar tegenover wie de beëdiging heeft plaatsgevonden, niet zou kunnen worden aangemerkt als een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast als bedoeld in artikel 5 (en 40 dan wel 58) Wet RO. In het hier geschetste geval is dan ook sprake van een beëdiging als bedoeld in artikel 2h lid 1, aanhef en onder a of b, Brra.
5.10.1
De procureur-generaal vermeldt in zijn vordering onder 11.54 verder dat ook bij de beëdiging van enkele advocaten-generaal bij het hof sprake is geweest van het hanteren van de tekst voor de eed of belofte van een rijksambtenaar in plaats van die voor een rechterlijk ambtenaar. De Hoge Raad merkt daarover het volgende op.
5.10.2
Een advocaat-generaal bij het ressortsparket is een rechterlijk ambtenaar die niet met rechtspraak is belast (artikel 1, onder b aanhef en onder 6°, Wet RO). Een advocaat-generaal wordt overeenkomstig artikel 5g Wrra als rechterlijk ambtenaar bij een benoeming in een ambt voorafgaand aan de datum van indiensttreding beëdigd, waarbij de advocaat-generaal de eed of belofte voor een rechterlijk ambtenaar aflegt.
5.10.3
De omstandigheid dat een advocaat-generaal op de zitting waarbij zijn beëdiging tot rechterlijk ambtenaar aan de orde was, zich heeft bediend van de tekst van de eed of belofte voor een rijksambtenaar in plaats van de tekst van de eed of belofte voor een rechterlijk ambtenaar, heeft niet tot gevolg dat die advocaat-generaal niet zou kunnen worden aangemerkt als een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onder b aanhef en onder 6°, Wet RO, en daarom niet zou zijn gerechtigd tot de uitoefening van de hem in de wet opgedragen taken en bevoegdheden als advocaat-generaal. Daarvoor is van belang wat de Hoge Raad onder 5.6.1 en 5.6.2 heeft overwogen over de mate waarin de eed of belofte voor een rijksambtenaar overeenstemt met de eed of belofte voor een rechterlijk ambtenaar, en ook wat de procureur-generaal in zijn vordering onder 11.54-11.62 naar voren heeft gebracht over de taken en de positie van leden van het openbaar ministerie. Overigens kan, voor zover de afgelegde eed of belofte inhoudt dat de opgedragen taken plichtsgetrouw en nauwgezet zullen worden verricht, erop worden gewezen dat ten aanzien van de wijze van het verrichten van werkzaamheden door een lid van het openbaar ministerie – als niet met rechtspraak belaste rechterlijk ambtenaar – een zekere mate van hiërarchisch gezag kan worden uitgeoefend. [3]
De klacht van het cassatiemiddel
5.11
De procureur-generaal heeft, met als doel aan de Hoge Raad de hiervoor besproken vragen over het gebruik van het formulier voor de beëdiging van rijksambtenaren bij de beëdiging van een rechterlijk ambtenaar te kunnen voorleggen, als cassatiemiddel aangevoerd dat – kort gezegd – de uitspraak in de voorgelegde zaak die mede is gewezen door de raadsheer-plaatsvervanger die de belofte heeft afgelegd overeenkomstig de tekst van de eed of belofte voor een rijksambtenaar, nietig is omdat die uitspraak niet is gewezen door het op grond van artikel 5 lid 2 in verbinding met artikel 6 lid 2 Wet RO bepaald aantal raadsheren. Uit wat onder 5.4 tot en met 5.7 is overwogen, volgt dat dit cassatiemiddel faalt.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, de vice-president J. de Hullu, en de raadsheren Y. Buruma, M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 oktober 2022.

Voetnoten

1.Dit nieuwsbericht is weergegeven in de vordering van de procureur-generaal, onder 1.2.
2.Vgl. HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2607, rechtsoverweging 3.3.4.
3.Vgl. artikel 127 en 139 lid 2 Wet RO.