II.
Bewijsvoering
5. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“1. hij op 26 november 2019, in de gemeente [plaats] , een persoon, genaamd [aangeefster] , heeft bedreigd met zware mishandeling, hierin bestaande dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk dreigend als bestuurder van een tractor, daarmede – rijdende op het [pad] – met enige snelheid en met hoge toeren is toegereden op genoemde [aangeefster] die zich op dat [pad] bevond;
2. hij op 25 januari 2020, in de gemeente [plaats] , een persoon, genaamd [aangever 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk dreigend als bestuurder van een tractor, daarmede het [pad] is opgereden en (vervolgens) – rijdende op het [pad] – met enige snelheid is toegereden op genoemde [aangever 2] , die zich op dat [pad] bevond, en (vervolgens) opzettelijk dreigend genoemde [aangever 2] heeft toegevoegd de woorden: “Ik rijd je plat” en “De volgende keer lopen jullie om, anders rijd ik jullie hartstikke plat”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van feit 1:
1. Het in de wettelijke vorm ongemaakteproces-verbaal van aangifte van [aangeefster] d.d. 4 december 2019(als bijlage op pagina's 4 t/m 6 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende, als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 26 november 2019 tussen 09:40 uur en 09:45 uur liep ik met de dames trimgroep van 14 dames in de leeftijd tussen de 65 en 82 jaar over het [pad] te [plaats] (
het hof begrijpt: gemeente [plaats]). Toen we vanaf de boerderij van ‘ [A] ’ richting de andere boerderij liepen op de openbare weg, verscheen er al vloekend en tierend een man, deze man kwam van links op ons afgelopen. De man riep "Sodemieter op, donder op, kom niet weer, ik wil jullie niet meer zien".
“
Ik kan de man als volgt beschrijven:
- blanke man
- slank postuur
- 1.85 m
- tussen de 42 en 48 jaar
- werkkleding.
Ik liep met 3 a 4 dames voorop en 20 meter achter ons liepen de andere dames. Ik zag dat de man als een gek naar zijn trekker liep met voorop een soort laad- of grondbak (...). Ik zag dat de trekker achterwaarts richting de achteropkomende dames afreed. Ik zag dat de dames wegsprongen om niet geraakt te worden. Ik hoorde de achterste dames schreeuwen en zag hen opzij springen. Ze konden ternauwernood ontsnappen, als ze niet weggesprongen waren zouden ze misschien wel aangereden zijn.
De groep kwam weer bij elkaar doordat wij hebben gewacht (...). Wij zijn vervolgens maar doorgelopen richting de [a-straat ] (....). De trekker stond eerst stil, en op het moment dat wij weer bij elkaar waren en richting de [a-straat ] liepen gaf hij gas, ik hoorde dit omdat er ineens hard geluid van gasgeven kwam. Ik zag dat hij in onze richting reed.
Ik dacht echt dat de man op de trekker 1 of meerderen van ons wilde aanrijden.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakteproces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] d.d. 20 januari 2020(als bijlage op pagina's 31 t/m 33 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende, als verklaring van voornoemde getuige, zakelijk weergegeven:
Het was op een dinsdag in 2019 (...) ik zou denken 26 november 2019. (...) Normaal lopen we in het bos, maar het had zo hard geregend dat we een andere route zijn gaan lopen. Deze route liep langs het [pad] (...). Ik liep in het midden van de groep. (...) In 1 keer komt een tractor vanuit de schuur met een noodgang achteruit gereden richting onze kant op. (...) Hij sprong uit de tractor en stond naast de tractor en begon onze groep verrot te schelden. (...) Dat we op moesten donderen, dat het zijn terrein was, dat we er niks te zoeken hadden en dat we domme dozen waren. (...) Ik liep met het hart in mijn keel weg en ik zag toen we voorbij de mestvaalt waren gelopen dat de tractor met een noodgang weer onze kant kwam opgereden en toen draaide hij links de inrit in.
3. Hel in de wettelijke vorm opgemaakteproces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] d.d. 24 januari 2020(als bijlage op pagina 's 39 en 40 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende. als verklaring van voornoemde geinige, zakelijk weergegeven:
Het incident gebeurde op het [pad] . (...) Daarna kwam de boer met de tractor op ons af rijden. Ik zag dat de boer volgens mij uit een schuur kwam. Ik zag dat hij recht op ons af kwam. Ik zag de boer met een groot gevaarte op ons afkomen en hierna schreeuwde hij en dreigde naar ons. (...) Hij was aan het schreeuwen en schelden, dit deed hij gelijk al zo jammer. Hij dreigde dat we niet om het erf mochten komen. Ik (het hof begrijpt: er) was geen moment waarop we fatsoenlijk konden praten. (...) Ik moest om de tractor heen lopen en vervolgens zijn we weggelopen en reed de tractor achter ons aan en gaf vals gas om ons te intimideren.
4. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 februari 2021:
Ik heb een melkveebedrijf. Aan weerszijden van mijn erf staan bedrijfsgebouwen. Van het incident op 26 november 2019 herinner ik me niet de precieze personen. We waren met twee tractoren en gingen voer halen. Als je dan wandelaars hebt lopen, gas geeft en afslaat dan is het logisch dat sommigen daarvan schrikken.
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakteproces-verbaal van aangifte van [aangever 2] d.d. 25 januari 2020(als bijlage op pagina’s 7 t/m 9 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende, als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Vandaag, (...) 25 januari 2020 omstreeks 16.45 uur, liep ik met mijn vrouw, genaamd [betrokkene 3] , over het [pad] te [plaats] .
Mijn vrouw liep aan de bermkant en ik liep rechts naast haar.
Wij liepen door en hoorden het geluid van de tractor achter de schuur. Ineens hoorde ik het geluid van de tractor anders worden. Ik hoorde het geluid van een tractor die op volle snelheid aan kwam rijden.
Ineens zag ik een tractor achter de schuur vandaan komen en de bocht naar rechts nemen. De tractor kwam in volle vaart aanrijden en minderde ook geen vaart.
Omdat ik aan de linkerzijde van de weg liep, moest ik uitwijken naar links om een aanrijding met de tractor te voorkomen. Ik stond toen bijna tegen de schuur aan. Ik zag en hoorde dat de tractor stopte. Ik kon de bestuurder van de tractor nu goed zien. Het betrof een man van eind 30 jaar oud met een kaal hoofd. Hij opende het achterraam van de tractor en riep tegen mij: “De volgende keer omlopen.”
Ik zag dat mijn vrouw al was doorgelopen.
Ik keek achterom en zag dat de man de tractor in de achteruit zette en op mij afreed. Hij kwam in volle vaart aan en ik moest aan de kant springen om niet door de tractor geraakt te worden. De tractor stopte en stond toen op een afstand van hooguit een halve meter van mij af. Ik hoorde de man op de tractor zeggen: “Ik rijd je plat” of woorden van gelijke strekking.
Ik zag vervolgens dat de man uit de tractor stapte en dreigend op mij af kwam lopen. Ik hoorde de man schreeuwen en hij was verbaal erg agressief.
2. Het in de wettelijke vorm ongemaakteproces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] d.d. 25 januari 2020(als bijlage op pagina’s 14 en 15 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende, als verklaring van voornoemde getuige, zakelijk weergegeven:
Vandaag, (...) 25 januari 2020, omstreeks 17.00 uur, waren mijn man en ik in [plaats] aan het wandelen. (...) Toen mijn man en ik over het [pad] liepen, hoorde ik een tractor en ik zag links achter de schuur van de boerderij een tractor heen en weer rijden. Mijn man en ik liepen door en op een gegeven moment hoorde ik de tractor hard rijden en ons dichtbij naderen. Ik keek links en zag een boer op zijn tractor, vol gas het [pad] opdraaien. Ik zag dat de tractor rakelings langs mijn man en ik ging en verder reed richting [B] . Mijn man en ik schrokken hiervan en moesten ons inhouden om niet geraakt te worden door deze tractor. Ik was bang en liep hard voor mijn man uit. Vervolgens zag ik dat de boer op zijn tractor stopte en vervolgens hard achteruit reed naar ons toe. Ik zag dat deze boer recht op mijn man afreed om vervolgens rakelings langs mijn man te stoppen. (...) Ik zag dat de boer van zijn tractor afstapte en dreigend op ons af kwam. Ik hoorde de boer zeggen:
“De volgende keer lopen jullie om, anders rijd ik jullie hartstikke plat”, of woorden van gelijke strekking.
3. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 12 februari 2021:
Het tweede incident op 25 januari 2020 kan ik me beter herinneren. Ik was achter de stal en ik reed tussen de stallen door naar de voorkant. (...) Toen ik rechtsaf wilde slaan zag ik twee mensen bij de voorgevel staan. (...) Ik heb de tractor in zijn achteruit gezet, misschien wel vloekend en tierend richting aangever. (...) Hij schrok wel en deed een soort hupje.”
7. In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2022 is onder meer het volgende gerelateerd:
“De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. De verdachte geeft op ten onrechte te zijn veroordeeld. Hij verklaart:
Wat een aantal mensen heeft verklaard, strookt niet met wat er daadwerkelijk op mijn erf is gebeurd. Ik werk zeven dagen per week op en rondom mijn erf. Iedere dag liepen daar zo’n 100 mensen langs en iedere dag weer ontstonden er gevaarlijke situaties. […]
De voorzitter merkt op dat uit de stukken in het dossier lijkt te volgen dat het [pad] , waarop de ten laste gelegde feiten zouden hebben plaatsgevonden, een openlijk toegankelijke weg was, en niet het erf van verdachte. […]
Op vragen van de voorzitter ten aanzien van het onder
feit 1 tenlastegelegdeantwoordt de verdachte:
Een rijdende, grote tractor is indrukwekkend. Een tractor maakt meer lawaai dan een auto. Als je daarmee gas geeft, dan doe je dat niet om je snelheid, maar je lading te verhogen. Ik snap wel dat dat bedreigend over kan komen, maar dat hangt ook van de persoon af. Dit was een groep ouderen, maar als het een groep jongeren was geweest dan hadden ze er waarschijnlijk om gelachen.
U houdt mij de korte inhoud van de door aangeefster [aangeefster] en getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] afgelegde verklaringen voor. Dat ik er ‘vol gas achteraan ging’ kan niet, want ik rijd nooit harder dan 10 of 12 kilometer per uur. Mijn zoon reed op datzelfde moment trouwens ook op een tractor. Hij moest wachten tot die groep voorbij was en maakte daarna een slinger om achterwaarts te gaan. Hij kan ook degene zijn geweest waarover die aangever en getuigen hebben verklaard. Nogmaals: ik kan me voorstellen dat zij een tractor die lawaai maakt indrukwekkend vinden, maar ik deed gewoon mijn werk en ik zal waarschijnlijk alleen gas hebben gegeven om de lading te verhogen, niet om mijn snelheid te verhogen. Ik herken me echt niet in het beeld dat geschetst wordt, dat ik die groep met opzet bang zou hebben gemaakt.
U houdt mij voor dal getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat de tractor met een noodgang in hun richting reed. Ik kan geen 40 kilometer per uur rijden op mijn erf. U vraagt mij of ik degene was die met de tractor tussen de groepjes wandelaars reed. Nee, ik was degene die voorop reed. Ik reed voor die groep uit. Mijn zoon reed er met de voerwagen tussen, hij moest wachten totdat hij er langs kon.
U houdt mij voor dat ik de enige hen die over twee tractoren verklaart: alle door de politie gehoorde getuigen hebben het over slechts één tractor. Dat is raar, want er waren er gewoon twee.
U vraagt mij of ik, zoals meerdere getuigen hebben verklaard, vloekend en tierend op de groep ben afgelopen. Ik ben mijn tractor niet uit geweest. Hoewel, het is inmiddels al even geleden, misschien kan ik me niet alles meer even goed voor de geest halen.
U vraagt mij of ik iets tegen de groep heb gezegd. Op het moment dat ik daar reed en achteruit moest heb ik volgens mij gezegd dat ze moesten wachten of moesten opletten. Ik heb misschien ook wel een keer gevloekt, maar u moet weten dat ik ook het nodige over me heen heb gekregen. Als ik daar reed werd ik voortdurend uitgemaakt voor milieuvervuiler en strontboer.
U houdt mij voor dat aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat een man vloekend en tierend op hen afliep en dat deze man later op de groep dames afreed. Op mijn bedrijf werken zes werknemers en die dragen allemaal dezelfde overall. Ik heb zes tractoren, die zijn allemaal groen. Mijn eigen vrouw kan van een afstand al niet zien of ik op de tractor zit of iemand anders.
De oudste raadsheer houdt de verdachte voor dat aangeefster [aangeefster] de bestuurder van de tractor heeft omschreven als een man van tussen de 42 en 46 jaar oud.
De verdachte verklaart desgevraagd dat zijn beide zoons in de twintig zijn en allebei een flinke bos zwart haar hebben.
De raadsvrouw van verdachte merkt op dat getuige [betrokkene 4] heeft verklaard dat de bestuurder van de tractor donkerbruin haar had.
Op vragen van de jongste raadsheer antwoordt de verdachte:
Er zal vast een woordenwisseling met die groep dames zijn geweest. Ik vloek wel vaker. Of er nou een koe verkeerd loopt, of een voorbijganger niet oplet, dat maakt niet uit.
U merkt op dat de voorbijgangers dachten dat zij op een openbare weg lopen en vraagt mij waarom ik tegen hen begon te vloeken. Omdat die mensen ineens stijf naast je tractor staan.
U vraagt mij of dat op 26 november 2019 ook het geval was. Ja, bij die [aangeefster] was dat ook het geval. Heel veel wandelaars en fietsers blijven niet gewoon op de weg, maar lopen of fietsen over het bedrijventerrein.
U houdt mij voor dat deze groep dames gewoon over de weg liep. U vraagt mij of ik heb gezegd dat zij moesten opdonderen en/of hen ‘domme dozen’ heb genoemd. Ik zal best iets hebben geroepen wat niet netjes was, maar dat was niet bedreigend bedoeld. Als zij dat hebben gehoord, dan hebben ze dat gehoord. Ik kan er niet zo veel mee. Ik weet niet meer wat ik twee jaar geleden precies tegen wie heb gezegd.
Op vragen van de voorzitter ten aanzien van het
onder feit 2 tenlastegelegdeantwoordt de verdachte:
Dit feit kan ik me iets beter herinneren. Ik kwam van achter de stal aanrijden, er liep niemand voor me. Toen ik bij de hoek van de stal aankwam zag ik die man en vrouw al staan. Ze stonden met hun rug tegen de muur van de stal te wachten. Ik dacht nog: waarom staan zij daar? Vervolgens reed ik de bocht door. De vrouw liep door en die zag ik daarna niet meer. De man bleef staan en gaf een grote bek. Omdat ik de bocht niet kon nemen, zette ik de tractor even in zijn achteruit. De man stond op dat moment meters van de tractor vandaan. Hij heeft echt niet voor mij aan de kant hoeven springen. Ik ben niet bij hem in de buurt geweest. Ik heb wel iets gezegd van: "Waarom loop je achter de tractor om?" en: "Als je plat gereden wil worden, moet je dat vooral doen.’’ Die man liep overigens wel vaker langs mijn bedrijf en stak dan zijn middelvinger op. Het beviel hem niet dat ik probeerde de openbaarheid van de weg af te krijgen.
U houdt mij voor dat aangever [aangever 2] en getuige [betrokkene 3] niet hebben verklaard dat zij bij de schuur stonden te wachten. Volgens [betrokkene 3] liepen zij, zagen zij een tractor rijden, liepen zij door en reed de tractor rakelings langs [aangever 2] , liep zij weg omdat zij bang was en reed de tractor achteruit op hen af. Dat achteruit rijden is hooguit één of anderhalve meter geweest, en dat deed ik om de bocht te kunnen maken. Er liepen toen geen mensen. Ik heb heel goed zicht vanaf de tractor. [aangever 2] liep er wel zes meter achter.
U houdt mij voor dat u wel wil aannemen dat ik vanaf de tractor alles goed kan zien, maar dat andere mensen dat mogelijk niet weten en daarom schrikken als ik plotseling achteruit rijd. Ik kan me niet voorstellen dat zij daarvan schrikken, want dat gaat niet hard.
U houdt mij voor dat [aangever 2] heeft verklaard dat ik de woorden "ik rijd je plat " tegen hem heb gezegd. Nee, dat heb ik niet gezegd. Ik heb alleen gezegd wat ik net al aangaf.
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging:
Ik wil allereerst opmerken dat doordat cliënt met de gemeente in gesprek is gebleven, de situatie zoals hij ten tijde van de ten laste gelegde feiten was, inmiddels is veranderd. Uiteindelijk heeft ook de gemeente ingezien dat die eerdere situatie - waarbij wandelaars en fietsers soms dagelijks dichtbij de grote voertuigen van het bedrijf van cliënt liepen en fietsten - onwenselijk en gevaarlijk was.
Wat betreft feit 1 merk ik op dat niet alleen cliënt heeft verklaard over twee tractoren. Ook zijn zoon heeft verklaard dat hij daar op dat moment aan het werk was. In het dossier zit bovendien een foto van een mevrouw, waarop tevens twee tractoren te zien zijn. Daar komt nog bij dat getuige [betrokkene 4] het heeft over iemand met donkerbruin haar. Cliënt is bijna kaal. Dezelfde getuige heeft verklaard dat de man op een normale manier in hun richting reed. Deze getuige heeft het ook niet over achteruit rijden. Cliënt stelt zich op het standpunt dat hij voor de groep wandelaars uit reed en dus niet degene is geweest die op de groep is toegereden. Mocht uw hof daar anders over oordelen, dan merk ik op dat uit het handelen van cliënt geen opzet kan worden afgeleid.
Wat betreft feit 2 merk ik op dat het dossier naast de verklaringen van [aangever 2] en [betrokkene 3] ook verklaringen van de zoon en een medewerker van cliënt bevat. Die verklaringen ondersteunen de verklaring van cliënt: hij schrok van de twee mensen die om het hoekje stonden, vervolgens ontstond er een woordenwisseling tussen cliënt en de man, reed cliënt achteruit en riep hij dat als je achterlangs loopt, je het risico loopt platgereden te worden. Die woorden zijn wezenlijk anders dan de woorden "ik rijd je plat". Als je dat zegt en vervolgens achteruit in iemands richting rijdt, dan snap ik de bedreiging, maar dat is dus niet gebeurd. Cliënt heeft [aangever 2] alleen willen waarschuwen. Ik merk ook nog op dat getuige [betrokkene 3] , als partner van [aangever 2] , geen objectieve getuige is. Haar verklaring is bovendien wezenlijk anders dan die van [aangever 2] : zij heeft niet verklaard dat cliënt uit de tractor is gekomen en [aangever 2] heeft niet verklaard over het samen weglopen en rakelings langs [aangever 2] rijden. Resumerend zie ik onvoldoende bewijs voor zowel het onder feit 1 als het onder feit 2 tenlastegelegde en verzoek ik uw hof cliënt van beide feiten vrij te spreken.
Ten slotte wil ik naar voren brengen dat cliënt de afgelopen twee jaren voortdurend werd geconfronteerd met meldingen bij de politie en gemeente. Er is aandacht aan besteed in de pers, waarna cliënt voortdurend gebeld werd en nog steeds wordt. Dit alles laat hem niet koud. Cliënt heeft daarnaast allerlei kosten moeten maken in verschillende procedures, die uiteindelijk op niets uitliepen. Het handelen van cliënt - en dan doel ik op het schelden en/of vloeken - verdient misschien niet de schoonheidsprijs, maar gelet op de hiervoor geschetste achtergrond vind ik dat wel invoelbaar en meen ik dat cliënt juist heeft gehandeld door instanties in te schakelen, met als gevolg dat de situatie inmiddels dus is gewijzigd.”