Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
24 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 10 november 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1959, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat W.J. Ausma heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.