ECLI:NL:HR:2006:AX6411
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Strafmotivering en vrijheidsbenemende straf in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 augustus 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1977 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Overijssel' te Zwolle, was eerder veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voor poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Oudijk. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat de strafmotivering van het Hof niet voldeed aan de eisen van artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof had in zijn uitspraak geen specifieke redenen gegeven voor de keuze van de opgelegde vrijheidsbenemende straf, wat in strijd is met de wet. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van het hoger beroep.
De Hoge Raad benadrukte dat de motivering van de strafoplegging in overeenstemming moet zijn met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, evenals de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, omdat het de noodzaak onderstreept van een zorgvuldige en transparante strafmotivering door de lagere rechters.