Conclusie
1.Inleiding en aanleiding
’zestien raadsheren opnieuw beëdigd’. Dit bericht [1] houdt onder meer het volgende in:
2.Wijze van beëdiging
3.De zaak
Wet- en regelgeving over de benoeming en beëdiging van raadsheren in gerechtshoven
‘volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij de wet’. [5] De in de eerste bijlage bij de Wrra vastgelegde eedformule zal onder 6.2 van deze vordering worden weergegeven.
‘benoeming in een ambt’. Dat betekent dat beëdiging alleen is voorgeschreven in gevallen waarin daadwerkelijk sprake is van een benoeming in een ander ambt. In geval van benoeming van een rechterlijk ambtenaar in een bij een gerechtshof te vervullen ambt, wordt bij besluit van de Raad voor de rechtspraak, overeenkomstig de aanbeveling van het betrokken gerechtsbestuur, vastgesteld bij welk gerechtshof dat ambt door hem of haar wordt vervuld (art. 5b lid 1 Wrra). Aldus kan in de weg naar indiensttreding van een rechterlijk ambtenaar onderscheid worden gemaakt tussen de benoeming, de plaatsing en de beëdiging.
5.Functies en aard van de beëdiging
zo waarlijk helpe mij God almachtig’) of ambtsbelofte (
‘dat verklaar en beloof ik’) is tegenwoordig vrij. [13] Het exclusief religieuze karakter van de beëdiging behoort daarmee tot het verleden. Het plechtige karakter is gebleven.
‘zuiveringseed’. De kern daarvan is dat degene die het ambt heeft aanvaard, verklaart dat hij of zij bij de verkrijging van het ambt geen ontoelaatbare middelen heeft aangewend. De eerlijke verkrijging van het ambt staat daarbij centraal. Ik zal dit in het vervolg aanduiden als het retrospectieve element van de eed/belofte. De eed/belofte is echter ook gericht op de toekomstige ambtsuitoefening en heeft daarmee ook een prospectief element. Iedere ambtseed/-belofte komt er in dit verband in essentie erop neer dat de ambtenaar verklaart dat hij of zij zal handelen zoals een goed ambtenaar betaamt. Integriteit is daarbij een kernwaarde. [14] Daarbij wordt ook een eigen morele verantwoordelijkheid tot uitdrukking gebracht het ambt uit te oefenen overeenkomstig de daarvoor geldende waarden en normen. [15] Tegelijkertijd markeert de eed een moment van toetreding tot het ambt en de daarbij behorende gemeenschap.
6.De tekst van de eed/belofte
‘onderhouden en nakomen’van de Grondwet en alle overige wetten, terwijl de eed/belofte voor een ambtenaar spreekt over het
‘eerbiedigen’van de Grondwet en alle overige wetten.
‘opgedragen taken’zal vervullen.
7.De Nederlandse eedformule in rechtsvergelijkend perspectief
‘oath of allegiance’), die ook wordt afgelegd door andere ambtsdragers, en de tweede is de gerechtelijke eed (
‘judicial oath’). De
oath of allegianceluidt:
“I, _________ , do swear by Almighty God that I will be faithful and bear true allegiance to His King Charles the Third, his heirs and successors, according to law.” De
judicial oathluidt als volgt: “
I, _________ , do swear by Almighty God that I will well and truly serve our Sovereign Lord King Charles the Third in the office of ________ , and I will do right to all manner of people after the laws and usages of this realm, without fear or favour, affection or ill will.” [29]
“Je jure de bien remplir mes fonctions, de garder religieusement le secret des délibérations et de me conduire en tout comme un digne et loyal magistrat.” [30]
"Ich schwöre, das Richteramt getreu dem Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland und getreu dem Gesetz auszuüben, nach bestem Wissen und Gewissen ohne Ansehen der Person zu urteilen und nur der Wahrheit und Gerechtigkeit zu dienen, so wahr mir Gott helfe.” [31]
I swear that I will perform my duties impartially and conscientiously; I swear that I will preserve the secrecy of the deliberations of the Court.” [32] En de eed voor de rechters in het EHRM: “
I swear” – or “I solemnly declare” – “that I will exercise my functions as a judge honourably, independently and impartially and that I will keep secret all deliberations.” [33]
8.Rechtspraak inzake een (nog) niet-beëdigde dan wel gedefungeerde rechter
Meavita [36] had de ondernemingskamer van het hof Amsterdam een beschikking gewezen over (kort gezegd) het beleid en de gang van zaken van rechtspersonen die tot het Meavitaconcern hadden behoord. Aan de voet van de beschikking was vermeld dat deze was gegeven op 6 juni 2014 en in het openbaar was uitgesproken op 2 november 2015. Een lid van de meervoudige kamer die de beschikking had gewezen, was per 1 mei 2015 gedefungeerd. In cassatie werd geklaagd dat de beschikking niet was gewezen door het wettelijk vereiste aantal rechters. De Hoge Raad oordeelde deze klacht gegrond en overwoog daartoe als volgt:
“3.3.4 Naar aanleiding van het voorgaande verdient nog opmerking dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen voor een geval als het onderhavige meebrengt dat nietigheid van de beschikking uitsluitend kan worden ingeroepen in het kader van een daartegen openstaand rechtsmiddel.” [37]
Meavita-beschikking wordt verder beklemtoond dat voor de beantwoording van de vraag of het arrest met het door de wet voorgeschreven aantal leden is gewezen onderscheid moet worden gemaakt tussen het
wijzenvan het arrest en het
uitsprekendaarvan. Dat onderscheid was eerder ook door de strafkamer gemaakt. [38] Bepalend is de datum van de uiteindelijke vaststelling van het arrest.
KPN/SOBI). Art. 66 lid 2 Wet RO bepaalt dat de ondernemingskamer bestaat uit drie rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en twee personen, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, als deskundige leden. In cassatie werd geklaagd dat de ondernemingskamer ten tijde van het wijzen van het arrest niet in overeenstemming met de wet was samengesteld, omdat een deskundig lid voordien de leeftijd van zeventig jaar had bereikt. In zijn conclusie voor dit arrest kwam AG Timmerman op twee gronden tot de slotsom dat het middel faalde. Ten eerste was verzuimd aan het deskundig lid ontslag te verlenen en kon niet worden aangenomen dat hij van rechtswege was gedefungeerd. Ten tweede was uit navraag bij de ondernemingskamer gebleken dat het arrest was vastgesteld op een moment dat het deskundig lid nog niet de leeftijd van zeventig jaar had bereikt. De Hoge Raad deed het middel met toepassing van art. 81 Wet RO af.
Cadenza c.s./Fairstar en Dockwise [39] had de meervoudige kamer van de rechtbank op 30 september 2015 eindvonnis gewezen in een civielrechtelijke zaak. Een van de rechters die het vonnis mede had gewezen, was op 30 juni 2015 gedefungeerd als rechter omdat hij met ingang van 1 juli 2015 was benoemd tot raadsheer. In hoger beroep werd aangevoerd dat het vonnis daarom nietig was. Het hof stelde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft die vragen als volgt beantwoord:
Meavitais geoordeeld dat een beschikking wordt gewezen wanneer alle rechters die over de zaak oordelen de volledige tekst van de uit te spreken beschikking hebben vastgesteld (rov. 3.4.2). Een uitzondering geldt voor kennelijke fouten die zich lenen voor herstel als bedoeld in art. 31 Rv (rov. 3.4.3-3.4.4).
Meavita-beschikking. Ten tijde van het wijzen van het vonnis was de samenstelling van het gerecht niet overeenkomstig het in art. 5 lid 2 en art. 6 lid 2 Wet RO bepaalde, omdat een van de rechters niet langer als rechterlijk ambtenaar aan de rechtbank was verbonden. De omstandigheid dat hij nog wel als rechterlijk ambtenaar bij een hof werkzaam was, kon dit gebrek niet helen.
Moeder/Raad voor de Kinderbescherming. [40]
’voor een geval als het onderhavige’meebrengt dat dit gebrek alleen in het kader van een openstaand rechtsmiddel aan de orde kan worden gesteld (zie hiervoor 8.5). Een beschikking die mede is gewezen door een gedefungeerde rechter is dus niet van rechtswege nietig. Daartoe verwees de Hoge Raad naar het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Deze lijn kan in de literatuur overwegend op instemming rekenen. [41] Ook in de feitenrechtspraak, in een civielrechtelijke zaak [42] en twee strafzaken [43] , wordt deze koers aangehouden. In dit verband is van belang dat niet alleen het civiele recht, [44] maar ook het strafrecht [45] en het fiscaal recht [46] een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kennen. Ook voor die rechtsgebieden meen ik dat, in lijn met de genoemde uitspraak van de civiele kamer, nietigheid uitsluitend kan worden ingeroepen in het kader van een tegen de desbetreffende beslissing openstaand rechtsmiddel.
9.Rechtspraak van het EHRM
‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld’, zoals bedoeld in art. 6 EVRM. Teneinde die vraag te kunnen beantwoorden, wordt in deze paragraaf het toetsingskader belicht.
‘onafhankelijk’,
‘onpartijdig’en
‘bij de wet ingesteld’, zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM, hebben een zelfstandige betekenis, maar staan niet los van elkaar. Vaak valt een schending van de eisen samen. Ten aanzien van alle begrippen kan de toetsing betrekking hebben op zowel het gerecht als geheel als één of meer leden van het gerecht. [48]
‘onafhankelijkheid’ziet met name op de onafhankelijkheid ten opzichte van andere staatsmachten en partijen. [49] Ook het ontbreken van druk of ongeoorloofde invloed binnen een gerecht in de relatie tussen rechters onderling of in de relatie tussen rechters en het gerechtsbestuur is in dit verband van belang. [50] Bij de beoordeling of sprake is van een
‘onafhankelijk’gerecht, betrekt het EHRM met name wettelijke bepalingen betreffende onder meer de wijze van benoeming van de leden, de duur van hun benoeming, het bestaan van waarborgen tegen druk van buitenaf en de vraag
‘whether the body presents an appearance of independence’. [51] De rechter moet in rechtspositioneel opzicht onafhankelijk zijn en in onafhankelijkheid kunnen functioneren. De rechter moet een bindende beslissing kunnen geven die niet door een ander publiek orgaan ongedaan kan worden gemaakt. [52] De onafzetbaarheid van de leden van het gerecht wordt gezien als een belangrijke waarborg voor onafhankelijkheid. [53] Het bestaan van waarborgen tegen willekeurig ontslag en overplaatsing tijdens de zittingstermijn van de rechter is daarbij van belang. Als aanvullende waarborgen voor onafhankelijkheid heeft het EHRM diverse andere factoren aangeduid, waaronder ook het afleggen van een ambtseed. [54]
‘prejudice or bias’) [55] en heeft betrekking op de relatie van de rechter of het gerecht tot de partijen of tot het onderwerp van de zaak. Het EHRM maakt ten aanzien van de onpartijdigheid onderscheid tussen de subjectieve benadering, waarbij getracht wordt de persoonlijke overtuiging van de rechter in een bepaalde zaak vast te stellen, en de objectieve benadering, waarbij wordt bepaald of voldoende garanties zijn geboden om elke legitieme twijfel in dit opzicht uit te sluiten. [56] De subjectieve onpartijdigheid wordt geacht aanwezig te zijn, totdat het tegendeel is bewezen. [57] Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een rechter vijandigheid of kwade wil heeft getoond of ervoor heeft gezorgd dat een zaak aan hem of haar wordt toegewezen om persoonlijke redenen. Het beginsel dat een gerecht wordt verondersteld vrij te zijn van vooroordelen of partijdigheid weerspiegelt volgens het EHRM een belangrijk element van de
‘rule of law’. [58] Het volstaat niet dat een klager twijfelt aan de onpartijdigheid van de rechter. Die twijfel moet objectief gerechtvaardigd zijn. [59] De stelling dat sprake is van vooringenomenheid mag niet enkel zijn gebaseerd op algemene en abstracte gronden, maar dient te worden onderbouwd met specifieke feiten die redelijke twijfel kunnen doen rijzen over de onpartijdigheid. [60] De objectieve onpartijdigheid vereist bepaalde structurele waarborgen. Het EHRM neemt de nationale regels en wetgeving die de onpartijdigheid waarborgen bij zijn toetsing in aanmerking. [61] Factoren waar het EHRM verder op let zijn onder meer de samenstelling van het gerecht (bijvoorbeeld de deelname van lekenrechters met hiërarchische of andere banden met procesdeelnemers), de cumulatie van functies van het gerecht/de instantie (bijvoorbeeld ten aanzien van advisering) of van de rechters (bijv. advocaat en rechter-plaatsvervanger) en eerdere betrokkenheid van de rechters bij de zaak (bijvoorbeeld als lid van het Openbaar Ministerie). [62]
‘ingesteld bij de wet’strekt ertoe te verzekeren dat de rechterlijke organisatie in een democratische samenleving onafhankelijk is ten opzichte van de uitvoerende macht. Niet de uitvoerende macht, maar de wetgever dient te beslissen over de instelling en de jurisdictie van een rechterlijke instantie. Zo moet voorkomen worden dat de uitvoerende macht willekeurig (voor een bepaalde gelegenheid) ad hoc gerechten kan instellen of opheffen. [63] Art. 6 EVRM eist niet dat in de wet elk detail van de inrichting van de rechterlijke organisatie wordt geregeld. De wetgever dient wel ten minste het organisatorische kader vast te stellen voor de justitiële organisatie. [64] De eis dat een gerecht moet zijn ingesteld bij de wet omvat ook de eis dat in een concrete zaak in overeenstemming met de nationale wettelijke regels wordt gehandeld. Het gaat dan met name over bepalingen betreffende de onafhankelijkheid van de leden van een gerecht, de duur van hun ambtstermijn en hun onpartijdigheid die, indien geschonden, de deelname van een of meer rechters aan de behandeling van een zaak
‘irregular’maakt. [65]
‘bij de wet ingesteld gerecht’. Omdat het benoemingsproces vatbaar is voor ongeoorloofde inmenging van andere staatsmachten of van de rechterlijke macht zelf, acht het EHRM strikte controle vereist (
Guðmundur Andri Ástráðsson t. Iceland, par. 226). Niet alle onregelmatigheden in een gerechtelijke benoemingsprocedure kunnen een schending opleveren (idem, par. 237). In dit verband wijst het EHRM op het belang van het rechtszekerheidsbeginsel, dat onder meer eist dat geen discussie ontstaat over onherroepelijke uitspraken. Dit aspect van rechtszekerheid veronderstelt in het algemeen eerbiediging van het beginsel van
‘res judicata’(het beginsel van de kracht van gewijsde), dat, door de onherroepelijkheid van vonnissen, arresten, beschikkingen en uitspraken en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen te waarborgen, de stabiliteit van de rechterlijke macht bevordert en bijdraagt aan het vertrouwen van het publiek in de gerechten. Van het beginsel van
‘res judicata’kan volgens het EHRM alleen worden afgeweken als dit noodzakelijk is door omstandigheden van wezenlijke en dwingende aard, zoals de correctie van fundamentele gebreken of een gerechtelijke dwaling (idem, par. 238). Ook wijst het EHRM op het belang van het beginsel van onafzetbaarheid van rechters en het waarborgen van de rechterlijke ambtstermijn. Daaraan voegt het EHRM wel toe dat het handhaven van het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van onafzetbaarheid van rechters ten detrimente van de vereisten van
‘een bij de wet ingesteld gerecht’, in bepaalde omstandigheden de rechtsstaat en het vertrouwen van het publiek in de rechterlijke macht nog meer kunnen schaden. Er dient dan ook een afweging te worden gemaakt tussen deze belangen om te bepalen of sprake is van een dringende noodzaak (van wezenlijke en dwingende aard) die een afwijking van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van de kracht van gewijsde (
‘the force of res judicata’) en het beginsel van onafzetbaarheid van rechters rechtvaardigt (idem, par. 240). Het EHRM laat de verdragsstaten hier een zekere beoordelingsmarge omdat de nationale autoriteiten beter in staat zijn dan het EHRM om te beoordelen hoe de
‘interests of justice and the rule of law’in een bepaalde situatie het best gediend zijn.). Het EHRM heeft echter wel een driestappenplan uiteengezet dat het hanteert bij zijn toetsing en dat ook als leidraad kan dienen voor de nationale gerechten bij de desbetreffende beoordeling. Dit stappenplan houdt het volgende in (idem, par. 244-252):
‘manifest breach of the domestic law’, in die zin dat de schending objectief en daadwerkelijk als zodanig herkenbaar moet zijn.
‘bij de wet ingesteld gerecht’, te weten te verzekeren dat de rechterlijke macht in staat is zijn taken uit te voeren zonder ongepaste inmenging en daardoor met behoud van de beginselen van de rechtsstaat en de scheiding der machten. Inbreuken van zuiver technische aard die geen invloed hebben op de rechtmatigheid van het benoemingsproces leveren daarom geen schending van art. 6 lid 1 EVRM op. Alleen onregelmatigheden die
‘wholly disregard the most fundamental rules in the appointment procedure - such as, for instance, the appointment of a person as judge who did not fulfil the relevant eligibility criteria - or breaches that may otherwise undermine the purpose and effect of the “established by law” requirement, as interpreted by the Court, must be considered to contravene that requirement’. Bezien moet worden of de schending van de nationale regels een reëel risico met zich heeft gebracht dat andere overheidsorganen, in het bijzonder de uitvoerende macht, ongepaste invloed op het benoemingsproces zouden kunnen hebben.
‘review’door de nationale gerechten van de gestelde schending van het recht op een
‘bij de wet ingesteld gerecht’, met name ten aanzien van de gevolgen van de schending van het nationale recht op het recht van de desbetreffende partij op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig bij de wet ingesteld gerecht. Het gaat er om dat er – gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak – een eerlijk en evenredig evenwicht wordt gevonden om te bepalen of er sprake was van een dringende noodzaak, van wezenlijke en dwingende aard, die een afwijking rechtvaardigt van de beginselen van rechtszekerheid en de onafzetbaarheid van rechters. Ten aanzien van de termijn waarbinnen een onregelmatigheid in de benoemingsprocedure kan worden aangevochten door iemand die zich beroept op het recht op een
‘bij de wet ingesteld gerecht’, overweegt het EHRM dat deze niet onbegrensd is omdat het belang van rechtszekerheid met het verstrijken van de tijd steeds zwaarder zal gaan wegen.
10.Rechtspraak van het HvJ EU
‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld’, die onder meer is vervat in art. 47 Handvest. Daarbij is de afgelopen jaren herhaaldelijk de wijze van benoeming van rechters aan de orde gekomen. Te denken valt aan arresten in zaken die de Poolse rechtsstaat betreffen [66] en aan andere zaken die zien op de organisatie van de rechterlijke macht in lidstaten of van de EU zelf.
‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld’. [68]
‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld’. Daartoe overwoog het HvJ EU dat elke lidstaat krachtens art. 19 lid 1 VEU moet verzekeren dat de instanties die als
‘rechterlijke instanties’in de zin van het Unierecht deel uitmaken van zijn stelsel van beroepsmogelijkheden op de onder het Unierecht vallende gebieden voldoen aan de vereisten van daadwerkelijke rechtsbescherming. Die instanties kunnen immers in die hoedanigheid uitspraak doen over de toepassing of de uitlegging van het Unierecht. [70]
‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld’komt de rechtspraak van het HvJ EU overeen met die van het EHRM. In dit verband valt te wijzen op een zaak over een benoeming van een rechter in het Gerecht voor ambtenarenzaken van de EU (hierna: het Gerecht ambtenarenzaken) die niet volgens de formele benoemingsregels was verlopen. Voorafgaand aan de benoeming van die rechter was geen openbare oproep tot kandidaatstelling gedaan voor de vacante plek. Wel waren er aparte openbare oproepen tot kandidaatstelling gedaan voor twee andere vacante plekken in het Gerecht ambtenarenzaken. De Raad heeft vervolgens drie rechters benoemd in het Gerecht ambtenarenzaken. [71] Bij het HvJ EU was in heroverweging aan de orde of sprake was een onregelmatigheid in de benoemingsprocedure en, zo ja, welke gevolgen daaraan moesten worden verbonden. Volgens het HvJ EU was inderdaad sprake van een onregelmatigheid in de benoemingsprocedure. [72] Anders dan het Gerecht van de EU, kwam het HvJ EU (samengevat) tot de conclusie dat de invloed van de onregelmatigheid niet dusdanig groot was dat daarmee het recht op behandeling door een
‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld’in de zin van art. 47 Handvest was geschonden.
‘een onafhankelijk, onpartijdig en vooraf bij wet ingesteld gerecht’de hoeksteen van het recht op een eerlijk proces vormen. Dit recht impliceert dat elke rechterlijke instantie moet nagaan of zij, gelet op haar samenstelling, een gerecht in vorenbedoelde zin is, wanneer er op dit punt ernstige twijfel rijst. Het HvJ EU benadrukt de noodzaak van regels die onder meer betrekking hebben op de samenstelling van het desbetreffende orgaan, de benoeming, de ambtstermijn en de gronden voor verschoning, wraking en afzetting van zijn leden, en die het mogelijk maken om bij de justitiabelen elke legitieme twijfel over zijn neutraliteit weg te nemen. Volgens het HvJ EU is het met name noodzakelijk dat de materiële voorwaarden en de procedureregels op grond waarvan benoemingsbesluiten worden vastgesteld, van dien aard zijn dat zij niet kunnen leiden tot dergelijke legitieme twijfel met betrekking tot de benoemde rechters. [73] Het HvJ EU haalt daarbij de rechtspraak van het EHRM aan, waaruit volgt dat de waarborg van een
‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld’als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM tot doel heeft te voorkomen dat de rechterlijke organisatie wordt overgelaten aan de uitvoerende macht, alsmede ervoor te zorgen dat deze aangelegenheid wordt geregeld bij een wet die door de wetgevende macht is vastgesteld in overeenstemming met de regels voor de uitoefening van haar bevoegdheid. Die uitdrukking weerspiegelt met name het beginsel van de rechtsstaat en heeft niet alleen betrekking op de rechtsgrondslag voor het bestaan zelf van het betreffende gerecht, maar ook op de samenstelling van de rechtsprekende formatie in elke zaak en op alle overige nationaalrechtelijke bepalingen waarvan de niet-inachtneming met zich meebrengt dat de deelname van een of meerdere rechters aan het onderzoek van de zaak onregelmatig is. [74]
‘die een integrerend deel vormen van de instelling en werking van dat gerechtelijke systeem’. [75]
‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld’, omdat de desbetreffende rechter voor een ambtstermijn van drie jaar was benoemd in plaats van zes jaar. Het EVA-Hof achtte dit een schending van de fundamentele regel inzake de duur van de mandaten van rechters in die rechterlijke instantie, die ertoe strekte de onafhankelijkheid van die rechters te beschermen. [79]
11.Balans
‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld’leidt niet tot een andere gevolgtrekking. Deze zal in het onderstaande nog kort aan de orde komen. Verder concentreer ik mij op de vraag of de nietigheid kan worden ingeroepen in die gevallen waarin nog een rechtsmiddel openstaat.
‘volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij de wet’. Daarbij gaat het om een formule die specifiek op rechterlijke ambtenaren is toegesneden. In deze benadering zou kunnen worden betoogd dat slechts van een rechtsgeldige beëdiging van een raadsheer sprake is als de eed of belofte is afgelegd volgens de letterlijke bewoordingen van het formulier als bedoeld in art. 5g lid 1 Wrra. In geval van afwijkingen van deze eedformule moet het er in deze benadering voor worden gehouden dat geen beëdiging in de zin van de wet heeft plaatsgevonden. Herstel van dit verzuim door middel van een verklaring dat de eed/belofte – met terugwerkende kracht – ook betrekking heeft op de al verstreken periode tot aan de (correcte) beëdiging, is niet mogelijk. [81] Daarbij zou kunnen worden gewezen op het belang van het naleven van de wettelijke voorschriften ten aanzien van de beëdiging van een rechter voor onze rechtsstaat, onder meer in het licht van het inscherpen van neutraliteit (
‘onzijdigheid’) als kernwaarde van het rechterlijk ambt. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de eedformules voor rijksambtenaren en voor rechterlijke ambtenaren niet inwisselbaar zijn.
'hulpofficier van justitie'als bedoeld in de Regeling hulpofficieren van justitie 2008, omdat hij niet was geslaagd voor het examen ter verlenging van dit certificaat. De Hoge Raad overwoog:
‘hulpofficier’aan de orde was. Zo wordt de laatste situatie, anders dan die van de onvolkomen beëdigde rechter, bestreken door art. 359a Sv. Niettemin kan aan het arrest steun worden ontleend voor een benadering waarbij de gevolgen van het niet-beëdigd zijn niet onverkort van toepassing worden geacht op de situatie waarin sprake is van een afgelegde eed/belofte met een op onderdelen afwijkende formule. Het gaat daarbij om de erkenning dat formele voorschriften in de regel een materieel doel dienen, terwijl bij het bepalen van de gevolgen van een gebrek niet voorbij kan worden gegaan aan de vraag of daarmee ook aan het materiële doel tekort is gedaan en of nadeel is ontstaan ten opzichte van de situatie waarin het formele voorschrift in alle opzichten volgens de regelen der kunst zou zijn nageleefd.
‘opgedragen taken’zal vervullen.
‘zoals een goed rechterlijk ambtenaar betaamt’. De eedformule voor rijksambtenaren heeft dezelfde opbouw. Ook daarin wordt bijvoorbeeld de ambtelijke geheimhoudingsplicht afzonderlijk genoemd en staat (nagenoeg) aan het einde van de eedformule de zinsnede dat de betrokkene zich zal gedragen
‘zoals een goed ambtenaar betaamt’.
‘onzijdigheid, zonder aanzien van personen’niet voor. Dat wil niet zeggen dat de kernwaarden van onafhankelijkheid en onpartijdigheid voor Belgische rechters niet gelden. Die kernwaarden worden niet door het afleggen van een eed/belofte in het leven geroepen. Deze waarden zijn vervat en onder meer uitgewerkt in diverse wetten, terwijl de algemene eedformule impliceert dat de betrokken rechter zweert/belooft zich dienovereenkomstig te gedragen.
‘onzijdigheid, zonder aanzien van personen’zal uitoefenen.
‘recht doen’. [89] Cleiren constateert dat de desbetreffende zinsnede erop is gericht de kernwaarde van de neutraliteit van de rechter in te scherpen en te internaliseren. [90] Bovend’Eert merkt op dat de neutraliteit van de rechter in een rechtsstaat twee aspecten heeft. Enerzijds is neutraliteit vereist ten opzichte van andere staatsorganen – de rechterlijke onafhankelijkheid – anderzijds staat de rechter neutraal tegenover het geschil of strafbare feit dat ter berechting aan hem wordt voorgelegd. Dit laatste aspect ziet op de rechterlijke onpartijdigheid. [91] Keulen en Knigge merken op dat uit de eedformule onmiskenbaar blijkt dat van de rechter een onpartijdige opstelling wordt verlangd. [92] De term
‘onzijdigheid’lijkt inderdaad met name te duiden op het aspect van de onpartijdigheid. De toevoeging
‘zonder aanzien van personen’lijkt in dit verband veeleer een invulling van de onzijdigheid en verwijst naar een onpartijdige opstelling.
‘onzijdigheid’refereert niet exclusief aan de ambtsuitoefening van rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast. De eed/belofte als bedoeld in art. 5g Wrra volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij de wet wordt immers niet uitsluitend toegepast bij de beëdiging van rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast. Deze eedformule is ook voorgeschreven voor de beëdiging van de in de wet genoemde leden van het Openbaar Ministerie, die ook als rechterlijke ambtenaren in de zin van art. 1 onderdeel b Wet RO zijn aan te merken.
‘onzijdigheid’als zodanig zich niet uitstrekt tot alle aspecten die specifiek betrekking hebben op de neutraliteit van de rechter. Dat geldt in het bijzonder voor de onafhankelijkheid ten opzichte van andere staatsorganen, die wel voor rechters, maar niet onverkort voor leden van het Openbaar Ministerie geldt. Boogaard merkt in dit verband op dat leden van het Openbaar Ministerie geen functionele onafhankelijkheid kennen: zij kunnen inhoudelijke algemene en bijzondere aanwijzingen krijgen van de minister van Justitie en Veiligheid, zij het dat zulks in concrete zaken zeer ongewoon is en is gebonden aan beperkingen en waarborgen. [93] Ook daarin kan een aanknopingspunt worden gevonden dat het begrip
‘onzijdigheid’bovenal verwijst naar het aspect van onpartijdigheid, in het bijzonder dat de ambtsuitoefening
‘zonder aanzien van personen’plaatsvindt.
‘onpartijdigheid’voor rechters. [96] De rechterscode van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (hierna: NVvR) neemt de volgende kernwaarden tot uitgangspunt: onafhankelijkheid, autonomie, onpartijdigheid, integriteit, deskundigheid en professionaliteit. De NVvR-rechterscode vermeldt onder meer dat onpartijdigheid van de rechter de basis voor een gelijkwaardige behandeling van partijen vormt en essentieel is voor een eerlijk proces. De rechter behandelt partijen vanuit het perspectief van een objectieve toeschouwer zichtbaar gelijkwaardig en spreekt recht zonder vooroordeel of voorkeur. Ook wordt in de NVvR rechterscode benadrukt dat de rechter geen geschenken aanneemt waarvan hij of zij weet of moet vermoeden dat zij worden gegeven om de beslissing in een concrete zaak of toekomstige zaken te beïnvloeden. [97]
‘Basic Principles on the Independence of the Judiciary’ [98] luidt bijvoorbeeld:
‘Bangalore Principles of Judicial Conduct’ [99] , die zijn aan te merken als ethische gedragscodes voor rechters, wordt uitvoerig ingegaan op de kernwaarden van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, onder meer ten aanzien van een ambtsuitoefening
‘without favour, bias of prejudice’.
‘Recommendation CM/Rec(2010)12 of the Committee of Ministers to member states on judges: independence, efficiency and responsibilities’ [100] en de
Principles, Recommendations and Guidelines van de European Network of Councils for the Judiciary, waarin de kernwaarde van onpartijdigheid en het daarmee samenhangende belang “to treat all persons equally” op de voorgrond treden. [101]
‘dat ik plichtsgetrouw en nauwgezet de mij opgedragen taken zal vervullen’. Hoewel de term
‘opgedragen taken’wellicht mede omvat de bij wet toegekende taken aan een ambtenaar, lijkt deze zinsnede primair te duiden op de taken die door leidinggevenden aan de ambtenaar kunnen worden opdragen in de context van een hiërarchische organisatie. [103] Daarin verschilt de positie van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast wezenlijk van die van de rijksambtenaar.
‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld’als bedoeld in art. 6 EVRM. In de rechtspraak van het EHRM over onvolkomenheden in de benoemingsprocedure wordt in dit verband onder meer betekenis toegekend aan het belang dat de rechter in onafhankelijkheid moet kunnen functioneren. Uit het voorgaande volgt ook dat aan dit belang van onafhankelijkheid, ondanks de ongelukkige zinsnede over
‘opgedragen werkzaamheden’, niet tekort is gedaan. Daarbij kan mede worden gewezen op de hiervoor genoemde, ingrijpende gevolgen van een andere benadering.
‘dat de aanwezigheid van den vervolgenden ambtenaar ter terechtzitting, waar de door hem vervolgde zaak wordt behandeld, een zoo gewichtig beginsel van het Nederlandsche strafproces betreft, dat een onderzoek, waarbij aan bedoeld vereischte niet is voldaan, nietig is, ook al wordt tegen bedoeld verzuim in de wet nietigheid niet met zoovele woorden bedreigd’. [108]
‘onzijdigheid, zonder aanzien van personen’– zullen moeten worden uitgelegd met inachtneming van de (grond)wettelijke voorschriften en (andere) gedragsnormen die voor het desbetreffende ambt gelden en die kunnen worden samengevat onder de noemer
‘zoals een goed ambtenaar betaamt’.