ECLI:NL:HR:2011:BU3447

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01059
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolging en berechting van rechterlijke ambtenaren in het kader van art. 510 Sv

In deze zaak gaat het om de vervolging en berechting van een rechterlijk ambtenaar, die na ontslag werd verdacht van het schenden van een ambtelijke geheimhoudingsplicht. De Hoge Raad herhaalt de relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en verduidelijkt dat artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ook van toepassing is op gevallen waarin een rechterlijk ambtenaar na ontslag wordt verdacht van een strafbaar feit. De Hoge Raad stelt vast dat het Openbaar Ministerie (OM) verzuimd heeft om de Hoge Raad te verzoeken om een ander gerecht aan te wijzen voor de vervolging, wat in strijd is met de procesorde. Dit verzuim leidt tot de nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg en in hoger beroep, evenals de uitspraken die daaruit voortvloeien. De beschikking van het Hof inzake het beklag van de kamervoorzitter heeft haar kracht verloren. De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest, behoudens voor zover het vonnis van de Rechtbank Groningen van 8 april 2009 is vernietigd. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure bij de vervolging van rechterlijke ambtenaren, om de schijn van bevoordeling of benadeling te vermijden.

Uitspraak

13 december 2011
Strafkamer
nr. 10/01059
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, van 24 februari 2010, nummer 21/002343-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
2.1. De op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken houden het volgende in:
a. aan de verdachte is in 2006 ontslag verleend uit zijn functie van raadsheer in het Gerechtshof te Leeuwarden;
b. tegen hem is de verdenking gerezen dat hij zich in maart 2007 heeft schuldig gemaakt aan het misdrijf van art. 272, eerste lid, Sr bestaande in - kort gezegd - schending van het in art. 7, derde lid, RO vervatte geheim van raadkamer betreffende een strafzaak bij de appelbehandeling waarbij de verdachte in 2003 als raadsheer in het Hof Leeuwarden was betrokken;
c. de voorzitter van de kamer die genoemde strafzaak had behandeld, heeft bij de politie te Groningen aangifte gedaan van voormeld strafbaar feit;
d. de Officier van Justitie te Groningen heeft beslist te dier zake geen vervolging in te stellen;
e. voornoemde kamervoorzitter heeft op de voet van art. 12 Sv bij het Hof Leeuwarden beklag gedaan over die beslissing tot niet-vervolging;
f. dat beklag is behandeld door het Hof Leeuwarden, zittinghoudende te Arnhem;
g. het Hof heeft bij beschikking van 20 november 2008 het beklag gegrond geoordeeld en de Officier van Justitie te Leeuwarden gelast tegen de verdachte een strafvervolging in te stellen ter zake van het hiervoor vermelde misdrijf;
h. de Officier van Justitie te Leeuwarden heeft wegens het ontbreken van relatieve bevoegdheid bij schrijven van 28 december 2008 de vervolging overgedragen aan het Parket bij de Rechtbank Groningen;
i. de Rechtbank Groningen heeft de verdachte bij vonnis van 8 april 2009 ter zake van het misdrijf van art. 272, eerste lid, Sr veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 2.500,-, subsidiair vijftig dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
j. de verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld;
k. het hoger beroep is behandeld door het Hof Leeuwarden, zittinghoudende te Arnhem;
l. het Hof heeft de verdachte ter zake van "opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht" veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 2.500,-, subsidiair vijftig dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2.2. Ingevolge art. 510, eerste lid, Sv wordt ingeval "een rechterlijk ambtenaar voor zijne rechtbank, zijn gerechtshof of voor een gerecht binnen het ressort van zijne rechtbank of zijn gerechtshof zou moeten worden vervolgd en berecht", op verzoekschrift van het openbaar ministerie dat naar de gewone regelen met de vervolging is belast, door de Hoge Raad een ander gerecht van gelijke rang als het anders bevoegde aangewezen voor hetwelk de vervolging en berechting der zaak zal plaats hebben.
2.3. De strekking van art. 510 Sv is te waarborgen dat een rechterlijk ambtenaar die wordt verdacht van een strafbaar feit, in eerste of tweede aanleg zal worden vervolgd of berecht door een zodanige instantie dat de schijn van bevoordeling of benadeling van hem wordt vermeden. De vermijding van die schijn is ook van belang bij de beslissing van het openbaar ministerie om - in het geval dat jegens een rechterlijk ambtenaar een verdenking van een strafbaar feit is gerezen - al dan niet gebruik te maken van onder meer zijn bevoegdheid die ambtenaar niet te vervolgen. Gelet daarop moet art. 510 Sv aldus worden uitgelegd dat in de in het eerste lid genoemde gevallen het openbaar ministerie dat naar de gewone regelen met de vervolging is belast, gehouden is een verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht in te dienen indien naar zijn aanvankelijk oordeel een rechterlijk ambtenaar als verdachte van een strafbaar feit moet worden aangemerkt, opdat het openbaar ministerie bij het aan te wijzen gerecht beslist omtrent de verdere behandeling van de zaak (vgl. HR 17 februari 2004, LJN AO3669, NJ 2005/144).
In HR 13 november 2001, LJN AD5455, NJ 2003/569 is beslist dat een gelijke waarborg ook op zijn plaats is indien de verdachte te wiens aanzien de verdenking van een strafbaar feit bestond ten tijde dat hij de functie van rechterlijk ambtenaar vervulde doch aan wie uit deze functie ontslag is verleend vóórdat de vervolging en berechting zijn voltooid. Noch uit de tekst noch uit de strekking van art. 510 Sv volgt immers dat de daarin bedoelde aanwijzing slechts moet plaatsvinden in het geval dat de rechterlijk ambtenaar nog als zodanig in functie is.
2.4. In het licht van evenvermelde strekking en doel van art. 510 Sv moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat de daar bedoelde regeling ook toepasselijk is in een geval als het onderhavige waarin het gaat om een rechterlijk ambtenaar aan wie ontslag is verleend uit zijn functie en tegen wie daarna de verdenking is gerezen een strafbaar feit te hebben begaan waardoor hij een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden of waarbij hij gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
2.5. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het openbaar ministerie dat naar de gewone regelen met de vervolging was belast, zich op de voet van art. 510 Sv tot de Hoge Raad had behoren te wenden met het verzoek tot aanwijzing van een gerecht voor hetwelk de vervolging en berechting van de zaak zou hebben moeten plaatsvinden. Het openbaar ministerie heeft dit nagelaten. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid meebrengt van het in eerste aanleg en in hoger beroep gehouden onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gedane uitspraken. Opmerking verdient dat het vorenoverwogene tevens meebrengt dat voormelde beschikking van het Hof van 20 november 2008 inzake het op de voet van art. 12 Sv gedane beklag haar kracht heeft verloren.
3. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Rechtbank Groningen van 8 april 2009 is vernietigd.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, M.A. Loth en Y. Buruma in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 december 2011.