Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De procedure
in zijn geheelkunnen worden toegerekend aan de natuurlijke persoon die als bestuurder en/of aandeelhouder zeggenschap over die B.V. heeft gehad.
dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat door de rechtspersoon is verkregen direct of indirect voor rekening van de betrokkene komt. [4] Hier komt het reparatoire karakter tot uiting. Het gaat om
daadwerkelijkbehaald voordeel waarbij het uitgangspunt is dat de veroordeelde in eenzelfde situatie wordt gebracht als waarin deze verkeerde vóórdat het strafbare feit (dat tot voordeel heeft geleid) heeft plaatsgevonden.
"het overgrote deel van de hiervoor genoemde geldbedragen die de rechtbank heeft aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel zijn gevloeid in aan veroordeelde gelieerde vennootschappen". [5] De rechtbank gaat verder: "
Naar het oordeel van de rechtbank kan het wederrechtelijk verkregen voordeel desalniettemin aan veroordeelde in persoon worden ontnomen”. In de overwegingen worden twee (2) redenen hiervoor gegeven: (1) bewezen is verklaard dat veroordeelde de strafbare feiten in persoon heeft gepleegd waarbij de B.V.'s zijn gebruikt als middel om de strafbare gedragingen te kunnen plegen én (2) veroordeelde was feitelijk leidinggevende dan wel (middellijk) aandeelhouder van de desbetreffende vennootschappen en had in die hoedanigheid gehele zeggenschap over de vennootschappen en kon over het vermogen van die vennootschappen beschikken.
van de B.V.als wederrechtelijk verkregen voordeel
aan [betrokkene]in privé toe te rekenen. Het functioneel (in persoon) plegen van een strafbaar feit via een B.V. waarbij [betrokkene] volgens de overwegingen van de rechtbank 'de gehele zeggenschap' had, betekent niet zonder meer dat hij
daadwerkelijkdirect of indirect wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, dan wel heeft kunnen genieten. Daar komt bij dat de rechtbank ten onrechte er vanuit gaat dat [betrokkene] één op één over de omzet van de B.V.'s kon beschikken en dat (gehele) bedrag als natuurlijk persoon
in theorie(in zijn geheel) vrijelijk kon aanwenden.
in die zaakeen directeur grootaandeelhouder (DGA).
terecht) overwogen dat de veroordeelde (de DGA) van het door de desbetreffende B.V. verkregen voordeel
niet méér heeft kunnen genietendan hem in de vorm van een hoger salaris of een andersoortige onttrekking zou zijn toegevallen, aldus uw Hof.
"van uit dat (wanneer) hij (de veroordeelde) het tot een onttrekking zou hebben laten komen "rekening gehouden diende te worden met (a) vennootschapsbelasting en (b) dividendbelasting die in dat geval aan de orde zou zijn geweest".Als de DGA ervoor kiest om het voordeel via een onttrekking naar zich toe te halen, dan is dat in beginsel enkel mogelijk wanneer de B.V. daarover éérst vennootschapsbelasting afdraagt en de DGA daarover vervolgens dividendbelasting afdraagt. Uw Hof hanteerde een formule om het aan de DGA toe te rekenen voordeel (
het voordeel dat hij zelf, door het persoonlijk te verzilveren zou hebben kunnen genieten of alsnog kan genieten):
zelfgenoten of
zelfkunnen genieten van die gehele € 281.308,86 (incl. BTW). Dat staat gelet op bovenstaande genoegzaam vast.
na de vennootschapsbelasting. In 2008 betreft dit een negatief resultaat van € 428 en in 2009 betreft dit een positief resultaat van € 68.484,00. [7]
“die hij zelf door het persoonlijk te verzilveren zou hebben kunnen genieten of alsnog kan genieten"(van 15%) blijft alsdan een bedrag ad € 58.211,40 over dat [betrokkene] (uiteindelijk) zou hebben kunnen genieten. Over dit bedrag moet [betrokkene] vervolgens 25% inkomstenbelasting betalen. Dan resteert € 43.658,55.
Daarbovenopdient de managementvergoeding betrokken te worden die [betrokkene] is toegekomen, althans het percentage daarvan dat zien op de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten. (…)
deze bedrageninkomstenbelasting door [betrokkene] te worden betaald. Immers: enkel
die bedragenkunnen daadwerkelijk worden uitgegeven door [betrokkene] als valt alsdan als zijn (mogelijke) voordeel aan te merken. Gelet op de werkzaamheden van [betrokkene] bij de gemeente Haarlemmermeer en zijn salaris in dat verband, zullen de extra inkomsten via [A] B.V. in 2008 (te weten: €: 16.000,00) én in 2009 (te weten: 30.800,00) vallen in de hoogste schijf van 52%.
zelf, zoals eerder betoogd, hoogstens een voordeel genoten ad € 36.443,04.
De betrokkene was via [C] B.V. enig aandeelhouder en bestuurder van [A] . Als uitgangspunt heeft te gelden dat uit die omstandigheid niet zonder meer volgt dat het met deze onderneming genoten voordeel aan betrokkene kan worden toegerekend. [13] Dat in de onderliggende zaak gronden aanwezig zijn om van dit uitgangspunt af te wijken, blijkt uit de volgende omstandigheden. Bewezenverklaard is dat de betrokkene als natuurlijk persoon, door middel van zijn ondernemingen, de bewezenverklaarde strafbare feiten heeft gepleegd. Hij ontving, als ambtenaar, omkopingsgeld, maar liet zich dat onder andere op de rekening van [A] uitbetalen. Vast staat verder dat de betrokkene in de bewezenverklaarde periode bij [A] als enige volledig beslissingsbevoegd was en dat hij als enige daadwerkelijk over die rekening kon beschikken.
Het voorgaande betekent dat de vermogenspositie van [A] is verbeterd en dat het door [A] verkregen voordeel heeft kunnen leiden tot direct of indirect voordeel voor de betrokkene als directeur en enig aandeelhouder. Gelet op de structuur van de onderneming was dat voordeel ook daadwerkelijk voor hem beschikbaar. Dat voordeel kan naar het oordeel van het hof voorts aan betrokkene worden toegerekend, aangezien hij alle relevante beslissingen heeft genomen die tot het verkrijgen van het wederrechtelijk voordeel en tot verbetering van de vermogenspositie van de onderneming hebben geleid. [14]
Nu de betalingen aan de eenmanszaak [B] zijn overgemaakt op de privébankrekening van de betrokkene en hij deze bedragen steeds vrijwel onmiddellijk contant heeft opgenomen, hebben deze betalingen te gelden als voordeel dat direct en daadwerkelijk door betrokkene is verkregen.
3.Het eerste middel
NJ1998/499. In dit arrest heeft de Hoge Raad met een beroep op de wetsgeschiedenis overwogen dat de strafrechter geen rekening hoeft te houden met fiscale consequenties bij het vaststellen van het ontnemingsbedrag omdat het ‘fiscale mechanisme’ in beginsel in staat is een eventuele disbalans zonder tussenkomst van de ontnemingsrechter te herstellen.
NJ2021/89, m.nt. J.M. Reijntjes waarin – evenals in onderhavige zaak – in een ontnemingszaak namens de betrokkene is betoogd dat niet betrokkene maar de BV vennootschapsbelasting verschuldigd was geworden. Het hof had in die zaak – onder verwijzing naar de hoofdregel van
NJ1998/499 – geoordeeld dat die bij de B.V. ontstane belastingschuld niet in aanmerking behoefde te worden genomen bij de schatting van het door de betrokkene verkregen wederrechtelijk voordeel. De Hoge Raad achtte dit oordeel zonder nadere motivering niet begrijpelijk omdat het in
NJ1998/499 genoemde fiscale mechanisme berust op de veronderstelling dat het bedrag dat de betrokkene als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen ook bij die betrokkene in de belastingheffing is of kan worden betrokken. [23]
NJ1998/499 heeft alleen betrekking op belastingheffing bij de betrokkene en niet op belastingenheffing (met een andere heffingsgrondslag) bij anderen dan de betrokkene. [24] Nu namens de betrokkene niet alleen is aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met inkomstenbelasting (hetgeen wel binnen ‘diens’ fiscale mechanisme zou vallen), maar tevens verweer is gevoerd met betrekking tot de door de BV te betalen vennootschapsbelasting (hetgeen niet binnen het fiscale mechanisme van betrokkene zou vallen), is het oordeel van het hof dat de strafrechter geen rekening hoeft te houden met fiscale consequenties omdat het ‘fiscale mechanisme’ in beginsel in staat is een eventuele disbalans zonder tussenkomst van de ontnemingsrechter te herstellen, onvoldoende gemotiveerd en niet zonder meer begrijpelijk. [25]