Conclusie
1.Feiten en procesverloop
de rechtbank), ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna:
betrokkene) een zorgmachtiging verleend voor het tijdvak tot en met 24 maart 2023 (art. 6:4 in verbinding met art. 6:5, aanhef en onder c, Wvggz).
het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische behandeImaatregelen” als vorm van verplichte zorg is toegevoegd voor de resterende duur van de bestaande zorgmachtiging, derhalve tot en met uiterlijk 24 maart 2023.
het toedienen van een depot indien betrokkene orale medicatie weigert”. In de kolom met het kopje ‘Verwachte maximale duur’ staat:
Een situatie met dwangmedicatie en begeleiding, die verzoeker de mogelijkheid biedt een leven te leiden met daarin mogelijkheden om (deels onder begeleiding) deel uit te maken van de samenleving en te sporten, uitstapjes te ondernemen en te leven zonder grote angsten en grensoverschrijdend gedrag, minder humaan te noemen dan een situatie waarin verzoeker jarenlang vrijwel de hele dag op een prikkelarme kamer zal verblijven en een grote lijdensdruk zal ervaren, zonder perspectief op verbetering en mogelijkheden voor zelfontwikkeling, acht de rechtbank onbegrijpelijk.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
onder a, Wet Bopz opgenomen grond werd veelal aangeduid als het ‘externe gevaarscriterium’ en was bedoeld voor gevallen waarin de patiënt door zijn stoornis een gevaar veroorzaakte dat zonder behandeling niet binnen een redelijke termijn kon worden weggenomen. Deze grond is in 2008 in de wet opgenomen [12] . Het doel van deze dwangbehandeling was te voorkomen dat de patiënt onverantwoord lang opgenomen moest blijven. [13] Dwangbehandeling op deze grond diende volgens art. 38c lid 2 Wet Bopz zo kort mogelijk en maximaal drie maanden te duren. De in art. 38c lid 1,
onder b, Wet Bopz opgenomen grond, het zogenaamde ‘interne’ gevaarscriterium, was beperkt tot situaties waarin de patiënt door zijn stoornis gevaar veroorzaakte ‘binnen de inrichting’. [14] Dwangbehandeling op deze grond was niet aan een wettelijke maximumduur gebonden, maar diende te worden gestaakt zodra het interne gevaar was geweken.
voorafbeslist welke verplichte zorg is toegestaan. Dat impliceert dat duidelijk moet zijn om welke zorg het gaat. Aan een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging gaat daarom een uitgebreid voorbereidingstraject vooraf. Dit is beschreven in hoofdstuk 5 Wvggz (‘Voorbereiden zorgmachtiging’).
nietdat de dwang, waartoe de zorgmachtiging legitimeert, zonder meer kan worden toegepast. Daartoe zal eerst door de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg moeten worden genomen (art. 8:9 Wvggz). [19] Plv. P-G Langemeijer gebruikt in dat verband het beeld van drie cirkels:
voorafbeslist welke verplichte zorg is toegestaan, binnen of buiten een ‘accommodatie’. Dan moet duidelijk zijn om welke zorg het gaat. In het nieuwe stelsel worden, om zo te zeggen, drie cirkels getrokken. De buitenste cirkel is de wettelijke omschrijving van verplichte zorg in art. 3:2 lid 2 Wvggz. Die omschrijving is limitatief: de rechter mag geen machtiging verlenen voor andere vormen van verplichte zorg dan die, welke in deze wettelijke bepaling zijn omschreven. Deze wettelijke begrenzing geldt voor iedere patiënt. De middelste cirkel regelt welke verplichte zorg aan deze individuele patiënt mag worden verleend. Dat wordt door de burgemeester onderscheidenlijk door de rechter
voorafbepaald voor een bepaald tijdvak. De behandelende artsen en andere zorgverleners mogen gedurende dat tijdvak geen andere vormen van ‘verplichte zorg’ verlenen dan die waarvoor de crisismaatregel onderscheidenlijk de machtiging ruimte biedt. De binnenste cirkel wordt bepaald door de beslissing van de ‘zorgverantwoordelijke’, die van dag tot dag besluit welke verplichte zorg concreet aan de patiënt wordt gegeven (zie art. 8:9 Wvggz).” [20]
tevenseen justitiële titel van toepassing is. [23] Het betreft personen die gedurende een strafrechtelijke vrijheidsbeneming zijn overgeplaatst naar een ggz-instelling. Voor deze personen geldt een afwijkende regeling voor de tijdelijke onderbreking en de beëindiging van de verplichte zorg. Art 9:1 lid 1 Wvggz bepaalt:
Artikel 9:1
Het zorgplan is opgesteld voor een verlenging van de 1e zorgmachtiging die betrokkene kreegnazijn TBS (zeer lang intra-penitentiair verleden)”. Uit de overgelegde rapportages blijkt evenwel dat de in 2001 opgelegde terbeschikkingstelling nadien steeds is verlengd. In het reclasseringsadvies van 15 mei 2021 staat op blz. 12 dat wordt geadviseerd om de dwangverpleging niet voorwaardelijk te beëindigen. Ik heb niet kunnen achterhalen wat de rechtbank met dit advies heeft gedaan. Uit het feit dat op 9 oktober 2020 ten aanzien van betrokkene een reguliere zorgmachtiging is verleend die nadien is verlengd, kan wellicht worden afgeleid dat hoofdstuk 9 op betrokkene
nietvan toepassing is. Daar ga ik hieronder dan ook van uit.
eerste plaatsde klacht dat de rechtbank had moeten toetsen aan de art. 3:2, 3:4, 3:46 en 3:47 Awb. In die artikelen zijn opgenomen het zorgvuldigheidbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De eerste twee beginselen liggen naar mijn mening besloten in de algemene uitgangspunten genoemd in art. 2:1 lid 3 Wvggz. Deze uitgangspunten dienen ingevolge de hiervoor genoemde uitspraak van 18 december 2020 tevens in acht te worden genomen door de zorgverantwoordelijke bij diens beslissing op de voet van art. 8:9 lid 1 Wvggz. Het derde lid van art. 8:9 Wvggz bepaalt dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van (onder andere) de zorgmachtiging op schrift stelt en dat hij de beslissing voorziet van een schriftelijke motivering.
lex specialis, en zijn op die grondslag dus van toepassing. M.i. dient niet (daarnaast) ook aan de genoemde Awb-bepalingen te worden getoetst. Een dergelijke toetsing zou niets toevoegen en eerder complicerend kunnen werken.
lex specialis, terwijl de Awb de
lex generalisis. Dan gaat de regeling in de Wvggz dus voor. De in de Awb geformuleerde uitgangspunten zijn dus gewoon van toepassing. Het is hierbij goed te realiseren dat niet alleen de burgemeester maar ook de geneesheer-directeur zijn bevoegdheden uitoefenende, optreedt als bestuursorgaan.” [27]
tweede plaatsklaagt het middel dat de beslissing dat de duur van de dwangmedicatie gelijk is aan de (resterende) duur van de zorgmachtiging niet voldoet aan de zojuist genoemde beginselen, in het bijzonder niet aan het motiveringsbeginsel.
omdatdaarin niet een maximale termijn voor de verplichte zorg ‘toediening van medicatie’ is bepaald, meen ik dat die klacht strikt genomen eveneens feitelijke grondslag mist in de beslissing van 21 juli 2021. Onder het kopje ‘Verwachte maximale duur’ geeft de zorgverantwoordelijke daarin immers weer wat de voorgenomen maximale duur van toediening van medicatie zal zijn en dat er tussentijds zal worden geëvalueerd of de te geven medicatie effect heeft. Een maximale termijn in de vorm van een concrete einddatum (eerder dan de datum waarop de zorgmachtiging verstrijkt) wordt inderdaad niet genoemd. Mijns inziens was het echter om de redenen zojuist genoemd in 2.32 ook niet goed mogelijk om te doen. [28]