Uitspraak
verblijvende te [woonplaats] ,
2.Uitgangspunten en feiten
overgangsrecht
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
5 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die in een crisissituatie verkeerde, was eerder op last van de burgemeester in bewaring gesteld. De rechtbank had op 2 januari 2020 een machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel, maar betrokkene stelde dat de rechtbank niet had mogen beslissen over de beperking van haar bewegingsvrijheid, aangezien deze niet expliciet was opgenomen in de last tot inbewaringstelling.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel niet had mogen verlenen voor zover deze betrekking had op de beperking van de bewegingsvrijheid van betrokkene. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever niet had willen uitsluiten dat in de machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel andere vormen van verplichte zorg kunnen worden opgenomen dan in de oorspronkelijke crisismaatregel. De uitspraak bevestigt dat de rechter bij het verlenen van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel rekening moet houden met de actuele situatie van de betrokkene en dat de gezondheidstoestand op dat moment bepalend is voor de noodzakelijke zorg.
De Hoge Raad verwierp het beroep van betrokkene, maar bevestigde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de beperking van de bewegingsvrijheid onder de last tot inbewaringstelling viel. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Wvggz en de rechten van betrokkenen in crisissituaties.