ECLI:NL:HR:2009:BI5924
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over dwangmedicatie en klachtprocedure in psychiatrische zorg na wetswijziging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toediening van dwangmedicatie aan een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene, die op 24 juli 2008 op basis van een inbewaringstelling was opgenomen, had een klacht ingediend tegen de toediening van het medicijn Risperdal. Hij verzocht de rechtbank om zijn klacht gegrond te verklaren en schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank Utrecht verklaarde de klacht ongegrond, maar de betrokkene ging in cassatie.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat de beslissing tot dwangmedicatie rechtmatig was, omdat de beslissing niet schriftelijk aan de betrokkene was meegedeeld, zoals vereist door artikel 38c lid 2 van de Wet Bopz. De Hoge Raad benadrukte dat deze procedurele fout niet slechts een onzorgvuldigheid was, maar dat het de rechtmatigheid van de dwangmedicatie in twijfel trok. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van dwangmedicatie in de psychiatrische zorg, vooral in het licht van de wetswijzigingen die op 1 juni 2008 in werking zijn getreden. De Hoge Raad bevestigde dat de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht moeten worden genomen bij het toepassen van dwangbehandeling. De uitspraak onderstreept ook de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door behandelaars, ter bescherming van de rechten van patiënten.