ECLI:NL:PHR:2022:144

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20/03783
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot oplichting met gebruik van valse namen en hoedanigheden

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1981, door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 november 2020 veroordeeld voor het medeplegen van poging tot oplichting. De verdachte heeft samen met een mededader geprobeerd om verschillende personen te bedriegen door zich voor te doen als zakenlieden die geïnteresseerd waren in de aankoop van onroerend goed. De oplichting vond plaats in de periode van 2014, waarbij de verdachte en zijn mededader gebruik maakten van valse namen en hoedanigheden. De verdachte heeft meerdere slachtoffers benaderd via advertenties op Marktplaats.nl en Tweedehands.nl, waarbij hij hen verleidde tot het omwisselen van grote coupures van €500 in kleinere coupures, met de belofte van een bonus. De verdachte werd op 1 september 2014 aangehouden in het Amrath Hotel Brabant te Breda, waar hij in gesprek was met een van de slachtoffers. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een begin van uitvoering van de oplichtingspogingen, ondanks dat de daadwerkelijke afgifte van geld niet heeft plaatsgevonden. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de verweren verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot oplichting.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer20/03783

Zitting15 februari 2022 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 5 november 2020 door het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch wegens 1, 2 en 3, telkens opleverend ‘medeplegen van poging tot oplichting’, veroordeeld tot 216 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Voorts heeft het hof de teruggave gelast van een in beslag genomen geldbedrag.
Er bestaat samenhang met de zaken 20/03652 en 20/03650. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Beide middelen behelzen bewijsklachten. Voorafgaand aan de bespreking van de middelen geef ik de bewezenverklaring van de drie feiten weer en de bewijsoverwegingen.

Bewezenverklaring en bewijsoverwegingen

5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘1.
hij in de periode van 25 augustus 2014 tot en met 1 september 2014 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] te bewegen tot de afgifte van enig geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader,
- naar aanleiding van een advertentie op de internetsite Marktplaats.nl, waarop genoemde [betrokkene 1] een café, genaamd " [A] " te koop aanbood,
- telefonisch die [betrokkene 1] benaderd en aangegeven dat hij interesse had in dat café en zich (daarbij) bediend van de valse naam " [alias 1] " en
- een afspraak gemaakt in het "Amrath hotel Brabant" te Breda en bij gelegenheid van die ontmoeting verteld dat hij, verdachte en/of zijn mededader in het vastgoed zaten en/of vele bezittingen hadden en
- aangeven dat zij beschikten over veel geld in coupures van 500 euro en aan [betrokkene 1] het voorstel gedaan om deze coupures van 500 Euro om te wisselen in kleine coupures, bij welke geldwisseltransactie genoemde [betrokkene 1] een bonus van 20.000,- Euro, althans in elk geval een bonus, zou krijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 29 augustus 2014 tot en met 30 augustus 2014 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 2] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag, van 10.000,- Euro, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader,
- naar aanleiding van een advertentie op de internetsite Tweedehands.nl, waarop genoemde [betrokkene 2] een woning, gelegen te Vogelwaarde te koop aanbood, telefonisch die [betrokkene 2] benaderd en aangegeven dat hij interesse had in die woning en zich (daarbij) bediend van de valse naam " [alias 2] " en
- een afspraak gemaakt in het "Amrath hotel Brabant" te Breda en zich daarbij valselijk voorgedaan als zijnde " [alias 2] " en/of " [alias 3] " en aan die [betrokkene 2] gevraagd of hij een bedrag van 100.000,- euro of 150.000 Euro in contanten zwart wilde ontvangen en
- aangegeven dat zij over veel contant geld in coupures van 500 Euro beschikten en het voorstel aan [betrokkene 2] gedaan om de coupures van 500 euro om te wisselen in kleine coupures, bij welke geldwisseltransactie [betrokkene 2] een bonus zou ontvangen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in de periode van 20 maart 2014 tot en met 10 april 2014 te Breda en te Vught, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 3] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 20.000,- Euro of 10.000,- Euro, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader(s),
- naar aanleiding van een advertentie op de internetsite Marktplaats.nl, waarop genoemde [betrokkene 3] een vestiging/stomerij behorende bij de firma " [B] " te koop aanbood, telefonisch die [betrokkene 3] benaderd en aangegeven dat er interesse was in die vestiging/stomerij en zich (daarbij) bediend van de valse naam " [alias 4] " en
- een afspraak gemaakt in het "Amrath hotel Brabant" te Breda en meerdere afspraken gemaakt in het "Van der Valk" hotel te Vught en bij die ontmoetingen zich voorgedaan als zijnde " [alias 5] " en
- aangeven dat zij contant wilden betalen en aan [betrokkene 3] het voorstel gedaan grote coupures om te wisselen in kleine coupures,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
Het hof heeft de bewezenverklaring op de Promis-wijze gemotiveerd. De bewijsmotivering luidt als volgt (met weglating van voetnoten):

Bewijsmiddelen
Zoals de rechtbank heeft overwogen, is het onderzoek in deze zaak aangevangen met de melding van [betrokkene 4] bij de politie. [betrokkene 4] heeft verklaard dat zij begin maart 2014 werd gebeld door een man die zich [alias 4] noemde en die zei te handelen voor zijn baas [alias 6] . [betrokkene 4] werd gebeld naar aanleiding van een advertentie op Marktplaats.nl, waarin zij en haar echtgenoot [betrokkene 5] een café in België ter overname aanboden. Er werd afgesproken om elkaar op 7 maart 2014 te ontmoeten in hotel Brabant in Breda (het hof begrijpt: het Amrath hotel Brabant te Breda). Daar ontmoette [betrokkene 4] die dag [alias 6] . [alias 6] vertelde dat hij een bedrijf had in diamanten/goud en onroerend goed. Hij gaf aan bereid te zijn om € 10.000 meer te betalen dan de vraagprijs, maar dan moest zij hem wel helpen om een groot bedrag aan bankbiljetten van € 500 zwart geld om te wisselen in kleine coupures. [betrokkene 4] kon met die wisseltransactie geld verdienen. [betrokkene 4] is later nog een aantal keren gebeld door [alias 4] en [alias 6] . Zij en haar man vertrouwden het niet en hebben contact gezocht met de politie.
De politie heeft de camerabeelden van de beveiligingscamera’s van het Amrath hotel Brabant verkregen, met betrekking tot de ontmoeting van [betrokkene 4] en [alias 6] op 7 maart 2014. Deze beelden zijn bekeken door verbalisant [verbalisant 1] . Op de beelden zijn [betrokkene 4] , haar echtgenoot [betrokkene 5] en [alias 6] duidelijk te zien, zo relateert [verbalisant 1] .
Hij heeft prints van de beelden aan het dossier toegevoegd, waaronder de afbeelding op pagina 702 onderaan van het politiedossier (foto 5) van een vertrekkende [alias 6] .
De persoon " [alias 6] ", die is afgebeeld op het beeldmateriaal van de beveiligingscamera's van het Amrath Hotel Brabant te Breda d.d. 7 maart 2014, werd door verbalisant [verbalisant 1] op 1 september 2014 aangetroffen in het restaurant van het Amrath Hotel Brabant te Breda en door hem aangehouden als verdachte inzake een poging tot oplichting. Bij identiteitsonderzoek is vastgesteld dat de op 1 september 2014 aangehouden persoon de medeverdachte [medeverdachte] betreft. Door [verbalisant 1] is de persoon die zich " [alias 6] " noemde, zoals die door hem is waargenomen op het beeldmateriaal van het Amrath Hotel Brabant te Breda d.d. 7 maart 2014, en de op 1 september 2014 aangehouden verdachte [medeverdachte] herkend als één en dezelfde persoon.
[betrokkene 6] heeft aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verklaard dat hij op diverse internetsites, waaronder Marktplaats, een huis in Spanje (Alicante) te koop had staan. [betrokkene 6] is op 18 februari 2014 gebeld door een [alias 4] , die zei namens zijn baas [alias 6] te bellen over de woning. Op voorstel van [alias 6] troffen [betrokkene 6] en [alias 6] elkaar in hotel Holiday-Inn Plaza te Antwerpen. Tijdens het gesprek daar zei [alias 6] dat hij de Spaanse woning wilde kopen, maar dan moest [betrokkene 6] wel € 80.000 wisselen, tegen een bonus van 10%. Tijdens een vervolggesprek op 7 maart 2014 werd afgesproken dat op 20 maart 2014 de helft, te weten € 40.000 zou worden omgewisseld en 14 dagen later de rest. Op 20 maart 2014 ontmoetten zij elkaar te Brussel. [betrokkene 6] had acht pakketjes van € 5.000 in coupures van € 50 en € 100 bij zich. In een horecagelegenheid stelde [alias 6] voor dat hij het gehele geldbedrag achter zou controleren en nam de tas met het gehele geldbedrag daartoe mee. Kort daarna ontdekte [betrokkene 6] dat [alias 6] was vertrokken.
De foto van de persoon die zich [alias 6] noemt en die afkomstig is van de beelden van de beveiligingscamera’s van het Amrath hotel Brabant met betrekking tot de ontmoeting van [betrokkene 4] en [alias 6] op 7 maart 2014 is getoond aan aangever [betrokkene 6] . Die foto is onder meer afgebeeld op pagina 249 van het politiedossier. [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij met de volle 100% kan meedelen dat hij de man op de foto herkent als [alias 6] , de man die is weggelopen met zijn geld. Door verbalisant [verbalisant 1] is deze persoon herkend als de medeverdachte [medeverdachte] .
[betrokkene 7] heeft een soortgelijke aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij en zijn vrouw een huis in Kusa Dasie (het hof begrijpt: Kusadasi) te Turkije te koop hadden staan op diverse internetsites, waaronder Marktplaats.nl. Eind maart 2010 werd [betrokkene 7] gebeld door een man die vroeg of het huis nog te koop stond. Zij spraken af om elkaar begin april 2010 te ontmoeten. Tijdens die ontmoeting vertelde de man, die zich [alias 7] of [alias 7] noemde, dat hij zwart geld had in coupures van € 500 en deze wilde omwisselen in kleine coupures. Op een later moment sprak [betrokkene 7] met [alias 7] af dat hij € 50.000 zou omwisselen in kleine coupures, waarbij [betrokkene 7] een bonus van 10% zou krijgen. Op 23 mei 2010 ontmoetten [betrokkene 7] en zijn echtgenote [alias 7] in een vestiging van McDonalds te Maastricht.
[alias 7] vroeg of hij het geld mocht zien, waarop de vrouw van [betrokkene 7] hem vier enveloppen gaf met in totaal € 50.000. [alias 7] zei dat hij het geld wilde controleren, liet een zwart tasje achter en liep weg. [alias 7] liep met het geld naar de ingang, rende weg en stapte in een auto die meteen daarna wegreed.
Van de McDonalds vestiging te Maastricht zijn camerabeelden verkregen van 23 mei 2010. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op het beeldmateriaal de medeverdachte [medeverdachte] herkend. [betrokkene 7] heeft bij een meervoudige fotobewijsconfrontatie de medeverdachte [medeverdachte] als de dader aangewezen.
Ook [betrokkene 8] heeft aangifte gedaan van oplichting, waarbij hij in 2014 is bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 75.000. Hij is door personen die zich voorstelden als [alias 8] en [alias 9] benaderd over graszoden die [betrokkene 8] met zijn bedrijf op internet te koop aanbood. Tijdens een ontmoeting op 24 maart 2014 in een horecagelegenheid te Amsterdam zei [alias 9] dat, voordat hij het gras bestelde, [betrokkene 8] biljetten van € 500 moest omwisselen. [betrokkene 8] zou daarvoor een bonus van 12% ontvangen. Op 28 april 2014 troffen [betrokkene 8] en echtgenote [alias 9] in een horecagelegenheid te Amsterdam. De echtgenote van [betrokkene 8] had in een tas een bedrag van € 75.000 in kleine coupures bij zich. [alias 9] zei dat hij het geld graag wilde zien en dat hij het geld op het toilet ging controleren. Even later bleek dat [alias 9] vertrokken was met het geld.
Van dit incident op 28 april 2014 zijn camerabeelden verkregen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft het beeldmateriaal bekeken en de persoon die zich [alias 9] noemde herkend als de medeverdachte [medeverdachte] .
Voorts heeft [betrokkene 9] aangifte gedaan van oplichting, waarbij hij in 2014 is bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 25.000. Hij is door personen die zich [alias 10] en [alias 11] noemden benaderd in verband met een huis dat [betrokkene 9] in Hajmas (Hongarije) te koop had gezet op internet. [alias 11] zei dat hij het huis wilde kopen en vroeg of [betrokkene 9] € 100.000 zou kunnen omwisselen. Uiteindelijk werd afgesproken dat [alias 11] op 14 maart 2014 in een horecagelegenheid te Amsterdam het voorlopig koopcontract van de Hongaarse woning zou tekenen. [betrokkene 9] diende dan € 25.000 contant geld bij zich te hebben, want [alias 11] wilde biljetten van € 500 omwisselen. Op 14 maart 2014 was [betrokkene 9] met zijn echtgenote en dochter in de afgesproken horecagelegenheid te Amsterdam. [alias 11] zei daar dat hij, voordat hij het contract zou tekenen, eerst hun geld wilde controleren en liep met het geld van [betrokkene 9] richting de toiletten. Even later bleek dat [alias 11] met het geldbedrag van € 25.000 weg was. Hij liet een tas achter, die geen geld bleek te bevatten.
Inzake dit incident op 14 maart 2014 zijn camerabeelden verkregen, waarop verbalisant [verbalisant 1] de persoon die zich [alias 11] noemde, heeft herkend als de medeverdachte [medeverdachte] .
Feit 1
[betrokkene 1] heeft aangifte gedaan van een poging tot oplichting. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij en zijn zoon [betrokkene 12] hun horecagelegenheid/café [A] te Rotterdam via Marktplaats.nl te koop aanboden. Op 25 augustus 2014 werd [betrokkene 1] gebeld door een man die zich [alias 1] noemde en hem vertelde dat zijn opdrachtgever interesse had in de horecagelegenheid. Zij spraken af elkaar op 1 september 2014 te Breda te ontmoeten in horecagelegenheid Hart van Breda. [betrokkene 1] arriveerde daar tijdig, samen met zijn zoon [betrokkene 12] en zijn schoonvader. Om 11.00 uur belde [alias 1] en zei dat zijn opdrachtgever verlaat was. Hij vroeg [betrokkene 1] om naar het Amrath Hotel Brabant te Breda te komen. [betrokkene 1] ging daar met zijn zoon en schoonvader naartoe. Zij werden in de lobby ontvangen door een man die het uiterlijk had van een zakenman. Hij vertelde hen dat hij in het vastgoed zat, veel bezittingen had en zeer geïnteresseerd was om het café te kopen. [betrokkene 1] vertelde dat de prijs van de horecagelegenheid € 90.000 was. De man zei dat zijn zakenpartner nog onderweg was. Deze tweede man kwam. Die was ook keurig gekleed in een kostuum. De mannen spraken met elkaar in een voor [betrokkene 1] vreemde taal. De tweede man zei dat zij in veel landen werkzaam waren, te weten Duitsland, Luxemburg, Spanje, Italië, België, Frankrijk en Nederland.
Ineens ging het gesprek over van de horecagelegenheid naar geld. De eerste man zei dat zij over veel bankbiljetten van € 500 beschikten. Hij stelde voor die om te wisselen voor kleinere coupures, het liefst van € 100 of € 50. Er werd voorgesteld om van het bedrag van € 90.000 een bedrag van € 110.000 te maken, waarbij [betrokkene 1] en zijn zoon een bonus voor het omwisselen zouden krijgen van € 20.000. [betrokkene 1] en zijn zoon zeiden erover na te willen denken en dat er zou nog gebeld worden. Er werd toegezegd dat zij een telefoontje zouden krijgen om te horen of [betrokkene 1] en zijn familie akkoord zouden gaan met het voorstel. [betrokkene 1] en zijn zoon waren onder de indruk van het feit dat zij makkelijk € 20.000 zouden kunnen verdienen, maar zij hadden ook twijfel. Zij hoorden vervolgens dat iemand op televisie had gezien dat mensen op deze wijze waren opgelicht. Zij hebben toen besloten niet op het voorstel in te gaan.
Aan [betrokkene 1] zijn tijdens het doen van aangifte foto’s getoond. De man op foto 1, die door de politie [medeverdachte] wordt genoemd, heeft [betrokkene 1] herkend als de man die hij en zijn zoon en schoonvader als eerste ontmoetten in het Amrath Hotel Brabant te Breda. De man op foto 2, die door de politie [verdachte] wordt genoemd, heeft [betrokkene 1] voor 1000 procent herkend als de zakenpartner, die zich later bij het gesprek heeft gevoegd. De getoonde foto’s van [medeverdachte] en [verdachte] zijn opgenomen op de pagina’s 825 tot en met 834 en pagina 841 van het politiedossier, zo meldt verbalisant [verbalisant 1] .
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat op 1 september 2014 omstreeks 12.20 uur een medewerker van het Amrath Hotel Brabant te Breda de politie belde. Hij meldde dat hij zojuist een man in het hotel had gezien die in maart/april 2014 in het hotel was, waarvan de politie destijds de camerabeelden had opgevraagd en het personeel van het hotel had gevraagd te bellen zodra deze personen zich weer in het hotel zouden bevinden. Van het Amrath Hotel Brabant te Breda zijn met betrekking tot 1 september 2014 camerabeelden verkregen, die door verbalisant [verbalisant 1] nader zijn bekeken. Daarop heeft [verbalisant 1] het volgende waargenomen: Omstreeks 11.07 arriveert een man, de latere verdachte [medeverdachte] . Omstreeks 11.10 uur heeft [medeverdachte] in de gang een ontmoeting met drie mannen, met wie hij het restaurant inloopt.
Omstreeks 11.35 uur arriveert een tweede man, de latere verdachte [verdachte] . Deze tweede man gaat het restaurant binnen. Omstreeks 11.40 uur verlaten [betrokkene 1 en 12] het restaurant en lopen naar de uitgang van het hotel.
Omstreeks 12.09 lopen een man en een vrouw naar het restaurant, te weten de latere aangevers [ betrokkene 10 en 11] . Zij gaan het restaurant binnen. Omstreeks 13.00 uur werden de verdachte, de medeverdachte en [ betrokkene 10 en 11] door de politie aangetroffen aan één tafel in het restaurant, terwijl zij in gesprek waren over de verkoop van een woning in België.
Op 1 september 2014 omstreeks 13.00 uur zijn de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aangehouden in het Amrath Hotel Brabant te Breda. Beide verdachten waren daar, zoals reeds gemeld, op dat moment in gesprek met [ betrokkene 10 en 11] . Verbalisant [verbalisant 2] ging in gesprek met [ betrokkene 10 en 11] , die vertelden dat zij een woning in België te koop hadden staan op Marktplaats.nl. Zij hadden in dat verband een afspraak met een persoon die zich [alias 1] noemde in de horecagelegenheid Hart van Breda. Rond het middaguur veranderde [alias 1] de locatie voor de ontmoeting naar het Amrath Hotel Brabant te Breda. Aldaar vond de ontmoeting plaats met de twee mannen waarmee zij aan tafel zaten toen de politie binnenkwam. Beide mannen namen actief deel aan het gesprek.
Kort nadat beide verdachten waren afgevoerd, werden de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op het parkeerterrein van het Amrath Hotel Brabant te Breda aangesproken door een man, die vertelde dat hij op Marktplaats.nl een huis te koop had staan in Frankrijk, dat hij daarover contact had gehad met een [alias 1] en nu een afspraak had in het Amrath Hotel Brabant te Breda over de verkoop.
Middels een daartoe strekkende vordering ex artikel 126na van het Wetboek van Strafvordering werden de gebruikersgegevens verkregen van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij een persoon die zich “ [alias 1] ” noemde. Uit de verkregen printlijst met betrekking tot het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] blijkt dat dit nummer 13 keer telefonisch contact heeft gehad met het mobiele telefoonnummer: + [telefoonnummer 2] , in gebruik bij [betrokkene 1] (het hof begrijpt: aangever [betrokkene 1] ). Op 29 augustus 2014 zes keer, op 30 augustus 2014 drie keer en op 1 september 2014 vier keer. Tevens blijkt uit de verkregen printlijst met betrekking tot het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] dat dit nummer zes keer contact heeft gehad met het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 3] , in gebruik bij [betrokkene 12] . Op 28 augustus 2014 vijf keer en op 29 augustus 2014 één keer.
Kort na de aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte] werden in zijn kleding twee mobiele telefoons aangetroffen, te weten een iPhone, voorzien een SIM-kaart met het mobiele telefoonnummer + [telefoonnummer 4] en een Nokia met IMEI-nummer [001] . Dit IMEI-nummer bleek voorzien te zijn van het mobiele telefoonnummer + [telefoonnummer 5] . Uit het interne geheugen van de Nokia telefoon blijkt dat het toestel 5 keer een inkomend gesprek heeft ontvangen van het mobiele telefoonnummer: [telefoonnummer 1] en 5 keer een inkomend gesprek heeft gemist van dat mobiele telefoonnummer.
Ook bleek uit het interne geheugen van de SIM-kaart in de Nokia dat deze op 31 augustus 2014 meerdere SMS-berichten heeft ontvangen die zijn verzonden door het mobiele telefoonnummer: + [telefoonnummer 1] .
Feit 2
[betrokkene 2] heeft aangifte gedaan van een poging tot oplichting. Hij heeft verklaard dat hij op 29 augustus 2014 werd gebeld door een man die zich [alias 2] noemde en gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] . Hij zei dat hij interesse had in een door [betrokkene 2] op de internetsite Tweedehands.nl te koop aangeboden woning, gelegen te Vogelwaarde. De woning stond al twee jaar te koop met een vraagprijs van € 600.000. Op 30 augustus 2014 belde [alias 2] weer naar [betrokkene 2] en zij spraken af elkaar in het Amrath Hotel Brabant te Breda te ontmoeten om 13.00 uur. [betrokkene 2] ging er met zijn echtgenote heen. Om 12.36 uur werd hij gebeld door een man met de naam [alias 3] met een afgeschermd nummer; hij vroeg waar zij op dat moment waren. Om 13.01 uur werd [betrokkene 2] weer gebeld door onbekend telefoonnummer. In het gesprek om 13.01 uur vroeg [alias 2] aan [betrokkene 2] of zij er al waren. In het hotel ontmoetten [betrokkene 2] en zijn echtgenote twee mannen, die zich voorstelden als [alias 2] en [alias 3] . Beiden waren gekleed in nette kostuums. Ze gaven aan in zaken te zitten en over veel geld te beschikken. Het gesprek vond plaats in het Nederlands, maar [alias 2] en [alias 3] spraken met elkaar in een vreemde taal. [alias 2] stelde voor om het huis te kopen, op papier voor € 450.000 en daarnaast met € 100.000 tot € 150.000 zwart geld. Zij beschikten over veel bankbiljetten van € 500 en wilden daarmee betalen. Er werd ook een voorstel gedaan om € 10.000 te wisselen. [betrokkene 2] moest dan bankbiljetten van € 50 en € 100 leveren en dan zouden zij hem € 12.000 geven in coupures van € 500. [betrokkene 2] zou dus 20% provisie ontvangen. [betrokkene 2] zei dat hij erover na wilde denken en hij en zijn echtgenote vertrokken. Op de weg terug naar huis werd hij gebeld door [alias 3] , die zei dat zij bereikbaar waren op het nummer [telefoonnummer 6] . Op 2 september 2014 werd [betrokkene 2] nogmaals gebeld door [alias 3] en op 3 september 2014 weer. [betrokkene 2] heeft die dag telefonisch tegen [alias 3] gezegd dat hij afzag van de transactie.
Aan [betrokkene 2] zijn tijdens het doen van aangifte foto’s getoond. De man op foto 1, die ook te zien is op foto’s 3 en 4 en die op foto 4 links is afgebeeld, heeft [betrokkene 2] voor 100% herkend als de persoon die zich [alias 2] noemde. De man die op foto 4 is afgebeeld aan de rechterzijde herkent [betrokkene 2] als de man die zich voorstelde als [alias 3] .
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat aan aangever [betrokkene 2] foto’s werden getoond die afkomstig zijn van de beveiligingscamera’s van het Amrath Hotel Brabant te Breda. Die foto’s zijn opgenomen op pagina’s 472 tot en met 475 van het politiedossier. Op de getoonde foto 4 staan de medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte, [verdachte] , afgebeeld. Door [betrokkene 2] werd [medeverdachte] aangewezen als de persoon die zich [alias 2] noemde en de verdachte als de persoon die zich [alias 3] noemde.
Zoals hierboven vermeld is bij de aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte] in diens kleding een mobiele telefoon van het merk Nokia met IMEl-nummer [001] aangetroffen.
Dit IMEI-nummer bleek voorzien te zijn van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] . Uit de verkregen printlijst blijkt dat het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] in de periode van 29 augustus 2014 tot en met 1 september 2014 telefonisch contact heeft gehad met de mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 7] , dat in gebruik is bij aangever [betrokkene 2] , en ook met het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 6] . Uit de verkregen printlijst blijkt dat het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] op 30 augustus 2014 te 12.36 en te 13.01 uur telefonisch contact heeft gehad met het mobiele telefoonnummer 31610906082 in gebruik bij aangever [betrokkene 2] .
Feit 3
[betrokkene 3] heeft aangifte gedaan van een poging tot oplichting. Hij heeft verklaard dat hij als directeur van de firma [B] een aantal stomerijen/vestigingen te koop had gezet op Marktplaats.nl. Naar aanleiding van deze advertentie werd hij gebeld door een man die zich [alias 4] noemde en die zei dat hij belde namens zijn opdrachtgever. Er werd een afspraak gemaakt voor een ontmoeting op 20 maart 2014 om 14.00 uur in het Amrath hotel in Breda. Onderweg werd [betrokkene 3] nog gebeld met de vraag waar hij was. Toen [betrokkene 3] bij het Amrath hotel aankwam, was er niemand. Op een gegeven moment kwamen twee mannen te voet bij het Amrath aan. Ze waren goed gekleed, strak in het pak. Een van de mannen noemde zich [alias 12]. De mannen deden het aanbod om € 100.000 tot € 120.000 te betalen voor een vestiging, maar [betrokkene 3] wilde pas zaken doen met zijn vader of een fiscalist erbij. Zij spraken af om elkaar op 1 april 2014 opnieuw te ontmoeten in het Van der Valk hotel te Vught. Aangever en zijn vader ontmoetten daar [alias 12] wederom. [alias 12] werd dit maal vergezeld door een andere man dan de eerste keer. Beide mannen droegen een pak. De mannen gaven aan dat ze in cash wilden betalen. Verder wilden ze dat [betrokkene 3] geld zou wisselen. Gevraagd werd of hij een bedrag van € 20.000 of € 10.000 in grote coupures kon omwisselen voor kleinere coupures, voor welke wisseltransactie hij betaald zou krijgen. [betrokkene 3] gaf aan dat hij geen geld wilde omwisselen. Op 10 april 2014 had [betrokkene 3] een vervolgafspraak, omdat hij toch graag de vestiging wilde verkopen. Dit was wederom in het Van der Valk hotel in Vught. Hij ging daar weer met zijn vader heen. Hij trof dezelfde twee mannen aan die hij op 1 april 2014 had ontmoet, dus [alias 12] en de man die op 1 april 2014 bij [alias 12] was. [betrokkene 3] bleef er een naar gevoel bij houden. Tijdens de ontmoeting op 10 april 2014 heeft [betrokkene 3] aan [alias 12] laten weten dat hij afzag van de deal.
Er heeft gedurende ongeveer 6 weken contact plaatsgevonden, waarbij [betrokkene 3] steeds telefonisch werd benaderd, vaak met verschillende nummers. De mannen hebben hem verteld dat ze het geld dat ze hadden, hadden verdiend met horecatransacties in Zuid-Europa.
Aan [betrokkene 3] zijn tijdens het doen van de aangifte foto’s getoond. De man op foto 10 en foto 11 heeft hij herkend als de persoon met wie hij drie keer heeft gesproken en die zich [alias 12] noemde. Alhoewel de man op foto 11 wel en op foto 10 geen baardje heeft, herkent [betrokkene 3] hem aan zijn afhangende ogen.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat aan aangever [betrokkene 3] foto’s werden getoond die afkomstig zijn van de beveiligingscamera’s van het Amrath Hotel Brabant te Breda. Die foto’s zijn opgenomen op pagina’s 495-505 van het politiedossier. Op de getoonde foto’s 10 en 11 staat de verdachte, [verdachte] , afgebeeld.
Middels een daartoe strekkende vordering werd de printlijst opgevraagd met betrekking tot het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 8] in gebruik bij een persoon die zich “ [alias 4] ” noemde. Uit de verkregen printlijst blijkt dat het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 8] in de periode van 15 maart 2014 tot en met 20 maart 2014 29 keer telefonisch contact heeft gehad met het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 9], dat in gebruik is bij aangever [betrokkene 3] .’
6. Het hof heeft onder het kopje ‘bewijsoverwegingen’ voorts het volgende overwogen:
‘Schakelbewijs/modus operandi
Het oordeel dat de verdachte als dader betrokken is geweest bij het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde grondt het hof - zoals reeds overwogen - op de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
In de onderhavige zaak gaat het hof uit van schakelbewijs ten aanzien van deze drie bewezen verklaarde feiten op grond van de verklaringen afgelegd door de aangevers en de overige getuigen. Met andere woorden: de verklaringen worden over en weer gebruikt als steunbewijs van deze bewezen verklaarde feiten. Daartoe gaat het hof over, omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onderling op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere te bewijzen feiten, hetgeen volgens het hof duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345, rov. 6.3.2 en HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84 m.nt. Reijntjes). De opvatting dat bij de bewijsvoering slechts van zogenoemd schakelbewijs gebruik gemaakt kan worden indien de aan dat bewijs ontleende modus operandi steunt op de aan meer dan één ander bewezenverklaard feit ten grondslag gelegde bewijsmiddelen, vindt geen steun in het recht (vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2024, NJ 2017/38, rov. 2.3.). Het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk - dus los van de schakelbewijsconstructie - wettig en overtuigend bewezen kan worden (vgl. HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84 m.nt. Reijntjes, rov. 2.4.).
Voor wat betreft de modus operandi wijst het hof daarbij specifiek op de volgende gang van zaken.
De verdachte en zijn mededader(s) namen telkens met het gebruik van een valse naam, zoals [alias 4] , [alias 6] , [alias 1] , [alias 3] en [alias 12] telefonisch contact op met een persoon die op internet onroerend goed of een horecagelegenheid/onderneming te koop aanbood. Er werd met de aangever een afspraak gemaakt in een horecagelegenheid. Tijdens het eerste gesprek presenteerden en kleedden de verdachte en de medeverdachte zich als zakenlieden, die zich bezig hielden met (onder meer) de handel in onroerend goed. Zij waren gekleed in een kostuum/pak. Vervolgens stelden de verdachte en de medeverdachte in het kader van de verkoop telkens aan de orde dat zij beschikten over zwart geld, in de vorm van grote coupures c.q. bankbiljetten van € 500. Zij wilden met de aangever een groot bedrag aan contant geld omwisselen, in kleinere coupures. De aangever zou daarvoor een bonus krijgen.
In de gevallen waarin aangifte is gedaan door aangevers [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en [betrokkene 9] heeft deze werkwijze geleid tot een voltooide oplichting, waarbij het als volgt verder ging. Bij een vervolgafspraak troffen de partijen elkaar weer in een horecagelegenheid, waarbij de aangever een grote hoeveelheid contant geld bij zich had. De oplichters wilden dan het geld zien en het geld ergens achteraf, bijvoorbeeld bij de toiletten, controleren. Vervolgens gingen de oplichters er met het geld vandoor, meestal met achterlating van een lege tas. In geen van de gevallen is het te koop aangeboden goed door de oplichters gekocht en betaald.
In de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 20-002535-17) heeft het hof bewezenverklaard dat deze medeverdachte zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de aangevers [betrokkene 6] en [betrokkene 8] . In de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] heeft het hof ook bewezenverklaard dat die [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de aangevers [betrokkene 7] en [betrokkene 9] . Bij de oplichting van laatstgenoemde aangevers waren weliswaar ook andere personen dan de medeverdachte [medeverdachte] betrokken, maar uit het dossier is niet duidelijk geworden wat de rol van die ander(en) is geweest, zodat bij de oplichting van aangevers [betrokkene 7] en [betrokkene 9] medeplegen niet bewezen is verklaard.
Het hof stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen ten aanzien van de modus operandi vast dat sprake is van een vooropgezet plan om aangevers [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op te lichten, alsmede dat de verdachte daar telkens als mededader bij betrokken is geweest.
(…)
Verweren verdediging
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, waartoe het navolgende is aangevoerd.
Feit 1
(…) Nog meer subsidiair is aangevoerd dat er geen sprake is van een begin van uitvoering. Het gaat om niet strafbare voorbereidingshandelingen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
(…)
Wat betreft het nog meer subsidiair aangevoerde, te weten dat geen sprake is van een begin van uitvoering en dat het gaat om niet strafbare voorbereidingshandelingen overweegt het hof als volgt. Op grond van artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht is sprake van een strafbare poging wanneer het voornemen tot het plegen van het feit zich heeft geopenbaard door een begin van uitvoering. Uit de bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is van een plan waarbij [betrokkene 1] is benaderd teneinde hem geld afhandig te maken. Vervolgens rijst de vraag of dit voornemen zich heeft geopenbaard door een begin van uitvoering of dat alleen nog maar sprake is geweest van voorbereidingen.
Gelet op hetgeen het hof heeft overwogen over de werkwijze van de verdachte en de medeverdachte, blijkt dat wel degelijk sprake was van een begin van uitvoering. De oplichting bestond telkens uit een aantal stappen, zoals die hiervoor zijn beschreven ten aanzien van de modus operandi. De eerste stappen - het telefonisch benaderen van een verkoper van onroerend goed, in dit geval [betrokkene 1] , het maken van een afspraak in een horecagelegenheid en het tijdens die afspraak voorstellen om een groot bedrag aan € 500 biljetten te wisselen in kleine coupures waarbij de verkoper een bonus zou ontvangen - waren gezet; die vormden een wezenlijk onderdeel van de oplichtingsmethode. Door de verdachte en diens medeverdachten is reeds gebruik gemaakt van oplichtingsmiddelen en zijn handelen is naar uiterlijke verschijningsvormen gericht op voltooiing van het misdrijf.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Feit 2
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij dit feit. Er is geen sprake van een identieke modus operandi met het onder 1 tenlastegelegde. Voorts heeft de aangever [betrokkene 2] de verdachte niet herkend op foto 2 bij de aangifte, terwijl dat een vooraanzicht betreft en hij de medeverdachte [medeverdachte] wel heeft herkend op een vergelijkbare foto. Op foto 4, waarvan aangever [betrokkene 2] heeft gezegd dat de man aan de rechterzijde op de foto zich heeft voorgesteld als [alias 3] , is de verdachte niet herkenbaar afgebeeld. De afbeelding is niet voldoende helder en duidelijk om daarop een gezichtsherkenning te kunnen baseren, nu specifieke, onderscheidende persoonskenmerken niet waarneembaar zijn. Aan de herkenning door aangever [betrokkene 2] kan daarom geen volledig overtuigende bewijskracht worden toegekend.
(…) Subsidiair is verzocht de verdachte vrij te spreken, omdat geen sprake is van een begin van uitvoering.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof is bij het onder 2 tenlastegelegde wel degelijk sprake geweest van de hierboven beschreven modus operandi. Dat aangever [betrokkene 1] het heeft over een zuidelijk uiterlijk terwijl tegen aangever [betrokkene 2] werd gesproken over een Joodse afkomst brengt het hof niet tot een ander oordeel. Een dergelijk verschil heeft ook te maken met de persoonlijke inschatting van de aangever [betrokkene 1] . Bovendien sluit het één qua uiterlijk het ander niet uit. [betrokkene 2] zegt ook dat de mannen een vreemde taal spraken, maar geen Hebreeuws. Anders dan de raadsman beweert, is in beide gevallen een bonus/provisie in het vooruitzicht gesteld.
Aan de raadsman moet worden toegegeven dat uit de stukken in het dossier blijkt dat de oplichters niet altijd in dezelfde samenstelling opereerden. Echter is voor het hof op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen buiten gerede twijfel vast komen te staan dat bij het onder 2 tenlastegelegde naast [medeverdachte] de verdachte als medepleger betrokken was. Immers heeft aangever [betrokkene 2] de verdachte aangewezen als de persoon die zich [alias 3] noemde. De foto waarop de herkenning is gebaseerd acht het hof van voldoende kwaliteit. De raadsman spreekt in de pleitnota steeds over een gezichtsherkenning. Echter gaat het bij de herkenning van een persoon niet alleen om diens gezicht, maar om het gehele lichaam van de afgebeelde persoon, dus ook diens postuur, lichaamshouding en kapsel.
Dat de aangever [betrokkene 2] de verdachte niet heeft herkend op foto 2 brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof leidt uit de tekst en afbeeldingen op pagina’s 175, 193 (foto rechtsboven), 473, 903 en 912 van het politiedossier af dat foto 2 een pasfoto is die onder meer is gebruikt op een op 31 juli 2012 afgegeven document. Die afbeelding is daarmee minder recent dan foto 4, die op 1 april 2014 werd gemaakt (zie dossierpagina 911, foto linksonder). Bovendien is in het politiedossier (onder meer pagina 88 en pagina 103) te lezen dat tijdens het politieonderzoek Ibis is gebleken dat het uiterlijk van de verdachte nogal eens verandert. Door de politie is een aantal afbeeldingen verzameld, die zijn beschreven in het proces-verbaal van bevindingen op pagina’s 901 en verder van het politiedossier. De afbeeldingen zijn ook bij elkaar gezet in een fotobijlage, die is opgenomen op pagina’s 905 en verder van het politiedossier. Zoals de politie in het proces-verbaal van relaas meermalen heeft beschreven, blijkt uit de fotobijlage dat de verdachte in korte tijd, door kleine wijzigingen zoals haardracht, gezichtsbeharing en/of bril, een ander uiterlijk heeft. Hierdoor wordt een positieve herkenning bemoeilijkt.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd vormt voor het hof geen reden om te twijfelen aan de herkenning van de verdachte door aangever [betrokkene 2] . Het verweer wordt verworpen.
Wat betreft de verweren (…), subsidiair, dat geen sprake is van een begin van uitvoering, verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen omtrent die verweren hierboven is overwogen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Op de daar vermelde gronden worden de verweren ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde verworpen.
Feit 3
(…)
Subsidiair is verzocht de verdachte vrij te spreken, omdat geen sprake is van een begin van uitvoering.
Het hof overweegt als volgt.
Wat betreft deze verweren verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen daarover hierboven is overwogen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Op de daar vermelde gronden worden de verweren ook ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde verworpen.’

Bespreking van de middelen

7. Het
eerstemiddel bevat de klacht dat het onder 2 bewezenverklaarde – mede in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd – ontoereikend is gemotiveerd.
8. In de toelichting stelt de steller van het middel zich op het standpunt dat ‘s hofs oordeel dat de verdachte en [alias 3] ‘dezelfde persoon betreft’ en dat de verdachte ‘aldus als dader betrokken is bij de poging tot oplichting’ niet begrijpelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof ook voor het bewijs heeft gebezigd het onderdeel van de aangifte van [betrokkene 2] waarin hij verklaarde dat hij op 2 september 2014 nogmaals door [alias 3] werd gebeld en op 3 september 2014 weer, terwijl uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen die zien op het onder 1 bewezenverklaarde, volgt dat de verdachte op 1 september 2014 is aangehouden. Uit het dossier zou volgen dat de verdachte op 2 en 3 september 2014 in voorarrest verbleef. Daarom zou het niet mogelijk zijn dat de persoon die [betrokkene 2] aanduidt als [alias 3] de verdachte is. De bewijsvoering zou op dit punt innerlijk tegenstrijdig zijn. Mede gelet op het feit dat namens de verdachte is aangevoerd dat aan de herkenning door [betrokkene 2] geen volledige overtuigingskracht kan worden toegekend, zou de bewezenverklaring ontoereikend zijn gemotiveerd.
9. Een blik achter de papieren muur leert dat de verdachte inderdaad op 1 september 2014 in verzekering is gesteld. Op 4 september 2014 is hij weer in vrijheid gesteld.
10. Het hof overweegt dat [betrokkene 2] op een foto de verdachte heeft aangewezen als de persoon die zich [alias 3] noemde. Op grond van (onder meer) die herkenning – en met toepassing van de schakelbewijsconstructie – stelt het hof vast dat de verdachte betrokken is geweest bij de poging tot oplichting van [betrokkene 2] . Wat betreft de rol van de verdachte bij de drie bewezenverklaarde feiten is van belang dat het hof op grond van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen ten aanzien van de modus operandi vaststelt ‘dat sprake is van een vooropgezet plan om aangevers [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op te lichten, alsmede dat de verdachte daar telkens als mededader bij betrokken is geweest’. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte is opgetreden bij het gesprek op 30 augustus 2014 waarin werd getracht [betrokkene 2] en zijn echtgenote ertoe te brengen bij een latere gelegenheid mee te werken aan een geldwisseltransactie.
11. Uit de weergave van de bewijsmiddelen volgt voorts dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij op weg naar huis is gebeld door [alias 3] , en op 2 en 3 september 2014 weer. Naar het mij voorkomt is de weergegeven verklaring van [betrokkene 2] in zoverre het de telefoongesprekken op 2 en 3 september betreft evenwel niet dragend voor de bewezenverklaring. De gedragingen die onder 2 als een poging tot oplichting ten laste zijn gelegd betreffen het telefonisch benaderen van [betrokkene 2] en het daarbij tonen van interesse in de te koop aangeboden woning, het maken van een afspraak in het hotel en het daarbij vragen of [betrokkene 2] een bedrag zwart wilde ontvangen, en het bij die gelegenheid doen van het voorstel aan [betrokkene 2] om coupures van 500 euro om te wisselen in kleine coupures. De bewezenverklaarde periode betreft ook ‘de periode van 29 augustus 2014 tot en met 30 augustus 2014’. Reeds op die grond meen ik dat de omstandigheid dat de verdachte op 2 en 3 september 2014 in verzekering was gesteld, niet meebrengt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
12. Daarbij merk ik – ten overvloede – nog op dat het hof uit de verklaring van [betrokkene 2] in ieder geval heeft kunnen afleiden dat hij op 2 en 3 september 2014 telefonisch contact heeft gehad met een persoon die zich voordeed als [alias 3] . In dat verband wijs ik erop dat uit de overwegingen van het hof volgt dat niet alleen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] maar ook andere personen betrokken waren bij de oplichtingspraktijken. Het hof spreekt over ‘een groep personen (die) zich bezig hield met het oplichten van personen’. Indien ‘s hofs weergave van de verklaring van [betrokkene 2] aldus wordt gelezen dat hij heeft verklaard op 2 en 3 september 2014 telefonisch te zijn gebeld door iemand die zich uitgaf voor [alias 3] , is van de gestelde tegenstrijdigheid in de bewijsvoering geen sprake.
13. Het hof heeft voorts het verweer dat aan de herkenning door [betrokkene 2] geen volledige overtuigingskracht kan worden toegekend op niet onbegrijpelijke gronden verworpen. Zie ik het goed, dan bevat het middel niet een zelfstandige klacht over dit onderdeel van de bewijsmotivering.
14. Het eerste middel faalt.
15. Het
tweedemiddel bevat de klacht dat het hof bij de drie bewezenverklaarde feiten (telkens) ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat sprake is van een begin van uitvoering van het misdrijf oplichting. In de toelichting wordt aangevoerd dat ‘bij geen van de bewezenverklaarde feiten een definitieve afspraak heeft plaatsgevonden, waarbij de deal met betrekking tot hetgeen op Marktplaats werd aangeboden (zogenaamd) zou worden afgerond en waarbij aangever tot de feitelijke afgifte van een geldbedrag zou worden bewogen’. Er moesten ‘daadwerkelijk nog verschillende stappen gezet worden, waarbij ook nog nieuwe handelingen moesten worden verricht die uiteindelijk’ zouden hebben moeten leiden tot de afgifte van het geld. De bewezenverklaarde handelingen zouden niet in voldoende concrete mate gericht zijn geweest op de voltooiing van de oplichting van aangevers.
16. Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard (art. 45, eerste lid, Sr). In twee arresten van 30 maart 2021 heeft Uw Raad onder meer het volgende overwogen: [1]
‘2.3.2 Voor een strafbare poging is vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf (vgl. HR 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373).
De vraag of sprake is van zulke gedragingen, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarvoor niet worden gegeven.
Uit eerdere rechtspraak kan wel het volgende worden afgeleid. Een belangrijke beoordelingsfactor is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Daarmee wordt ook afbakening van de poging ten opzichte van de strafbare voorbereiding bevorderd. Verder kan het bij poging gaan om een samenstel van gedragingen, met inbegrip van die van eventuele deelnemers. De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld.’
17. Uit deze overweging volgt dat Uw Raad vasthield aan de benadering waarin het begrip ‘uiterlijke verschijningsvorm’ centraal staat (het Cito-criterium). [2] A-G Bleichrodt besprak in zijn conclusie voor het tweede arrest de kritiek op dit criterium, die er in wezen op neer zou komen ‘dat het niet veel toevoegt aan de in art. 45 Sr neergelegde term ‘begin van uitvoering’’. Een aanscherping in die zin dat de bewezen verklaarde gedragingen ‘in voldoende concrete mate’ gericht waren op de voltooiing van het misdrijf zou volgens hem een eerste stap kunnen zijn in een ontwikkeling naar een verduidelijking van het toetsingskader. Hij sluit zich aan bij Rozemond, die eerder heeft bepleit dat Uw Raad meer aandacht besteedt aan de afbakening van het begrip ‘begin van uitvoering’. [3] Het gaat volgens Bleichrodt om ‘de nabijheid van de verwerkelijking van het misdrijf’. De beoordeling zou voorts niet los kunnen worden gezien van het specifieke misdrijf waarop de gedragingen zijn gericht. En een relevant aandachtspunt zou zijn in hoeverre de bewezenverklaarde gedraging zich onderscheidt van alledaagse gedragingen. Annotator Machielse signaleert dat Uw Raad, door aan de omstandigheden van het geval groot gewicht toe te kennen, in de voetsporen treedt van het BGH.
18. Het hof bespreekt in de bewijsoverwegingen die aan feit 1 zijn gewijd het ‘meer subsidiair aangevoerde, te weten dat geen sprake is van een begin van uitvoering’. Het hof wijst daarbij ‘op hetgeen het hof heeft overwogen over de werkwijze van de verdachte en de medeverdachte’. Die overwegingen inzake de modus operandi houden in dat de verdachte en de medeverdachte telkens met het gebruik van een valse naam telefonisch contact opnamen ‘met een persoon die op internet onroerend goed of een horecagelegenheid/onderneming te koop aanbood. Er werd met de aangever een afspraak gemaakt in een horecagelegenheid. Tijdens het eerste gesprek presenteerden en kleedden de verdachte en de medeverdachte zich als zakenlieden, die zich bezig hielden met (onder meer) de handel in onroerend goed. Zij waren gekleed in een kostuum/pak. Vervolgens stelden de verdachte en de medeverdachte in het kader van de verkoop telkens aan de orde dat zij beschikten over zwart geld, in de vorm van grote coupures c.q. bankbiljetten van € 500. Zij wilden met de aangever een groot bedrag aan contant geld omwisselen, in kleinere coupures. De aangever zou daarvoor een bonus krijgen’. In de gevallen waarin deze werkwijze leidde tot een voltooide oplichting troffen de partijen elkaar bij een vervolgafspraak weer ‘in een horecagelegenheid, waarbij de aangever een grote hoeveelheid contant geld bij zich had. De oplichters wilden dan het geld zien en het geld ergens achteraf, bijvoorbeeld bij de toiletten, controleren. Vervolgens gingen de oplichters er met het geld vandoor, meestal met achterlating van een lege tas’.
19. Het hof is van oordeel dat uit deze overwegingen over de werkwijze van de verdachte en de medeverdachte blijkt dat sprake was van een begin van uitvoering. ‘De eerste stappen – het telefonisch benaderen van een verkoper van onroerend goed (…), het maken van een afspraak in een horecagelegenheid en het tijdens die afspraak voorstellen om een groot bedrag aan € 500 biljetten te wisselen in kleine coupures waarbij de verkoper een bonus zou ontvangen – waren gezet; die vormden een wezenlijk onderdeel van de oplichtingsmethode’. Het hof wijst er daarbij op dat door de verdachte en de medeverdachte reeds gebruik is gemaakt van oplichtingsmiddelen.
20. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Van belang is dat de oplichtingsmethode bestaat uit een opeenvolgend geheel van geplande handelingen. In die gevallen kan de eerste handeling soms al als uitvoeringshandeling worden gezien. [4] In het onderhavige geval waren meerdere handelingen die een wezenlijk onderdeel vormden van de oplichtingsmethode reeds verricht. Die handelingen impliceerden voorts dat door de verdachten een duidelijk begin is gemaakt met de vervulling van de bestanddelen van het delict. De verdachten hebben een valse naam en een valse hoedanigheid aangenomen en zij hebben het samenweefsel van verdichtsels waarmee zij de aangevers hebben getracht te bewegen tot de afgifte van geld reeds ingezet. [5]
21. Dat nog een vervolghandeling moest worden verricht alvorens het misdrijf voltooid kon worden, doet aan het voorgaande niet af. Dit volgt ook uit HR 6 maart 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7279,
NJ1979/296, waar de steller van het middel naar verwijst. In die zaak was de verdachte eveneens veroordeeld voor een poging tot oplichting. Die bestond erin dat de verdachte bij een assurantiekantoor een aanvraag tot een geldlening had gedaan en daarbij een valse naam had opgegeven en een schriftelijk stuk had getoond met cijfermatige gegevens die betrekking zouden hebben op een door hem gedreven bedrijf, onder het briefhoofd van ‘Accountantskantoor K.J. van Schaik, Amsterdam, W. de Zwijgerlaan 104’. Getuige Dorshorst, die het assurantiekantoor samen met haar echtgenoot dreef, ontdekte dat op gemeld adres geen accountantskantoor gevestigd was, kreeg argwaan en heeft op die grond besloten aan het verzoek om een geldlening geen gevolg te geven. In cassatie werd onder meer geklaagd dat geen sprake was van een begin van uitvoering omdat enerzijds nog geen beslissing was genomen om het geld aan de verdachte te verstrekken en anderzijds de verdachte nog meerdere handelingen zou moeten verrichten voordat de gevraagde geldlening aan hem verstrekt zou worden. Uw Raad oordeelde dat de bewezenverklaarde gedragingen ‘zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het misdrijf oplichting daar zij naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat misdrijf’.
22. De steller van het middel voert aan dat een verschil met de onderhavige zaak zou zijn, dat in de zaak uit 1979 de verdachte alle oplichtingshandelingen reeds had verricht, zodat het slechts wachten was op de beslissing op de aanvraag en de afgifte van het geld. In de onderhavige zaak zouden nog verschillende stappen gezet moeten worden, waarbij ook nieuwe handelingen moesten worden verricht die uiteindelijk zouden hebben geleid tot de afgifte van het geld. In dat verband merk ik op dat ook in de besproken zaak uit 1979 in cassatie is aangevoerd dat de verdachte nog meerdere handelingen zou moeten verrichten voordat de gevraagde geldlening aan hem verstrekt zou worden. Daarbij werd gewezen op de verklaring van getuige Dorshorst, voor zover inhoudende dat zij tegen de verdachte had gezegd dat hij terug moest komen. Los daarvan geldt meer in het algemeen dat de enkele omstandigheid dat nog stappen gezet moeten worden voordat een delict voltooid is, niet aan het aannemen van een begin van uitvoering in de weg behoeft te staan. Daaraan doet niet af dat bij het al dan niet aannemen van een begin van uitvoering een ‘belangrijke beoordelingsfactor is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht’. Ik wijs er in dit verband op dat de benadering die in het Cito-arrest is gekozen duidelijk afwijkt van de benadering die eerder in het Eindhovense brandstichting-arrest was gevolgd. [6]
23. De steller van het middel wijst ook op het Videodozenarrest. [7] Het betrof hier een poging om met zand gevulde dozen te verkopen als dozen inhoudende videorecorders. De verdachte had blijkens de bewezenverklaring een zekere Bokiar aangesproken op straat, hem gevraagd of hij geïnteresseerd was in handel en hem vervolgens vier videorecorders ten verkoop aangeboden met de opmerking ‘4 voor ƒ 400’. In de kofferruimte van de auto waarin de verdachte en de medeverdachte zaten bevonden zich dozen gevuld met zand met daarop een afbeelding van een videorecorder. Uw Raad overwoog dat ‘de bewezen verklaarde gedragingen kunnen worden beschouwd als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op voltooiing van het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf. Daaraan doet niet af dat (…) de in de bewezenverklaring bedoelde dozen zich ten tijde van het gesprek van de verdachte en zijn mededader met Bokiar nog in de kofferruimte van de door hen gebruikte auto bevonden’. De Hullu wijst erop dat de laatste zin voor tweeërlei uitleg vatbaar is. [8] Als daarmee is bedoeld dat de dozen niet meetelden voor het antwoord op de vraag of hier een begin van uitvoering was geweest, dan oordeelde Uw Raad volgens hem kennelijk ‘dat de (andere) bewezenverklaarde gedragingen voldoende waren voor de uiterlijke verschijningsvorm’. Dat oordeel zou hij wel begrijpelijk vinden, ‘ook omdat een duidelijk begin was gemaakt met de vervulling van de oplichtingsmiddelen’. De Hullu acht het evenwel ook mogelijk ‘dat de uiterlijke waarneembaarheid (in de vorm van zichtbaarheid) niet per se doorslaggevend is, dat ook objectief, eventueel achteraf vast te stellen gegevens een rol mogen spelen bij de beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm’. Hij meent uiteindelijk ‘dat voor de uiterlijke verschijningsvorm objectieve gegevens waarschijnlijk toch belangrijker zijn dan zichtbare gegevens’.
24. Ook als van de tweede lezing wordt uitgegaan, en de aanwezigheid van de dozen van – al dan niet doorslaggevend – belang was, betekent dat evenwel niet dat de omstandigheid dat de zogenaamd met coupures van € 500 gevulde tas niet binnen handbereik was tijdens het eerste gesprek tussen de verdachte en de medeverdachte enerzijds en de aangever(s) anderzijds aan bewezenverklaring van de pogingen tot oplichting in de weg staat. Ik wijs er in dat verband op dat Uw Raad in de arresten van 30 maart 2021 benadrukt dat het aankomt op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de poging tot oplichting waar in het Videodozenarrest sprake van was, ging het erom een toevallige passant ertoe te brengen zonder nader onderzoek geld te betalen voor dozen waar zand in zat. De aanwezigheid van de dozen was een centraal element in de gevolgde werkwijze. Bij de pogingen tot oplichting waar het in deze zaak om gaat, diende het eerste gesprek ertoe de aangever die dacht te komen voor een gesprek over de verkoop van een café, een woning respectievelijk (kort gezegd) een stomerij, te brengen tot een ‘geldwisseltransactie’ die niet onmiddellijk kon plaatsvinden. De aanwezigheid van een zogenaamd met coupures van € 500 gevulde tas zou bij dat eerste gesprek geen doel dienen, en mede in dat licht ook argwaan kunnen wekken.
25. Ik wijs in dit verband nog op HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1769,
NJ2015/403 m.nt. Keijzer. In deze zaak had het hof vastgesteld dat de verdachte naar aanleiding van een op internet geplaatste advertentie waarin een vuurwapen werd aangeboden telefonisch contact had gezocht met de verkoper. Daarbij had hij de verkoper gerichte vragen gesteld over het aangeboden vuurwapen en de bijbehorende munitie. En hij had aangegeven het wapen daadwerkelijk te willen kopen. Daarmee had de verdachte volgens het hof ‘geprobeerd een overeenkomst te sluiten die tot het door hem voorhanden krijgen/hebben van het vuurwapen zou leiden’. De verkoper was echter niet bereid het vuurwapen te leveren toen hem bleek dat de verdachte geen verlof voor het bezit van een vuurwapen had. A-G Spronken concludeerde tot vernietiging: het enkel telefonisch informeren naar een eventueel te kopen wapen stond nog heel ver af van het daadwerkelijk voorhanden hebben van dat wapen. Uw Raad dacht daar anders over en overwoog dat gelet op de vermelde vaststellingen ‘het kennelijk oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het delict dat bestaat in het voorhanden hebben van een vuurwapen en dat die gedragingen dus moeten worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf van art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en ‘de gevoerde verweren in aanmerking genomen’ evenmin onbegrijpelijk was. [9]
26. Ook in deze zaak was door de verdachte een duidelijk begin gemaakt met gedragingen die gericht waren op voltooiing van het voorgenomen delict en stond het afbreken door het slachtoffer in de weg aan de daadwerkelijke voltooiing daarvan. Dat de verdachte nog handelingen had moeten verrichten om tot een voltooiing te komen deed er niet aan af dat het hof kon oordelen dat sprake was van een begin van uitvoering van het beoogde misdrijf. [10]
27. De steller van het middel wijst ook nog op HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:575,
NJ2016/318 m.nt. Rozemond. Daarin was bewezenverklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het misdrijf om opzettelijk een hoeveelheid hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland te brengen een voertuig (een Seat Toledo) had gekocht, dat voertuig had laten voorzien van een dubbele bodem, zich ter beschikking had gesteld om als koerier verdovende middelen te vervoeren, door mededaders gegeven aanwijzingen had opgevolgd, het voertuig in ontvangst had genomen en dat voertuig naar Marokko had gereden. Uw Raad leidde uit ’s hofs overwegingen af dat volgens het hof van een begin van uitvoering sprake was ‘op het moment dat de verdachte met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrok’. Uw Raad achtte dat oordeel ‘zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat ook van de overige bewezenverklaarde gedragingen niet kan worden gezegd dat deze naar hun uiterlijke verschijningsvorm reeds in voldoende concrete mate gericht waren op de voltooiing van de invoer in Nederland van hasjiesj’.
28. Naar het mij voorkomt wijkt deze casus in zeer veel opzichten af van de onderhavige zaak. Om te beginnen gaat het om een heel ander delict: de invoer van hasjiesj versus oplichting. Met de vervulling van de bestanddelen van dat delict is voorts, anders dan in de onderhavige zaak, nog geen begin gemaakt. Wat de uiterlijke verschijningsvorm betreft kan worden vastgesteld dat alleen het rijden naar Marokko bewezen is verklaard, niet het terugrijden naar Nederland. [11] Ik wijs er in dat verband ook op dat Uw Raad als belangrijke beoordelingsfactor noemt ‘hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht’. Marokko is ver van de grens van Nederland verwijderd, en het vervoer neemt geruime tijd in beslag. In verband met het in voldoende concrete mate gericht zijn op de voltooiing is van belang dat niet bewezen is verklaard dat de hasjiesj reeds was aangeschaft en zich in de auto bevond. [12] Al met al zie ik niet hoe aan deze zaak argumenten kunnen worden ontleend voor het standpunt dat in de onderhavige zaak niet van een begin van uitvoering sprake is.
29. Het tweede middel faalt.
30. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
31. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

2.Zie daarover uitgebreid S.S. Arendse,
3.Noot onder HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1769,
4.J. de Hullu,
5.Vgl. HR 27 maart 1939, ECLI:NL:HR:1939:66,
6.HR 19 maart 1934, ECLI:NL:HR:1934:198,
7.HR 8 december 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC8475,
8.De Hullu,
9.Zie over dit arrest ook M.J. Vetzo, ‘Strafbare poging en formeel omschreven delicten: een bespreking naar aanleiding van HR 30 juni 2015, NJ 2015/403’,
10.Zie ook HR 12 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5705,
11.Vgl. de noot van Rozemond, randnummers 2 en 3.
12.A-G Aben vermeldt in zijn conclusie voor genoemd arrest (randnummer 15) dat uit de bewijsmiddelen wel kan worden afgeleid dat de auto, in Marokko aangekomen, was ‘volgestopt met drugs’.