Conclusie
Nummer19/01897
eerste middelklaagt dat het hof het verzoek van de verdachte om het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren onterecht heeft afgewezen. Het middel valt uiteen in een tweetal hieronder (vanaf 4.9) te bespreken onderdelen.
Het procesverloop
De voorzitter maakt tevens melding van een e-mailbericht van de advocaat-generaal aan mr. Nooijen van 7 februari 2018, waarin de advocaat-generaal aangeeft dat het openbaar ministerie geen doorslaggevende bezwaren heeft tegen een niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
Het juridisch kader
De beoordeling van het middel
de factomogelijkheid zou hebben om het beroep in te trekken, terwijl dit onder andere omstandigheden is uitgesloten (art. 453 lid 1 Sv). Ook onder dergelijke omstandigheden geldt immers dat het Openbaar Ministerie en de benadeelde partij(en) zich moeite zullen getroosten om het onderzoek ter terechtzitting voor te bereiden en laatstgenoemde(n) zich in de procedure hebben te voegen, waardoor het mij niet gerechtvaardigd voorkomt als de verdachte zich eenzijdig aan die procedure zou kunnen onttrekken.
tweede middelklaagt dat de motivering van het hof dat de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert ontbreekt dan wel onvoldoende is. Het
derde middelklaagt dat de beslissing om de benadeelde partijen niet niet-ontvankelijk te verklaren een schending van het recht, in het bijzonder van art. 6, eerste lid, EVRM, oplevert. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Nu de beslissing omtrent de (niet-)ontvankelijkheid van de vorderingen van benadeelde partijen door de Hoge Raad als een feitelijk oordeel wordt aangemerkt, dat in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst, [4] vang ik de behandeling van de middelen aan met de motiveringsklacht.
Het procesverloop
Niet ontvankelijkheid van alle vorderingen op grond van artikel 361 lid 3 Sv13. Gelet op het verloop van dit proces in hoger beroep en dan met name terugkijkend naar de wijze waarop is omgegaan met de vorderingen benadeelde partij, meent de verdediging dat er redenen zijn om alle vorderingen in dit stadium van het proces niet ontvankelijk te verklaren. In het arrest van 15 september 2006 (NJ 2007,484) heeft de Hoge Raad overwogen dat artikel 361 lid 3 Sv in het licht van artikel 6 lid 1 EVRM aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij zich niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
NJ2012/11 en HR 17 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1448). Ondanks dat alle benadeelde partijen zijn opgeroepen en uw Hof in de planning 2 dagen had ingeruimd zijn slechts 3 partijen opkomen dagen. Dit heeft als gevolg dat de verdediging geen gelegenheid heeft gehad om aan het overgrote deel van de benadeelde partijen vragen te stellen met betrekking tot de door hun ingediende vorderingen.
NJ2007,484) zijnde: het in voldoende mate gelegenheid krijgen om naar voren te brengen, hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering en voor zover mogelijk daarvan bewijs te leveren. Bij deze stand van zaken dient uw Hof de conclusie van de Hoge Raad te volgen en aldus de niet-ontvankelijkheid van alle vorderingen uit te spreken.”
Verzoeken tot niet-ontvankelijkverklaring algemeenDe raadsman heeft betoogd dat de gang van zaken in hoger beroep ertoe heeft geleid dat hij niet in voldoende mate gelegenheid heeft gehad om naar voren te brengen hetgeen hij tot verweer tegen de vordering wilde inbrengen en voor zover mogelijk daarvan bewijs te leveren. Om die reden zouden de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De raadsman heeft niet nader toegelicht op welke wijze de verdachte in zijn mogelijkheden tot het voeren van verweer beknot dan wel beperkt is geweest en op welke punten hij de vorderingen onvoldoende heeft kunnen weerspreken. Reeds daarom treft dit verweer geen doel. Het wordt verworpen.”
Juridisch kader
De beoordeling van de middelen
(i)geen schriftelijke rondes hebben plaatsgevonden;
(ii)het voor de verdediging onmogelijk was om getuigen op te roepen in het kader van deze vorderingen;
(iii)slechts namens drie benadeelde partijen gemachtigden zijn verschenen; en
(iv)eerst bij pleidooi de mogelijkheid was om de overige vorderingen inhoudelijk te betwisten. Deze argumenten worden in de toelichting op het derde middel herhaald.
(ad i), noch het argument dat eerst bij pleidooi tegen deze vorderingen bezwaren konden worden geuit – wat daar inhoudelijk ook van zij – op zichzelf genomen reden is om de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Ook het feit dat de verdediging geen getuigen heeft kunnen oproepen
(ad iii)is hiervoor geen voldoende reden. Dat het naast de benadeelde partij (art. 334, eerste lid, Sv) ook de verdachte niet is toegestaan om getuigen aan te brengen om hen te horen over de vordering van de benadeelde partij vloeit immers voort uit het beginsel van
equality of arms; dit is bovendien vaste jurisprudentie. [12] Ook het feit dat slechts drie benadeelde partijen ter zitting zijn vertegenwoordigd
(ad iv)is geen reden om de niet-ontvankelijkheid van de (overige) vorderingen uit te spreken. Voor het ontvankelijk verklaren van een vordering van een benadeelde partij is het immers geen voorwaarde dat deze partij of een namens haar gemachtigde ter zitting aanwezig is.
vierde middelwordt, gelezen in samenhang met de toelichting, geklaagd dat het hof ten onrechte heeft bepaald dat door of namens de verdachte onvoldoende is betwist dat ter zake van vorderingen van 42 benadeelde partijen goederen zouden zijn geleverd, waardoor deze goederen onterecht als schadepost zouden zijn aangemerkt.
Procesverloop
22. Verder blijkt genoegzaam uit het dossier dat de goederen vaak op een andere locatie werden geleverd dan waar vanuit er besteld werd. Ook andere personen dan cliënt hebben bestellingen verricht. Het is voor cliënt dan ook onmogelijk om ten aanzien van alle ondernemingen waarvoor bestellingen zijn verricht exact een overzicht te hebben van uiteindelijk geleverde goederen. Reden waarom de verdediging zich op het standpunt stelt dat het aan de benadeelde partij is om aan te tonen dat de goederen op de door hun overgelegde facturen ook daadwerkelijk zijn geleverd.
23. Dat is immers ook het kernverwijt waar het bij deze vorderingen om draait. De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BU8755) is op dit punt ook heel duidelijk geweest. Bij de beoordeling over de toewijsbaarheid van de vordering benadeelde partij gelden de regels van stelplicht en bewijslastverdeling uit het civiele recht. Dit komt er kortgezegd op neer dat de eisende partij (de benadeelde) voldoende feiten moet aandragen die nodig zijn voor het door hem beoogde rechtsgevolg. In onderhavige zaak is het beoogde doel vergoeding van schade die is ontstaan door het niet betalen van geleverde goederen.
Vorderingen van de benadeelde partijenAlgemene overwegingenBij pleidooi heeft de verdediging ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen enkele algemene standpunten ten verwere naar voren gebracht en verzoeken gedaan. Daarnaast zijn op het niveau van de individuele vorderingen standpunten ingenomen die met regelmaat zijn teruggekeerd Het hof zal in het hiernavolgende eerst op deze standpunten en verzoeken ingaan.
(…)
Levering niet aangetoondDe verdediging heeft ten aanzien van diverse vorderingen zich op het standpunt gesteld dat de gestelde levering van de goederen niet toereikend is onderbouwd. In de kern is dit telkens voorzien van een beroep op het vereiste dat “wie stelt, moet bewijzen”. Ten aanzien van enkele vorderingen heeft de raadsman de bewoordingen gekozen dat de levering wordt betwist. In geen enkel geval is naar het oordeel van het hof sprake van een gemotiveerde betwisting. Daarbij komt dat ten aanzien van geen van de vorderingen namens de verdachte is betoogd dat er geen koopovereenkomst met de benadeelde partij was gesloten.
Het hof betrekt hierbij de gedurende het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] en van de verdachte zelf. Deze houden in dat de door hen geëxploiteerde ondernemingen zich niet lieten typeren door een ordelijke en gestructureerde bedrijfsvoering en dat bij bestellingen van goederen telkens de opzet was om na de overeengekomen levering ervan niet te betalen. In dat licht bezien kan bezwaarlijk worden geoordeeld dat de verdachte ten aanzien van de betreffende vorderingen een alternatieve lezing van de gestelde feiten heeft gegeven die ertoe noopt om één of meer van de benadeelde partijen gehouden te achten tot het leveren van nader bewijs. Er is in zoverre geen grond om de stellingen van de benadeelde partijen onvoldoende onderbouwd te achten.”
Juridisch kader
Beoordeling van het middel
(i)met alle benadeelde partijen tenminste koopovereenkomsten zijn gesloten,
(ii)dat de door de verdachte en zijn mededaders geëxploiteerde ondernemingen geen geordende en gestructureerde bedrijfsvoering kenden en
(iii)dat bij de verdachte steeds opzet bestond op het niet betalen, kennelijk geoordeeld dat onder deze omstandigheden een meer omvattende motivering van de betwisting door de verdachte kon worden gevergd.