ECLI:NL:HR:2010:BK0910
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bij te late indiening van appelschriftuur
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het ging om de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep, nadat de appelschriftuur vier maanden te laat was ingediend. De advocaat-generaal had betoogd dat het hof de officier van justitie ontvankelijk moest verklaren, omdat de verdediging niet in haar belangen was geschaad. Het hof oordeelde echter dat de te late indiening van de appelschriftuur niet kon worden gerechtvaardigd en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest bevestigd dat artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ook van toepassing is in gevallen waarin de schriftuur niet tijdig is ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het hof om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, niet onbegrijpelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het vonnis van de politierechter was vernietigd, en verwierp het beroep voor het overige.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om tijdig appelschrifturen in te dienen en bevestigt dat de rechter in hoger beroep de ruimte heeft om te bepalen of de niet-ontvankelijkheid moet worden uitgesproken, zelfs na onderzoek van de zaak. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de praktijk van het strafrecht en de rol van het openbaar ministerie in hoger beroep.