ECLI:NL:HR:2011:BQ0834

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04029
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om getuige te horen in vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een verzoek van de verdediging om een meegebrachte getuige te horen over de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij had een vordering ingediend, maar volgens artikel 334, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is het niet toegestaan voor de benadeelde partij om getuigen aan te brengen ter onderbouwing van haar vordering. De verdediging stelde dat het horen van de getuige noodzakelijk was voor een eerlijk proces, maar het hof wees dit verzoek af. De Hoge Raad oordeelde dat de eisen van een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in het bijzonder de gelijkheid van wapens, in de weg staan aan de mogelijkheid voor de verdachte om getuigen aan te brengen in een vordering van de benadeelde partij. Dit is ook in overeenstemming met de opvatting van de wetgever. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het hof, waarbij werd gesteld dat de afwijzing van het verzoek om de getuige te horen niet onbegrijpelijk was en dat de middelen voor het overige niet tot cassatie konden leiden.

Uitspraak

13 december 2011
Strafkamer
nr. 10/04029
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 juni 2010, nummer 21/004660-09, in de
strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Achterhoek, locatie Ooyerhoek" te Zutphen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof het verzoek van de verdediging om de meegebrachte getuige [getuige] te horen omtrent de vordering van de benadeelde partij, ten onrechte heeft afgewezen, althans deze beslissing onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"Ik verzoek u als getuige te horen [getuige]. Hij kan verklaren over afspraken die zijn gemaakt tussen [getuige] en [slachtoffer]. [Getuige] zou ten opzichte van mijn cliënt acties moeten ondernemen, omdat hij een schuld had bij [slachtoffer]. Hij kan verklaren over hoe de zaak heeft kunnen plaatsvinden, de persoonlijke omstandigheden van mijn cliënt en de vordering van de benadeelde partij. Er is een vordering van de benadeelde partij. Ik heb in eerste aanleg ook bepleit dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en [getuige] kan dat bevestigen. Het horen van [getuige] gaat dus om de vordering van de benadeelde partij.
(...)
De voorzitter hervat het onderzoek en deelt mede als beslissing van het hof dat het verzoek om [getuige] als getuige te horen wordt afgewezen. Het betreft een meegebrachte getuige zodat het verdedigingscriterium dient te worden gehanteerd. [getuige] was bij de tenlastegelegde feiten niet aanwezig, zodat niet kan worden gezegd dat hij over de tenlastegelegde feiten kan verklaren. De verdediging heeft dit ook niet gesteld. Naar het oordeel van het hof valt redelijkerwijs aan te nemen dat door afwijzing van het verzoek de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Indien de vordering van de benadeelde partij wordt betwist is dat wellicht een reden die vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering dan niet van eenvoudige aard is, maar niet om daarover een getuige te horen. Het hof wijst het verzoek af."
2.3. Art. 334, eerste lid, Sv luidt:
"De benadeelde partij kan ter terechtzitting tot het bewijs van de ten gevolge van het strafbare feit geleden schade stukken overleggen, doch geen getuigen of deskundigen aanbrengen."
2.4. De nota naar aanleiding van het eindverslag bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 23 december 1992, Stb 1993, 29, tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten, waarbij art. 334 Sv is ingevoerd, houdt onder meer in:
"De leden van de CDA-fractie waren van mening dat de vraag of de vordering van de benadeelde partij eenvoudig van aard is en derhalve ontvankelijk, mede afhankelijk is van de bevoegdheden van de benadeelde partij. Zij constateerden dat de benadeelde partij geen zelfstandige bevoegdheid heeft getuigen of deskundigen op te roepen, maar dat zij wel de officier van justitie kan verzoeken een getuige of deskundige in het voorbereidend onderzoek of ter terechtzitting op te roepen en te horen. Het antwoord op de vraag van deze leden of de benadeelde partij bij de rechter-commissaris in beroep kan gaan tegen de weigering van de officier van justitie getuigen te horen, luidt ontkennend.
Deze leden bepleitten een versterking van de rechtspositie van de benadeelde partij ten aanzien van het horen van getuigen. In de eerste plaats omdat het met behulp van getuigen eenvoudiger is te voldoen aan het ontvankelijkheidscriterium.
In de tweede plaats omdat bij ontvankelijkheid van de vordering een civiele procedure wordt uitgespaard. Zij waren van mening dat een beroepsmogelijkheid voor de benadeelde partij tegen een weigering van de officier van justitie getuigen te horen, te verenigen is met het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat het strafproces niet mag worden overschaduwd door de civiele vordering. De rechter-commissaris kan hiervoor waken.
Ook de leden van de D66-fractie waren van mening dat de benadeelde partij de bevoegdheid moet hebben getuigen en deskundigen aan te brengen.
Naar aanleiding van de beschouwingen van deze leden heb ik mijn voorstel om de benadeelde partij deze bevoegdheid te ontzeggen heroverwogen. Ik heb een voorstel om de benadeelde partij de bevoegdheid te geven maximaal twee getuigen ter terechtzitting mee te brengen ter staving van haar vordering tot schadevergoeding, om advies voorgelegd aan de Raad van State en aan de commissie die tot taak heeft de beleidsmatige en praktische consequenties van dit wetsvoorstel in kaart te brengen. Laatstgenoemde commissie heeft echter het voorstel om de volgende redenen ontraden.
In de eerste plaats is de verwachting van deze commissie dat de benadeelde partij veelvuldig gebruik zal maken van deze bevoegdheid, met als gevolg dat in een belangrijk aantal zaken de zitting onvoorzien langer gaat duren of dat de zaak moet worden aangehouden, mede omdat de verdachte als het ware wordt uitgenodigd tegenbewijs te leveren.
In de tweede plaats wijst deze commissie erop dat als de benadeelde partij conform dit voorstel de bevoegdheid krijgt getuigen op te roepen, er eveneens een voorziening zal moeten worden getroffen op basis waarvan de verdachte een dergelijk recht krijgt teneinde zich te kunnen verdedigen tegen de vordering van de benadeelde partij. Mede gelet hierop vraagt de commissie zich af of het voorstel wel verenigbaar is met het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat de behandeling van de strafzaak niet mag worden overschaduwd door de behandeling van de civiele vordering.
In de derde plaats vreest de commissie dat de rechter de benadeelde partij niet ontvankelijk zal verklaren omdat een vordering die moet worden bewezen met behulp van getuigen niet eenvoudig van aard is en derhalve niet voldoet aan het criterium van het voorgestelde artikel 361, derde lid.
Tenslotte merkt de commissie op dat de consequenties van het voorstel in termen van procesorde en werklast niet moeten worden onderschat.
Deze bezwaren van de commissie komen in belangrijke mate overeen met de argumenten van de Commissie wettelijke voorzieningen slachtoffers in het strafproces (Commissie-Terwee) om indertijd niet in dit voorstel te voorzien. Ik acht de bezwaren van deze beide commissies bij nader inzien overtuigend en zie derhalve thans van dit voorstel af. Daar komt bij dat, zoals de Raad van State in zijn advies opmerkt, niet valt in te zien waarom de benadeelde partij wel de bevoegdheid zou kunnen krijgen om getuigen mee te brengen ter terechtzitting en niet deskundigen. Een uitbreiding van deze bevoegdheid tot het meebrengen van deskundigen zal echter de bezwaren van bovengenoemde commissies alleen maar vergroten." (Kamerstukken II 1991-1992, 21 345, nr. 9, p. 1-2)
2.5. Voor zover het middel klaagt dat het Hof het verzoek tot het horen van de getuige over de vordering van de benadeelde partij heeft afgewezen, geldt het volgende. Nu het de benadeelde partij ingevolge art. 334, eerst lid, Sv niet is toegestaan ter onderbouwing van haar vordering getuigen aan te brengen, staan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, in het bijzonder de equality of arms, eraan in de weg dat wel aan de verdachte de bevoegdheid zou toekomen met betrekking tot deze vordering getuigen aan te brengen. Dat is, blijkens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis, ook de opvatting van de wetgever geweest. De klacht faalt.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.M.E. Thomassen, C.H.W.M. Sterk, en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 december 2011.