2.4. De nota naar aanleiding van het eindverslag bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 23 december 1992, Stb 1993, 29, tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten, waarbij art. 334 Sv is ingevoerd, houdt onder meer in:
"De leden van de CDA-fractie waren van mening dat de vraag of de vordering van de benadeelde partij eenvoudig van aard is en derhalve ontvankelijk, mede afhankelijk is van de bevoegdheden van de benadeelde partij. Zij constateerden dat de benadeelde partij geen zelfstandige bevoegdheid heeft getuigen of deskundigen op te roepen, maar dat zij wel de officier van justitie kan verzoeken een getuige of deskundige in het voorbereidend onderzoek of ter terechtzitting op te roepen en te horen. Het antwoord op de vraag van deze leden of de benadeelde partij bij de rechter-commissaris in beroep kan gaan tegen de weigering van de officier van justitie getuigen te horen, luidt ontkennend.
Deze leden bepleitten een versterking van de rechtspositie van de benadeelde partij ten aanzien van het horen van getuigen. In de eerste plaats omdat het met behulp van getuigen eenvoudiger is te voldoen aan het ontvankelijkheidscriterium.
In de tweede plaats omdat bij ontvankelijkheid van de vordering een civiele procedure wordt uitgespaard. Zij waren van mening dat een beroepsmogelijkheid voor de benadeelde partij tegen een weigering van de officier van justitie getuigen te horen, te verenigen is met het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat het strafproces niet mag worden overschaduwd door de civiele vordering. De rechter-commissaris kan hiervoor waken.
Ook de leden van de D66-fractie waren van mening dat de benadeelde partij de bevoegdheid moet hebben getuigen en deskundigen aan te brengen.
Naar aanleiding van de beschouwingen van deze leden heb ik mijn voorstel om de benadeelde partij deze bevoegdheid te ontzeggen heroverwogen. Ik heb een voorstel om de benadeelde partij de bevoegdheid te geven maximaal twee getuigen ter terechtzitting mee te brengen ter staving van haar vordering tot schadevergoeding, om advies voorgelegd aan de Raad van State en aan de commissie die tot taak heeft de beleidsmatige en praktische consequenties van dit wetsvoorstel in kaart te brengen. Laatstgenoemde commissie heeft echter het voorstel om de volgende redenen ontraden.
In de eerste plaats is de verwachting van deze commissie dat de benadeelde partij veelvuldig gebruik zal maken van deze bevoegdheid, met als gevolg dat in een belangrijk aantal zaken de zitting onvoorzien langer gaat duren of dat de zaak moet worden aangehouden, mede omdat de verdachte als het ware wordt uitgenodigd tegenbewijs te leveren.
In de tweede plaats wijst deze commissie erop dat als de benadeelde partij conform dit voorstel de bevoegdheid krijgt getuigen op te roepen, er eveneens een voorziening zal moeten worden getroffen op basis waarvan de verdachte een dergelijk recht krijgt teneinde zich te kunnen verdedigen tegen de vordering van de benadeelde partij. Mede gelet hierop vraagt de commissie zich af of het voorstel wel verenigbaar is met het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat de behandeling van de strafzaak niet mag worden overschaduwd door de behandeling van de civiele vordering.
In de derde plaats vreest de commissie dat de rechter de benadeelde partij niet ontvankelijk zal verklaren omdat een vordering die moet worden bewezen met behulp van getuigen niet eenvoudig van aard is en derhalve niet voldoet aan het criterium van het voorgestelde artikel 361, derde lid.
Tenslotte merkt de commissie op dat de consequenties van het voorstel in termen van procesorde en werklast niet moeten worden onderschat.
Deze bezwaren van de commissie komen in belangrijke mate overeen met de argumenten van de Commissie wettelijke voorzieningen slachtoffers in het strafproces (Commissie-Terwee) om indertijd niet in dit voorstel te voorzien. Ik acht de bezwaren van deze beide commissies bij nader inzien overtuigend en zie derhalve thans van dit voorstel af. Daar komt bij dat, zoals de Raad van State in zijn advies opmerkt, niet valt in te zien waarom de benadeelde partij wel de bevoegdheid zou kunnen krijgen om getuigen mee te brengen ter terechtzitting en niet deskundigen. Een uitbreiding van deze bevoegdheid tot het meebrengen van deskundigen zal echter de bezwaren van bovengenoemde commissies alleen maar vergroten." (Kamerstukken II 1991-1992, 21 345, nr. 9, p. 1-2)