ECLI:NL:HR:2014:476

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
12/00165
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bruikbaarheid van getuigenverklaringen en vordering benadeelde partij in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1966, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor afpersing en diefstal, gepleegd op 6 november 2008. De Hoge Raad beoordeelde twee middelen van cassatie die door de verdediging waren ingediend. Het eerste middel betrof de bruikbaarheid van getuigenverklaringen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet verplicht was om nader te motiveren waarom het afweek van het standpunt van de verdediging over de bruikbaarheid van deze verklaringen. Het Hof had voldoende gemotiveerd dat de overwegingen voldeden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, tweede lid, Sv.

Het tweede middel betrof de vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat de behandeling van een deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, feitelijk was en niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. Wel werd ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden naar elf maanden en twee weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de motiveringseisen in strafzaken en de behandeling van vorderingen van benadeelde partijen in het strafproces.

Uitspraak

4 maart 2014
Strafkamer
nr. S 12/00165
ABO/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 12 december 2011, nummer 21/001094-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. A.F.M. van Vlijmen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte heeft een verweerschrift daartegen ingediend.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de bruikbaarheid van de verklaringen van
[betrokkene 2] voor het bewijs van de feiten 1, 2 en 3.
3.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1
hij op 06 november 2008 te Tiel tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer 4900 euro), toebehorende aan [benadeelde partij], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte of diens mededaders die [benadeelde partij] in/tegen het gezicht heeft geslagen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en (daarbij) de woorden: "je gaat vanavond betalen anders nemen we je mee en knallen wij je af" en - zakelijk weergegeven - dat ze zijn ([benadeelde partij]'s) familie en kinderen zouden ophalen en ze zouden worden vermoord, heeft gebruikt.
2
hij op 06 november 2008 te Tiel tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (ongeveer 300 euro), toebehorende aan [benadeelde partij], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte of diens mededaders die [benadeelde partij] in/tegen het gezicht heeft geslagen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en (daarbij) de woorden: "je gaat vanavond betalen anders nemen we je mee en knallen wij je af" en - zakelijk weergegeven - dat ze zijn ([benadeelde partij]'s) familie en kinderen zouden ophalen en ze zouden worden vermoord, heeft gebruikt.
3
hij op tijdstippen in de periode van 06 november 2008 tot en met 18 november 2008 te Nederland ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer 21.000 euro), met voormeld oogmerk die [benadeelde partij] op 06 november 2008 heeft gezegd dat hij ([benadeelde partij]) die hoeveelheid geld op 13 november zou moeten gaan betalen en (vervolgens) telkens die [benadeelde partij] heeft gebeld en een bericht heeft ingesproken met de woorden (zakelijk weergegeven) "dat die mannen hem hebben opgehaald en dat ze nu naar hem ([benadeelde partij]) toekomen om hem te neuken" en één of meer SMS berichten heeft gestuurd met daarin de woorden: "jij flikker bel mij terug" en "het is met een vrouw niet op te lossen, ik stop je terug in je moeder haar kut", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"1. In de hierna te melden bewijsmiddelen genoemd onder 2 tot en met 5, 7 tot en met 10, 12 en 14 wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 08-143572, met bijlagen, opgemaakt en gesloten op 17 december 2008 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie werkzaam bij de regiopolitie Gelderland-Zuid, districtrecherche De Waarden.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde:
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, onder nummer PL083T/08-143572 (pagina's 176 t/m 179), gesloten en getekend op 8 november 2008 door [verbalisant 3], brigadier van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij] - zakelijk weergegeven -:
Ik doe aangifte van bedreiging en diefstal van geld. Op 6 november 2008 aan [a-straat 1] te [plaats], voelde ik mij tengevolge van fysieke en/of verbale handelingen van de verdachten bedreigd. Ik verklaar u het volgende. Ongeveer drie à vier maanden geleden belde ene [betrokkene 1] mij op. Hij gaf aan dat hij bij mij aankwam. Hij wilde met mij praten. Ik ken geen achternaam van [betrokkene 1]. Hij woont samen met zijn broer [betrokkene 2] in [plaats]. Het mobiele telefoonnummer van [betrokkene 1] is 06-[...] en 06-[...]. [betrokkene 1] is bij mij geweest. Ik hoorde van [betrokkene 1] dat hij van mijn ex-vrouw opdracht had gehad om € 15.000,= te incasseren. Ik zei toen tegen [betrokkene 1] dat ik geen geld verschuldigd was. Na ongeveer een week kwam [betrokkene 1] weer bij mij. Hij wilde dat ik mee ging naar Rotterdam. Wij zouden dan een bezoek brengen aan [betrokkene 6]. Ik moest er bij zijn als [betrokkene 6] zou zeggen dat er aan mij € 15.000,= zou zijn betaald. Na ongeveer een week had [betrokkene 1] contact gehad met mijn ex-vrouw. Zij hadden gepraat. Daaruit bleek dat mijn ex had gezegd dat ik wel degelijk € 15.000,= had gebeurd.
Ik heb toen gezegd dat ik geen geld heb gekregen. Dus ik betaal niets. [betrokkene 1] zei tegen mij: "Ik moet toch dat geld hebben. Desnoods met geweld". Wij zijn toen uit elkaar gegaan. Na enige weken werd ik door [betrokkene 1] gebeld met de mededeling dat € 2.000,= ook genoeg was. Ik heb toen gezegd dat ik geen geld zou betalen. Enige weken daarna belde [betrokkene 2] dat € 700,= ook genoeg was. We zouden dan vrienden blijven. Ik moest betalen want bij mij op de hoek zouden mensen staan die het geld in ontvangst zouden nemen. Ik heb niet betaald. Op donderdag 30 oktober 2008 werd ik door een onbekend iemand gebeld. Hij zei tegen mij dat ik 20 rooien (€ 20.000,=) klaar moest leggen. Zij zouden het geld op vrijdag 1 november 2008 komen incasseren. Op donderdag 6 november 2008, werd er bij mij aangebeld. Ik deed open. Een onbekende man stond bij mij voor de deur. Deze bleek later te zijn ene [betrokkene 3] uit Düsseldorf. Althans hij maakte zich zo bekend. Er kwam een tweede man in een net pak aanlopen. Ik heb ze beiden binnengelaten. Wij zaten op de bank. De man in het nette pak zei tegen mij dat ik mijn ex geld schuldig was. Zij kwamen om daarvoor de € 20.000,- te incasseren. Vervolgens kwamen er ongeveer tien personen bij mij binnenlopen. Hier waren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ook bij. Ik hoorde [betrokkene 3] tegen mij zeggen: Heb jij [betrokkene 1] het geld betaald. Ik hoorde dat [betrokkene 1] tegen [betrokkene 3] zei: "Nee, er is niet betaald". Ik zei tegen de [betrokkene 3]: "Ik heb niet betaald".
Ik hoorde dat [betrokkene 3] tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zeggen: "Gaan jullie even naar buiten". De rest bleef binnen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn toen naar buiten gelopen.
[betrokkene 3] zat rechts naast mij op de bank en zei tegen mij: "Je zult moeten betalen". Naast [betrokkene 3] stond de rechterhand van [betrokkene 3]. Deze was gekleed in een spijkerbroek en een colbert Ik zag dat die persoon een zwart pistool rechts tussen de broeksband had. De onbekende man hield het vuurwapen met zijn rechterhand vast. Ik kon duidelijk zien dat het een vuurwapen was. Ik keek tegen het magazijn van het vuurwapen aan. [betrokkene 3] zei tegen mij dat ik moest betalen. Ik zag dat [betrokkene 3] mij met zijn vlakke rechterhand tegen de linkerkant van mijn gezicht sloeg. Dit ging wel hard doch ik voelde er weinig van omdat de adrenaline erg hoog was van mij. Door de klap werd mijn bril van mijn gezicht geslagen. Deze was in twee stukken. Ik zag dat de man, die naast [betrokkene 3] stond, inmiddels zijn vuurwapen met zijn linkerhand omklemd had. lk hoorde die man tegen [betrokkene 3] zeggen "Niet doen, wij werken dat verder af. Wij nemen hem dan wel mee." Althans woorden van gelijke strekking. Ik dacht bij mezelf, kunnen ze wel met tien man en een vuurwapen mij zo bedreigen. De onbekende man hield zijn vuurwapen tussen zijn broeksband. [betrokkene 3] zei tegen mij: "Dat geld ga jij betalen en wel vanavond nog". Ik zei tegen [betrokkene 3]: "Dan moet ik een paar mensen bellen om dat te regelen". Ik wilde mijn mobiel pakken die op de salontafel lag doch deze werd door [betrokkene 3] ingenomen. Hierdoor kon ik niet meer bellen. Ondertussen liepen een aantal mannen naar buiten. De rest bleef in de kamer zodat ik niet weg kon. Zij stonden om mij heen. [betrokkene 3] zei wederom tegen mij: "Je gaat vanavond betalen anders nemen wij je mee en knallen wij jou af". Dit werd diverse malen herhaald. Ze zouden mijn familie en kinderen ophalen en ze zouden worden vermoord Ze bleven mij bedreigen althans zo voelde ik dat omdat die ene man, die zijn pistool vast had, dat tussen zijn broeksriem vandaan dreigde te halen. Ik zei tegen die [betrokkene 3]: "Ik heb wel enkele honderden euro's meer heb ik niet". Hier nam men geen genoegen mee. Enkele mannen waren de kast aan het doorzoeken. Ik dacht bij mij zelf laat ik mij van de goede kant zien. Ik had namelijk € 4.900,= geleend. Dit had ik in de kast in de slaapkamer liggen. Ik zei tegen [betrokkene 3] dat ik wel geld in de kast had liggen. Ik mocht naar de slaapkamer lopen om het geld te pakken. Ik werd gevolgd door de man met het pistool. Ik heb toen de € 4.900,- uit de kast gepakt en aan [betrokkene 3] gegeven. Zij hebben toen ook nog de € 300,= uit mijn portemonnee gepakt. Dus totaal hebben zij mij € 5.200,= onder bedreiging afhandig gemaakt. [betrokkene 3] zei tegen mij, dat ik nog een week de tijd had om € 21.000,= te betalen. De € 1.000,= extra was voor de man die het geld volgende week donderdag 13 november 2008 zou komen ophalen. Die € 5.200,= die ze van mij hadden afgenomen was voor de werkzaamheden dat ze bij mij waren geweest. [betrokkene 3] zei ook tegen mij dat ik er niemand bij mag halen want dan zou het bedrag alleen maar hoger worden. Het zou zo maar € 10.000,= worden. Bij niet betalen zou ik en mijn familie worden opgeruimd. Vervolgens zijn ze weggegaan. Ik ben vreselijk bang dat er aanstaande woensdag 13 november 2008 echt iets gaat gebeuren. Ik ben mijn leven niet zeker en ook dat van mijn kinderen niet. Alle personen waarover ik in de aangifte spreek zijn Turkse mannen en zei spreken de Turkse taal.
Het signalement van [betrokkene 3] is:
Lengte 1,65 à 1,70 meter lang; kort gedrongen persoon; leeftijd ongeveer 45 jaar; groen/blauwe ogen; zo goed als kaal; bol opgezet gezicht; sprak Turkse taal.
Het signalement van [betrokkene 1] is:
Lengte 1,80 meter; leeftijd 36 jaar; zwart kort haar; volle zwarte snor en sik; de kin is begroeid; de rest is geschoren; normaal postuur; droeg zwart kostuum; spreekt gebrekkig Nederlands.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, onder nummer PL083T/08-143572 (pagina's 292 en 293), gesloten en getekend op 19 november 2008 door [verbalisant 4], brigadier van politie en [verbalisant 5], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2], afgelegd op 19 november 2008, - zakelijk weergegeven -:
Ik ken de familie van [benadeelde partij] goed omdat ik daar al zestien jaar goede contacten mee heb. Ik heb muziek gemaakt op hun bruiloft. Zijn ex-vrouw heet [betrokkene 4]. Ik woon in [plaats] en een à anderhalve maand geleden stonden er opeens mensen voor mijn deur. Het was in de avond rond 19.00 uur. Het werd donker. Het kan ook rond 20.00 uur geweest zijn. Een kale Turkse man, genaamd [betrokkene 3], lengte 1,65 meter stond aan de deur en vroeg hoe hij in contact kon komen met [benadeelde partij]. Ik zei, dat hij hem moest bellen. De man vroeg of ik hem naar [benadeelde partij] wilde brengen. [betrokkene 3] was met een zwarte personenauto, klein model. Er zaten nog twee mannen in de auto. Toen ik met [betrokkene 3] mee ging, reed er een tweede auto voor en dat was een auto met een Duits kenteken. Dit was ook een kleine auto. Ik ging in de eerstgenoemde auto zitten op de achterbank en [betrokkene 3] ging rechts voorin zitten, dus naast de chauffeur. In de auto die voorop reed zaten ook Turkse mannen, twee personen, die onderling Turks spraken. [betrokkene 3] is 35 à 40 jaar oud doch die andere jongens waren kinderen van 18 jaar oud. Tot aan Tiel reed die auto voor ons doch hierna reden wij voor. Ik ben wel vaker met die mensen. Ik had gezien dat ze naar [benadeelde partij] belden doch geen contact kregen. Ze kenden [benadeelde partij] dus. We reden dus tot aan de woning van [benadeelde partij]. Wij liepen met vijf of vier personen naar de woning van [benadeelde partij] en werden binnengelaten. De Turken vroegen aan [benadeelde partij] waarom hij zijn telefoon tot twee keer toe niet opnam. [benadeelde partij] antwoordde dat het niet zo goed met hem ging en dat hij geld aan het sparen was en over een week wel zou kunnen betalen. Dit was een bedrag van vijfentwintigduizend euro.
Toen wij weggingen na zo'n tien minuten zei [betrokkene 3] dat hij wilde dat [benadeelde partij] voortaan de telefoon zou opnemen. [betrokkene 3] en [benadeelde partij] hebben ook samen even apart gesproken. Toen wij in de auto stapten en weg wilden rijden, vroeg ik aan de Turken of het opgelost was. Zij zeiden dat het niet opgelost kan worden op dit moment maar pas over een week omdat [benadeelde partij] over een week zou betalen.
9. Een schriftelijk bescheid, te weten de uitwerking van het afgeluisterde telefoongesprek weergegeven op de pagina 216 als bijlage gevoegd bij het hierboven onder 1 genoemde proces-verbaal.
Tapgesprek:
Gespreksgegevens: 901132-08 02 275902379
Tijdstip: 16 november 2008 14:18:48 uur
[betrokkene 2] belt in met [betrokkene 1].
[betrokkene 2] vraagt of ze de zaak(werk) van [benadeelde partij] opgelost hebben.
[betrokkene 1] zegt nee, nog niet maar vandaag of morgen.
[betrokkene 1] (....)
[betrokkene 2] (....)"
3.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Overige verklaringen in het dossier
[betrokkene 2]:
Verklaart bij de politie dat hij bij [benadeelde partij] is langs geweest met ene [betrokkene 3], nadat deze [betrokkene 3] bij hem aan de deur stond en vroeg naar [benadeelde partij]. Verklaart dat deze [betrokkene 3] [benadeelde partij] kende. Zegt dat er bij dit bezoek aan [benadeelde partij] geen geweld is gebruikt en dat er geen geld is afgenomen. Zegt dat het bezoek ontspannend was en niet bedreigend. Zegt dat dit bezoek op 21 september 2008 was en dat hij deze datum zo goed weet omdat toen de wedstrijd Turkije-Portugal was voor teams onder de 19 jaar.
Als aan hem een foto wordt getoond van cliënt herkent hij de getoonde persoon voor 50% als de [betrokkene 3] die hij heeft genoemd.
Bij de RC verklaart [betrokkene 2], anders dan bij de politie, over het vermeende bezoek aan [benadeelde partij] dat hij door [benadeelde partij] was gebeld dat er mensen bij de grens op de autobaan vanuit Klefe moesten worden opgehaald en dat hij die naar het huis van [benadeelde partij] moest brengen en dat hij hier van [benadeelde partij] een ruime onkostenvergoeding voor heeft gekregen. Verklaart dat hij met die mensen naar het van der Valk hotel is gereden en dat ze daar door [benadeelde partij] zijn opgehaald.
Bij de RC verklaart [betrokkene 2] op mijn vraag of hij [verdachte] kent:
"Ik heb één of twee keer zijn foto gezien. Ik zou zijn gezicht nu niet herkennen."
Heeft u hem wel in het echt gezien?
"Ik ben muzikant. Ik heb elk weekend met veel mensen contact. Ik heb zijn gezicht misschien 1 keer gezien in een restaurant in Rotterdam. Ik kan niet met zekerheid uw vraag beantwoorden.
De foto die de politie heeft laten zien was geen onbekend gezicht voor mij. Ik weet niet waar ik het gezicht van ken. Zoals gezegd kom ik veel mensen tegen. Als u me deze vraag 3 of 4 maanden geleden had gesteld had ik het wel met zekerheid kunnen vertellen."
Uit deze verklaring van [betrokkene 2] bij de RC moet mijns inziens worden afgeleid dat de persoon die hij in zijn eerste verklaring [betrokkene 3] noemt een andere persoon is dan mijn cliënt, [verdachte].
Bovendien kunnen de verklaringen van [betrokkene 2] naar de mening van de verdediging niet voor het bewijs van feit 1 en 2 worden gebruikt omdat:
- [betrokkene 2] als datum van zijn bezoek aan [benadeelde partij] met [betrokkene 3] 21 september 2008 noemt. Hij legt gedetailleerd uit hoe hij bij deze datum komt. Gelet daar op is zijn verklaring niet te gebruiken voor iets wat zich zou hebben afgespeeld op 6 november 2008.
- [betrokkene 2] is één foto getoond van cliënt met de vraag of dit de [betrokkene 3] is waarover hij sprak. Deze fotoconfrontatie is niet volgens de regelen der kunst uitgevoerd en heeft om die reden nauwelijks bewijswaarde, helemaal nu [betrokkene 2] deze persoon voor 50% zegt te herkennen als de [betrokkene 3] waar hij over spreekt. Een herkenning van 50% is geen herkenning en kan dus niet tot het bewijs dienen van betrokkenheid van cliënt bij de hem verweten feiten."
3.3.2.
Dienaangaande heeft het Hof in een "overweging met betrekking tot het bewijs" als volgt overwogen en beslist:
"Het hof is van oordeel dat het door verdachte en diens raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt:
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 6 november 2008 samen met anderen het slachtoffer [benadeelde partij] heeft afgeperst en geld van hem heeft gestolen. Verder blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde dat verdachte in bedoelde periode na 6 november 2008 telkens heeft gebeld met [benadeelde partij] voornoemd, een bericht heeft ingesproken en SMS-berichten naar hem heeft verzonden met het vooropgezette plan die [benadeelde partij], onder bedreiging, wederom een aanzienlijk geldbedrag afhandig te maken. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof toegegeven dat hij [benadeelde partij] een SMS-bericht heeft gestuurd."
3.3.3.
Het Hof heeft de in het verweer bedoelde fotoconfrontatie niet voor het bewijs gebezigd.
3.4.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 3.3.1 is weergegeven heeft de raadsman, voor zover thans van belang, ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van [betrokkene 2] onbetrouwbaar is omdat deze betrekking heeft op een bezoek dat plaatsvond op 21 september in plaats van 6 november 2008. In weerwil daarvan heeft het Hof de door [betrokkene 2] afgelegde verklaring voor het bewijs bruikbaar geacht omdat het aangevoerde door de gebezigde bewijsmiddelen wordt weerlegd. Nu in die bewijsmiddelen in dit verband is vastgesteld dat [benadeelde partij] - over wie [betrokkene 2] verklaart dat hij die al zestien jaar kent - verklaart dat [betrokkene 2] op 6 november 2008 samen met een aantal Turkse mannen op bezoek kwam alsmede dat [betrokkene 2] over zijn bezoek verklaart dat hij "aan de Turken [vroeg] of het opgelost was; zij zeiden dat het niet opgelost kan worden op dit moment maar pas over een week omdat [benadeelde partij] over een week zou betalen", terwijl bewijsmiddel 9 inhoudt dat [betrokkene 2] vervolgens ruim een week later, op 16 november 2008, heeft gebeld met de vraag of de zaak was "opgelost", voldoen 's Hofs overwegingen aan het motiveringsvoorschrift van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv en noopte die bepaling het Hof niet tot een nadere motivering.
3.5.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel

4.1.
Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
4.2.1.
Bij de stukken bevindt zich een 'Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces' waarmee [benadeelde partij] zich heeft gevoegd als benadeelde partij in het strafproces tegen de verdachte. Dat voegingsformulier houdt in:
"Bril glas € 168,-
Bril montuur € 69,-
Geldbedrag € 5200,-
____________
€ 5437,-."
Tevens bevindt zich bij de stukken een faxbrief van de raadsman van de benadeelde partij, mr. Van Vlijmen, aan de Rechtbank Arnhem, inhoudende onder meer dat naast vergoeding van de eerder opgegeven materiële schade van € 5.437,-, tevens aanspraak wordt gemaakt op een bedrag aan immateriële schade van € 6.000,-, althans een voorschot daarop met de wettelijke rente vanaf 6 november 2008 over voornoemde bedragen. Daartoe wordt aangevoerd dat de benadeelde partij ernstig geschokt is door het feit dat zijn voormalige echtgenote, [betrokkene 5], opdracht heeft gegeven tot deze overval, en [benadeelde partij] reeds geruime tijd doende is een omgangsregeling te treffen voor zijn drie kinderen die bij [betrokkene 5] verblijven en hij zich afvraagt hoe dat nog gerealiseerd kan worden als zijn voormalige echtgenoot zich zo tegen hem opstelt.
4.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011 heeft de raadsman van de benadeelde partij de vordering van de benadeelde partij nader toegelicht en daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven:
"Ik heb het Hof in het bezit gesteld van correspondentie die heeft plaats gevonden tussen het openbaar ministerie en mij betreffende de vordering van de benadeelde partij. Ik neem aan dat die correspondentie aan het dossier is toegevoegd. Verder wil ik het hof mededelen dat de verhouding van mijn cliënt met zijn kinderen en zijn ex-vrouw [betrokkene 5] momenteel weer goed te noemen is. Mijn cliënt handhaaft zijn vordering in volle omvang inclusief de vergoeding voor immateriële schade van € 6000,- die ook in eerste aanleg is opgevoerd."
4.3.
Het Hof heeft de vordering van € 5.437,- met betrekking tot materiële schade geheel en de vordering van € 6.000,- met betrekking tot immateriële schade tot een bedrag van € 500,- toegewezen, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat wat dat gedeelte betreft "behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert". Dat oordeel is feitelijk en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. In het licht van de bewezenverklaarde feiten en de inhoud van de ingediende vordering is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden.
4.4.
Het middel faalt.

5.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

6.Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en twee weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 maart 2014.
Mr. Groos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.