“C. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave i.v.m. verbeurdverklaring:
Het beslag op deze voorwerpen hangt samen met de verdenking van witwassen door [betrokkene 1] en klaagster. Deze voorwerpen zijn ofwel (volledig) contant gefinancierd ofwel maken onderdeel uit van de bedrijfsvoering van [A] , waarvan de financiering en contante geldstromen nog voorwerp van onderzoek zijn.
Het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid contant geld is een kenmerk van witwassen. Criminaliteit gaat gepaard met grote hoeveelheden contant geld (HR 22 december 2009, LJN BK2653). Het voorhanden houden van grote contante bedragen is niet gebruikelijk en brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich. Een dergelijk risico wordt in het algemeen alleen geaccepteerd als sprake is van crimineel geld dat buiten het zicht van opsporings- en andere overheidsinstanties gehouden moet worden (zie onder andere rechtbank Rotterdam 13 oktober 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9028; ook Hof Amsterdam 16 december 2014 in HR 14 juni 2016 ECLI:NL:HR:2016:1197; Hof Amsterdam 13 februari 2019 ECLI:NL:2019:434). Daarnaast is van belang dat volgens gegevens van de Belastingdienst [betrokkene 1] nagenoeg geen inkomen heeft en er daarom geen legale bron van zijn contante uitgaven lijkt te zijn (bijlage 2, blz. 6; bijlage 4 blz. 26; bijlage 9, blz. 4-5). [betrokkene 1] heeft in december 2019 verklaard dat hij sinds maart 2019 alleen zes schilderijen heeft verkocht voor ongeveer EUR 800 per stuk en dat hij verder geen inkomsten heeft (bijlage 4, blz. 26). In het verhoor van 28 januari 2020 wilde hij op verduidelijkingsvragen over zijn inkomen geen antwoord geven (bijlage 4, blz. 26 en bijlage 9). Die contante uitgaven van [betrokkene 1] bedragen in de periode 1 augustus 2018 tot en met 9 december 2019 in ieder geval EUR 46.975 (bijlage 1, feit 2; bijlage 4 blz. 24-26). Bij een deel van die uitgaven wordt [A] gebruikt (zie hierna: horloge Rolex en aankoop auto).
Volgens de bestendige witwasjurisprudentie wordt bij een vermoeden van witwassen waarbij geen sprake is van een concreet grondmisdrijf van een verdachte verlangd dat hij/zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is (Hof Amsterdam 9 mei 2014 ECLI:NL:GHAMS:2014:1835; Hof Amsterdam 25 april 2017 ECLI:NL:GHAMS:2017:2379; HR 18 december 2018 ECLI:NL:HR:2018:2352; deze jurisprudentie is in lijn met het EVRM: zie EHRM 1 juni 2017 ZSchuschen v. België 23572/07).Slechts indien verdachte tijdig een verklaring heeft afgelegd die aan deze vereisten voldoet, dient nader onderzoek plaats te vinden naar die gestelde alternatieve herkomst van het voorwerp. Uiteindelijk zal de rechter die inhoudelijk over de strafzaak oordeelt bepalen of de verklaring van verdachte aan de genoemde eisen m.b.t. concreetheid, verifieerbaarheid en waarschijnlijkheid voldoet en of op basis van het gehele onderzoek met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waar de verdenking betrekking op heeft een legale herkomst heeft (Hof Amsterdam 25 april 2017 ECLI : NL: GHAMS: 2017:2379; HR 18 december 2018 ECLI:NL:HR 2018:2352).In het kader van een klaagschrift procedure dient niet vooruit gelopen te worden op de beoordeling van dat alternatieve scenario door de strafrechter (HR 14 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:238 rov. 4.6; HR 11 april 2017 ECLI:N:HR:2017:565 en bijbehorende CAG ECLI:NL:PHR:2017:249 onder 3.5; HR 2 april 2019 ECLI:NL:HR:2019:487 rov 2.3 en 2.4). Dit toetsingskader leidt tot het volgende:
Horloges- Hublot (Big Bang Unico 42mm) en Rolex (Oyster Perpetual Datejust 36)
Beide horloges zijn volledig contant betaald:
Rolex EUR 12.250 op 24 augustus 2018, aankoopfactuur op naam van [A] (bijlage 17, blz. 2 en bijlage 2)
Hublot EUR 14.880 op 14 mei 2019, aankoopfactuur op naam van [B] B.V. (bijlage 17, blz. 1-2 en bijlage 1)
Volgens de (uiteindelijke) verklaring van klaagster tijdens de doorzoeking heeft zij het Rolex horloge cadeau gekregen van [betrokkene 1] en moest zij de bon op haar bedrijf [A] zetten. Het Hublot horloge is - ook volgens klaagster tijdens de doorzoeking - van [betrokkene 1] (bijlage 10, blz. 8; bijlage 19, blz. 2).
[betrokkene 1] heeft tijdens het verhoor op 28 januari 2020 geen antwoord gegeven op vragen over de horloges en de financiering ervan (bijlage 9: Hublot horloge op blz. 7 en afb 1; Rolex horloge blz. 8 en afb. 2-4).
Tijdens haar verhoor op 6 februari 2020 heeft [klaagster] zich beroepen op haar zwijgrecht op vragen over de horloges en de financiering ervan (bijlage 10: Hublot horloge op blz. 6-7 en afb.1; Rolex horloge op blz. 7-9 en afb. 3 en 4).
Gelet op het voorgaande is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat deze horloges verbeurd zullen worden verklaard. Het beslag moet voortduren.
Auto- Mercedes A200
De Mercedes A200, met kenteken [kenteken] , is aangekocht voor EUR 33.900 en staat sinds donderdag 5 december 2019 op naam van klaagster. Het initiatief voor deze aankoop ging uit van [betrokkene 1] (bijlage 4, blz. 25 en bijlage 13, blz. 2-3).
Na inruil van een Peugeot 2008 was het te betalen bedrag EUR 26.150 waarvan een bedrag van EUR 18.950 is voldaan door een financialleasemaatschappij en op 4 december 2019 een bedrag van EUR 7.200 is voldaan vanuit een bankrekening op naam van klaagster handelend onder haar bedrijf [A] (bijlage 4, blz. 25 en bijlage 14).
Op dezelfde bankrekening op naam van klaagster h/o haar bedrijf [A] was op 3 december 2019 een bedrag van EUR 8.500 contant gestort. Waarbij het opvallend is dat het saldo van de bankrekening voor de storting EUR 4.698,81 negatief was (bijlage 4, blz. 25).
Tijdens het verhoor op 28 februari 2020 heeft [betrokkene 1] zich beroepen op zijn zwijgrecht op vragen over de aankoop en de financiering van de auto (bijlage 9, blz. 9-11).
Klaagster heeft zich tijdens haar verhoor op 6 februari 2020 ook beroepen op haar zwijgrecht bij vragen over de aankoop en financiering van de auto (bijlage 10, blz. 12-15). Klaagster heeft evenmin vragen over [A] en haar inkomen willen beantwoorden (bijlage 10, blz. 3-4).
De raadsman heeft op 5 maart 2020 acht facturen toegezonden van de onderneming van klaagster uit 2018 en 2019 (bijlage 20). Deze facturen zijn ook aan de rechtbank overgelegd ten behoeve van de behandeling van het klaagschrift (notities raadsman bijlage 3).
Uit deze facturen volgt in de visie van de verdediging dat klaagster, via haar onderneming, met legale middelen over kon gaan tot de aanschaf van de auto die onder haar in beslag is genomen.
De recherche heeft het volgende overzicht van deze facturen gemaakt:
(…)
Allereerst wordt opgemerkt dat het overleggen van een paar losse facturen uit 2018 en 2019 zonder toelichting of context onvoldoende is om te kwalificeren als een verklaring van de verdachte (klaagster) omtrent de herkomst van een uitgave/contante storting in de zin van de witwasjurisprudentie. Het enkele aanwijzen van een bron van inkomsten is namelijk onvoldoende. Er dient ook een verklaring te worden afgelegd over de geldstroom oftewel de manier waarop het
geld uit die bron tot de betreffende contante storting heeft geleid (HR 9 juli 2019 ECLI:NL:HR:2019:1137 rov. 2.6.; Hof Amsterdam 19 december 2014 ECLI: NL: GHAMS: 2014:5476). Bovendien blijkt dat één factuur per pin is betaald, zodat niet zonder meer valt in te zien hoe deze kan hebben bijgedragen aan de contante storting voorafgaand aan de aankoop van de auto.
Daarnaast valt op dat enkele facturen meer dan een half jaar oud zijn t.t.v. van de contante storting van EUR 8.500 voorafgaand aan de aankoop van de auto. Dat zou betekenen dat aanzienlijke bedragen langere tijd contant worden aangehouden door [A] . Dat roept vragen op. Het aanhouden van contanten brengt immers veiligheidsrisico's met zich (diefstal, brand).
Bovendien blijkt dat [A] een roodstand had op de bankrekening in december 2019 (bijlage 4, blz. 25) - het is bedrijfseconomisch niet logisch om een groot bedrag aan contanten aan te houden (met alle risico’s van dien) en tegelijkertijd rood te staan op de bankrekening.
Daarbij komt dat er in de in beslag genomen administratie geen kasboek van [A] is aangetroffen, terwijl in een inbeslaggenomen map over 2019 veel bonnen en facturen zijn aangetroffen die contant zijn betaald. Hetzelfde lijkt het geval te zijn in 2017-2018. Het ligt op de weg van klaagster verklaring af te leggen over de acht overgelegde facturen en de relevantie voor de aankoop van de auto, de kasstroom, financiering van [A] en de boekhouding zodat dit nader onderzocht kan worden.
Klaagster is via haar raadsman op 9 maart 2020 uitgenodigd om een dergelijke verklaring af te leggen maar wenst daar geen gebruik van te maken (bijlage 20, blz. 1). Dat is haar recht, maar dat heeft in het licht van de bestendige witwasjurisprudentie wel consequenties.
Al het voorgaande brengt echter met zich dat het beslag op de auto moet blijven rusten omdat verbeurdverklaring niet hoogst onwaarschijnlijk is.
Inventaris/ bedrijfsmiddelen [A]- koffieapparaat, 3 pakketten van Zhengzhou Huaer en 8 tandbleeklampen
Zoals uit het voorgaande al blijkt, is bij [A] sprake van contante geldstromen waar vraagtekens bij gezet kunnen worden en wordt [A] gebruikt bij verdachte privé aankopen (aankoopfactuur Rolex op naam gezet van [A] ; betaling Mercedes via bankrekening van [A] ). Opgemerkt wordt dat de administratie en de bankrekeningen van klaagster en [A] nog in detail geanalyseerd moeten worden.
Daarnaast is het volgende van belang. Tijdens de doorzoeking is een factuur van september 2018 aangetroffen van Zhengzhou Huaer voor een totaal bedrag van USD 19.843 voor 3000 stuks "teeth withening kit" (bijlage 21) met “bank transfer, Western Union" als betaalmethode. De pakketten van Zhengzhou Huaer die in beslag zijn genomen, bevatten volgens de omschrijving op de verpakking "quantity 3.000".
De recherche heeft ten behoeve van de behandeling van het klaagschrift gecheckt of de betaling wellicht toch via de bankrekening is gegaan, maar liet mij weten dat de betaling van deze factuur niet is terug te zien op de bankrekening van [A] , terwijl in de periode 19-1-2017 t/m 31-12-2019 wel 20 andere betalingen te zien zijn aan deze leverancier voor totaal EUR 20.548,22. Voor deze betalingen per bank zijn facturen in de administratie te zien.
Uit het voorgaand volgt het vermoeden dat sprake is van contante financiering van bedrijfsmiddelen van [A] ter waarde van USD 19.843 (ongeveer EUR 18.000) uit onbekende bron. Het gaat bovendien gelet op de hoogte van die 20 andere facturen om een grote investering in bedrijfsmiddelen door [A] .
Het ligt bij deze stand van zaken op de weg van klaagster om een verklaring te geven over deze en andere contante geldstromen m.b.t de bedrijfsvoering en de financiering van inventaris en bedrijfsmiddelen van [A] . Zolang een verklaring ontbreekt, blijft het vermoeden van witwassen binnen [A] bestaan.
Het beslag op de voorwerpen moet voortduren omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat deze voorwerpen verbeurd verklaard worden.”