Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
22 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de klager tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had op 8 november 2016 een klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, waarbij het ging om de teruggave van een in beslag genomen auto, merk Porsche, die onder de vader van de klager was genomen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de auto op 11 september 2017 is teruggegeven aan de verzekeraar, Kravag-allgemeine Versicherungs-AG. Dit betekent dat het beslag op de auto inmiddels is beëindigd, waardoor de klager niet in het cassatieberoep kan worden ontvangen. De Hoge Raad overweegt verder dat de klager niet tevens de beslagene is, waardoor de regeling van artikel 116, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is. De Hoge Raad heeft op 22 mei 2018 de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beroep.