ECLI:NL:HR:2017:238

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
16/01108
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake beslag op geldbedrag in drugszaken en witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een klaagschrift van de klaagster, die in verband met verdenkingen van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid drugs, het voorhanden hebben van vuurwapens en witwassen, een beslag op een geldbedrag onder haar heeft gekregen. De Officier van Justitie heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, die had geoordeeld dat het inbeslaggenomen geldbedrag hoogstwaarschijnlijk niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komt. De rechtbank baseerde dit oordeel op de verklaring van de klaagster over de herkomst van het geldbedrag, die met stukken was onderbouwd.

De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking. De Hoge Raad heeft het middel van cassatie gegrond verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd had geoordeeld dat het onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later een verbeurdverklaring van het geldbedrag zou bevelen. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij beslissingen over beslag en verbeurdverklaring in strafzaken, vooral in situaties waarin de herkomst van in beslag genomen geldbedragen ter discussie staat.

Uitspraak

14 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/01108 B
IV/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 oktober 2015, nummer RK 15/976, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal bevelen respectievelijk aan de klaagster de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.5 tot en met 4.7 is het middel terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2017.