Conclusie
Inleiding
De zaak
Bewezenverklaring en bewijsvoering van het hof
1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2017 (p. 04-05), betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant] , voor zover inhoudende:
Hierop heb ik verbalisant verdachte [verdachte] aangehouden terzake huisvredebreuk en het kennelijk opzettelijk niet voldoen aan de aan hem gedane vordering.
De beveiliger [betrokkene 1] was namens de aangestelde beheerder gemachtigd om genoemde vordering te doen.
2. Het proces-verbaal aanhouding d.d. 3 december 2017 (p. 08-09), betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant] , voor zover inhoudende:
Verdachte
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1944
Grond aanhouding
Op heterdaad als verdachte van overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht en 138/1 Wetboek van Strafrecht.
Bevindingen
Verdachte [verdachte] zei luid en duidelijk voor een ieder verstaanbaar dat hij de camping op zou gaan om deze te inspecteren.
Hierop is de verdachte aangehouden terzake het opzettelijk niet voldoen aan bevel of vordering en huisvredebreuk.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 december 2017 (p. 14-17), voor zover inhoudende:
A: Ja.
A: Ja dat klopt.
4. Een geschrift, zijnde een aangetekende, d.d. 6 juli 2017, ondertekend door mr. dr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, gericht aan verdachte (p. 46), voor zover inhoudende:
[a-straat 1]
[plaats]
ONDERWERP Gemeente Zundert / [verdachte]
Namens mijn cliënten, de gemeente Zundert en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert (hierna gezamenlijk: de ‘gemeente’), bericht ik u als volgt.
1. [verdachte] , te [plaats] (B), verzoeker sub 1,
4. [medeverdachte] , te [plaats] , verzoeker sub 4,
Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verboden toegang voor onbevoegden, art. 461 wetb. v. strafr.
7. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 juni 2018, voor zover inhoudende:
In het rapport wordt geconcludeerd dat het vanwege de vaak slechte gezondheids- en sociaalmaatschappelijke situatie van bewoners en veiligheidsrisico's ongezond is om te wonen op Camping Fort Oranje en dat de leefsituatie en leefomgeving van een deel van de bewoners niet in overeenstemming is met artikel 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ten aanzien van de openbare orde is bij het besluit van 23 juni 2017 een overzicht gevoegd van het aantal incidenten op of rondom Camping Fort Oranje dat is vastgelegd in het politiesysteem BVH in de periode januari 2014 tot en met 20 maart 2017.
Dit overzicht bevat ruim 1700 mutaties waaronder meldingen van mensenhandel, illegale prostitutie, (kinder)misbruik, mishandeling, overlast, brandstichting en drugshandel.
Met betrekking tot de stelling van de burgemeester dat het spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening zou ontbreken gelet op het feit dat verzoekers ook privaatrechtelijk de toegang tot het terrein is ontzegd door het college als beheerder van het terrein, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers ter zitting hebben aangegeven dat zij aan deze om een eigenaar de toegang tot zijn eigendommen te ontzeggen. In de visie van verzoekers betekent schorsing van het bestreden besluit dan ook dat zij het terrein kunnen betreden. Het is dan eventueel aan de strafrechter om te beoordelen of sprake is van huisvredebreuk, zoals door burgemeester is gesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onderhavige procedure zich niet leent voor beantwoording van deze vraag. Het is niet aan de bestuursrechter, en al helemaal niet in haar hoedanigheid als voorzieningenrechter, om zich uit te spreken over de rechtmatigheid van een privaatrechtelijke ontzegging van de toegang. (...)
Standpunten verdachte
Wel heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het verzoek om dit besluit van 23 juni 2017 te schorsen, na afweging van alle betrokken belangen, bij beslissing van 20 oktober 2017 afgewezen. Deze afwijzing betekende dat zowel de sluiting van de camping als de door het college getroffen beheermaatregelen in stand bleven.
Naar het oordeel van het hof betekent dit evenwel niet dat daarop in de onderhavige procedure moet worden gewacht. Het hof moet zelf in zijn oordeel betrekken of sprake is van een onrechtmatige besluitvorming aan de zijde van de gemeente op 23 juni 2017 die ten grondslag lag aan de aan verdachte ontzegde toegang (het privaatrechtrechtelijk gebiedsverbod) bij brief van 6 juli 2017 en aan de vordering zich te verwijderen. Bij de beoordeling van die vraag betrekt het hof de volgende feiten en omstandigheden.
Voorafgaand aan het besluit van 23 juni 2017, werd op 9 juni 2017 vanuit de gemeente Zundert het voornemen kenbaar gemaakt om camping Fort Oranje te sluiten vanwege – kort gezegd – de slechte woon- en leefsituatie ter plaatse. Uit rapporten bleek dat sprake was van brandonveiligheid, gezondheids- en veiligheidsrisico’s en veel incidenten waarbij de politie betrokken was, onder meer betreffende zeden- en geweldsmisdrijven. Wat de gemeente betrof zou de sluiting op zijn vroegst op 4 augustus 2017 plaatsvinden en zouden de bewoners in een jaar tijd gefaseerd geherhuisvest worden. Nadat op 22 juni 2017 evenwel bekend werd dat de exploitatie van de camping door de verdachte al op 3 juli 2017 zou worden gestaakt, iedereen die dag na 12.00 uur het terrein verlaten diende te hebben en de water- en stroomvoorziening gestaakt zouden worden, werd gevreesd dat niet tijdig adequate opvang zou kunnen worden geregeld voor een groot aantal hulpbehoevende bewoners. Om het gemeentelijk opvangplan veilig te stellen en een aanstaande crisis te voorkomen heeft de gemeente – kort gezegd – de camping per 23 juni 2017 gesloten en het beheer ervan overgenomen. Het hof is van oordeel dat in deze omstandigheden de gemeente kon oordelen dat zij het beheer moest overnemen. De enkele betwisting van de verdachte, zonder nadere en concrete onderbouwing, dat de gemeente onbevoegd was tot het nemen van het besluit tot sluiting en overname van het beheer en de daarop gevolgde privaatrechtelijke ontzegging van de toegang tot het campingterrein, acht het hof daartoe onvoldoende.
bij een bouwwerk behorend onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, niet zijnde een erf.’ De omschrijving ‘bij een bouwwerk behorend onbebouwd perceel’ veronderstelt volgens de Raad van State een relatie tussen het bouwwerk en het perceel, waarbij het perceel ten dienste van het bouwwerk staat. Naar het oordeel van het hof kan een campingterrein met daarop individuele huisjes en een kantine en/of receptie gebouw worden aangemerkt als terrein in de zin van artikel 13b Woningwet. Nu niet is gesteld of gebleken dat het terrein (kadastraal) was verdeeld in afzonderlijke gedeelten die elk uitsluitend behoorden bij een van de huisjes of de kantine/het receptiegebouw kan het geheel als terrein, behorend bij de gezamenlijkheid van bouwwerken, worden aangemerkt.
De door de burgemeester bij besluit van 21 september 2017 verlengde bestuursrechtelijke gebiedsverboden, waarbij (onder meer) verdachte is opgedragen zich te verwijderen en verwijderd te houden voor de duur van drie maanden van camping Fort Oranje en de daaraan grenzende (gedeeltes van) openbare wegen, zijn door de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij beslissing van 30 november 2017 geschorst met ingang van 1 december 2017 tot twee dagen na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft daarbij echter benadrukt zich niet te hebben uitgesproken over de privaatrechtelijke ontzeggingen van de toegang tot het terrein door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, daar deze uitspraak uitsluitend tot gevolg heeft dat het op grond van het publiekrecht door de burgemeester opgelegde gebiedsverbod ten aanzien van (onder meer) verdachte wordt geschorst.
De verdachte betwist naar het hof begrijpt het element opzet, waar hij stelt dat hij de brief van 7 juli 2017 nooit gekregen heeft. Het hof stelt vast dat de verdachte, die zich beroept op de zojuist aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 november 2017 als legitimatie voor zijn betreden van het terrein op 3 december 2017, tenminste van de – zakelijke – inhoud van die brief bekend was door die uitspraak. Bovendien is met het herhaald vorderen aan de verdachte kenbaar gemaakt dat deze zich moest verwijderen. Zodanige vordering behoeft niet gemotiveerd te worden.
(c) Mocht de gemeente niet óók een privaatrechtelijk gebiedsverbod geven?De gemeente trad door het overnemen van beheer als bedoeld in artikel 13b van de Woningwet in de civielrechtelijke positie van de eigenaar. Het hof ziet niet in dat door het strafrechtelijk optreden ten aanzien van het overtreden van het opgelegde privaatrechtelijke gebiedsverbod door de gemeente, naast een bestuursrechtelijk gebiedsverbod onrechtmatig jegens de verdachte is gehandeld en waarom dit aan strafvervolging in de weg zou moeten staan. De verdachte heeft ook deze gestelde onrechtmatigheid jegens hem niet nader geconcretiseerd.
(d) Besloten erfHet hof stelt vast dat uit het dossier volgt dat camping Fort Oranje is gelegen op een perceel dat geheel omheind is met een hekwerk. Voorts staan aan het begin van de toegangsweg zowel links als rechts van deze toegang blauwe borden met het witte opschrift: ‘verboden toegang voor onbevoegden, art. 461 wetb. v. straf.’ Deze borden stonden er ook al op 3 december 2017, verdachte is aan deze borden voorbijgegaan en is ongeveer 75 meter het campingterrein opgelopen.
Van een ‘besloten erf’ in de zin van artikel 138 Wetboek van Strafrecht is sprake indien dat erf kenbaar van de omgeving is afgescheiden. Dit erf hoeft niet geheel afgesloten te zijn om als ‘besloten’ aangemerkt te kunnen worden. Het hof leidt uit het voorgaande af dat het gehele terrein waarop camping Fort Oranje zich bevindt, valt onder een besloten erf in de zin van artikel 138 Wetboek van Strafrecht en dat dus de verdachte op 3 december 2017 vertoefde op het besloten erf toen hem werd gevorderd dit te verlaten.
Wederrechtelijk vertoeven en het zich op vordering door of vanwege de rechthebbende niet verwijderen
Het middel
Inleiding
Bij een ander in gebruik (deelklacht 1)
tegende eigenaar zijn begrepen. Reeds in de wetsgeschiedenis is opgemerkt dat ook de eigenaar van een woning, lokaal of erf zich aan dit feit schuldig kan maken, indien hij zich bijvoorbeeld op vordering van (of vanwege) zijn huurder niet verwijdert van of uit het door hem verhuurde. [8]
NJ2016/151. In deze zaak bestreed een aantal krakers van een besloten erf dat het gekraakte terrein bij de gemeente ‘in gebruik’ was. Het hof had geoordeeld dat dit betoog miskende dat voor erven, anders dan voor woningen, “het simpele houden” voldoende is om als ‘gebruik’ te gelden. Het hof vervolgde dat het bij een erf erom gaat of een ander dan de kraker daarover het bezit of houderschap uitoefent. Daaraan mogen geen te hoge eisen worden gesteld. Ook het bewaren voor gunstiger tijden is daarvoor voldoende, aldus het hof, dat tot de slotsom kwam dat van in gebruik zijn bij een ander sprake was, nu de gemeente het terrein geheel had afgerikt, teneinde het te saneren en daarna te (laten) ontwikkelen. Het tegen dit oordeel gerichte cassatiemiddel faalde. De Hoge Raad overwoog daartoe dat de opvatting dat aan de woorden ‘bij een ander in gebruik’ in art. 138 Sr ten aanzien van een besloten erf dezelfde betekenis toekomt als ten aanzien van een woning, onjuist is. De uitleg in de rechtspraak van ‘in gebruik’ als het ‘feitelijk in gebruik’ zijn van een woning houdt in het bijzonder verband met de beoogde bescherming van het huisrecht, waarvan bij een besloten erf geen sprake is. Het oordeel van het hof dat erop neerkwam dat het erom gaat of een ander dan de betrokken kraker in feitelijke zin enigerlei bezit of houderschap over het erf uitoefent, bleek dan ook juist.
Rechthebbende/art. 1 Eerste Protocol EVRM (deelklacht 2)
NJ1927, p. 946 e.v. had de verdachte een getrouwde vrouw ongewenst in haar woning opgezocht. De bewijsmiddelen hielden in dat hij haar daarbij “met vuile praatjes” lastig viel en handtastelijk was geworden, waarop zij hem te verstaan had gegeven dat hij moest vertrekken. In cassatie werd namens de verdachte de stelling betrokken dat de vrouw niet als rechthebbende kon worden aangemerkt, omdat niet bleek van enige wilsverklaring van haar echtgenoot. De Hoge Raad besliste anders. De strekking van de strafbepaling, die in het bijzonder het huisrecht beoogt te beschermen, brengt mee dat elke gebruiker van een woning, besloten lokaal of erf kan hebben te gelden als de rechthebbende, die de in het artikel omschreven vordering kan doen. Bij aanwezigheid van meerdere gebruikers ter plaatse zal naar de omstandigheden van elk geval moeten worden beoordeeld, wie de hoedanigheid van rechthebbende al dan niet bezit. In het voorliggende geval waarin de vrouw des huizes wél, maar haar echtgenoot niet thuis was, kon volgens de Hoge Raad niet worden betwijfeld dat zij rechthebbende tot het doen van de vordering was.
Wederrechtelijk/terrein (deelklacht 3)
en/ofterrein’. [27] Art. 13b, eerste lid, Woningwet verstaat onder het beheer dus ook het in gebruik geven van gebouwen met de bijbehorende open erven en terreinen.
5. Het is degene tot wie een besluit als bedoeld in het tweede lid is gericht, verboden gedurende de termijn waarvoor een gebouw, open erf of terrein in beheer is gegeven beheershandelingen te verrichten.”
6.2. De beheerovername
6.3. Beheermaatregel zonder sluiting in relatie tot het recht op het ongestoord genot van eigendom