ECLI:NL:HR:2012:BW8685
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf en de betekenis van het begrip 'besloten erf' in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf, zoals bedoeld in artikel 138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte en anderen hebben in de periode van 11 tot en met 17 november 2007 een bouwterrein aan de Van Ostadestraat in Amsterdam betreden, dat in gebruik was bij de Stichting De Alliantie Amsterdam. Dit terrein was afgesloten met bouwhekken, die door de verdachte en zijn mededaders zonder toestemming waren verwijderd. De verdachte stelde dat het terrein feitelijk niet in gebruik was bij een ander, en dat hij daarom niet wederrechtelijk had gehandeld.
De Hoge Raad herhaalde eerdere jurisprudentie en oordeelde dat de opvatting van de verdachte onjuist was. Het hof had vastgesteld dat het terrein door de rechthebbende was afgesloten en dat de hekken tegen de wil van de rechthebbende waren verwijderd. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte, wetende dat de hekken waren verwijderd, wederrechtelijk het terrein was binnengedrongen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de uitspraak van het hof, waarmee de bewezenverklaring van het wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf werd gehandhaafd.
Deze uitspraak benadrukt de betekenis van het begrip 'besloten erf' in het strafrecht en de voorwaarden waaronder sprake kan zijn van wederrechtelijk binnendringen. De Hoge Raad verduidelijkte dat het binnendringen in een besloten erf strafbaar is, ook als de rechthebbende niet aanwezig is, mits het terrein kenbaar van de omgeving is afgescheiden en de betrokkene zich tegen de wil van de rechthebbende in het erf bevindt.