ECLI:NL:HR:2012:BW8685

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04821
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf en de betekenis van het begrip 'besloten erf' in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf, zoals bedoeld in artikel 138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte en anderen hebben in de periode van 11 tot en met 17 november 2007 een bouwterrein aan de Van Ostadestraat in Amsterdam betreden, dat in gebruik was bij de Stichting De Alliantie Amsterdam. Dit terrein was afgesloten met bouwhekken, die door de verdachte en zijn mededaders zonder toestemming waren verwijderd. De verdachte stelde dat het terrein feitelijk niet in gebruik was bij een ander, en dat hij daarom niet wederrechtelijk had gehandeld.

De Hoge Raad herhaalde eerdere jurisprudentie en oordeelde dat de opvatting van de verdachte onjuist was. Het hof had vastgesteld dat het terrein door de rechthebbende was afgesloten en dat de hekken tegen de wil van de rechthebbende waren verwijderd. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte, wetende dat de hekken waren verwijderd, wederrechtelijk het terrein was binnengedrongen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de uitspraak van het hof, waarmee de bewezenverklaring van het wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf werd gehandhaafd.

Deze uitspraak benadrukt de betekenis van het begrip 'besloten erf' in het strafrecht en de voorwaarden waaronder sprake kan zijn van wederrechtelijk binnendringen. De Hoge Raad verduidelijkte dat het binnendringen in een besloten erf strafbaar is, ook als de rechthebbende niet aanwezig is, mits het terrein kenbaar van de omgeving is afgescheiden en de betrokkene zich tegen de wil van de rechthebbende in het erf bevindt.

Uitspraak

19 juni 2012
Strafkamer
nr. S 10/04821
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 september 2010, nummer 23/000746-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte wederrechtelijk is binnengedrongen in een "besloten erf" als bedoeld in art. 138, eerste lid, Sr.
2.2. Ten laste van de verdachte is, overeenkomstig de tenlastelegging, onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij in of omstreeks 11 november 2007 tot en met 17 november 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten erf gelegen aan de Van Ostadestraat, percelen 226 en 228 en 230 en in gebruik bij De Alliantie Amsterdam en/of De Alliantie Ontwikkeling."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"1. Een proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2008.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit verklaar ik dat ik het terrein (het hof begrijpt: gelegen aan de Van Ostadestraat 226-230 te Amsterdam) regelmatig als sympathisant heb bezocht. Ik vind dat een en ander moest kunnen uit protest tegen wat daar zou komen.
2. Een proces-verbaal met nummer 2007305032-1 van 13 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina's 44-47.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 november 2007 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op zondag 11 november 2007 werd op bouwterrein de Van Ostadestraat 228 te Amsterdam huisvredebreuk gepleegd. In mijn functie van senior-projectmanager bij de Alliantie ben ik gerechtigd tot het doen van aangifte namens deze stichting De Alliantie. Wij beheren de percelen Van Ostadestraat 226 t/m 230 te Amsterdam. Deze panden zijn op 17 oktober 2006 door de ME ontruimd ten behoeve van de sloop/nieuwbouwwerkzaamheden. Hier realiseren wij namelijk project "De Eik". De sloopwerkzaamheden zijn direct na de ontruiming begonnen en vlak voor kerst 2006 afgerond, waarbij de kavel bouwrijp is gemaakt. De bouwvergunning is verleend op 23 januari 2007. De start van de bouw was oorspronkelijk gepland op september 2007. In de tussentijd hebben de gebruikelijke onderhandelingen en voorbereidingen met de verschillende bouwpartners plaatsgevonden. De gegevens waren eind juni 2007 definitief en vanaf dat ogenblik is het project in de verkoop gegaan. De Alliantie heeft de bouwwerkzaamheden opgedragen aan bouwbedrijf [A] (het hof begrijpt: B.V.) uit [plaats] en intussen zijn de voorbereidende werkzaamheden gestart. Aannemer [A] heeft in oktober 2007 de tijdelijke hekken rond het perceel verwijderd en heeft vervolgens zijn eigen bouwhekken geplaatst (het hof begrijpt uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], d.d. 19 november 2007: met opschrift [A]) en is het perceel na inspectie door [A] in gebruik genomen. Voor het in gebruik nemen van het trottoir heeft [A] van Stadsdeel Oud Zuid in die periode een zogenaamde opbreekvergunning gekregen. Op 1 november 2007 heeft de Nuon in opdracht van [A] de bouwstroomaansluiting aangelegd. Ik zal hierbij de geplande werkzaamheden voor de komende periode opsommen:
- Op 16 november 2007 wordt tuingrond aangevoerd om de toekomstige tuin op hoogte af te werken.
- In de week van 19 november 2007 wordt het terrein verder ingericht en worden de piketpaaltjes voor het heiwerk uitgezet.
- In de week van 26 november 2007 zal met de heiwerkzaamheden worden gestart.
Ik vernam maandagochtend 12 november 2007 dat het terrein op zondag 11 november 2007 zonder toestemming door een groep mensen is betreden. Het slot van het hekwerk is daartoe vernield en men heeft de hekken verwijderd om op het bouwterrein te komen. Vervolgens heeft de groep een aantal tenten en een caravan op het terrein geplaatst. Ik doe hierbij aangifte van huisvredebreuk. Ik verklaar hierbij dat de genoemde hekken daar zijn neergezet om het terrein af te sluiten en om mensen die daar formeel niets te zoeken hebben te weren. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3. Een proces-verbaal met nummer 2007305032-1 van 19 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina's 10-12.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op maandag 19 november 2007 stelde ik, verbalisant, een onderzoek in. Naar aanleiding hiervan verklaar ik het volgende. Op 17 oktober 2006 zijn diverse gekraakte huurwoningen die zich bevonden in de percelen Van Ostadestraat 226, 228 en 230 te Amsterdam door de Mobiele Eenheid ontruimd. Genoemde woningen waren gekraakt door- of met tussenkomst van leden van de kraakgroep De Pijp. Direct na de ontruiming van het complex zijn de sloopwerkzaamheden begonnen en rond 20 december 2006 waren die gereed. Wat overbleef was een braakliggend terrein, dat vanaf de straatzijde was afgesloten met zogenaamde bouwhekken. Er werd nieuwbouw gepland. Op 23 januari 2007 is daarvoor de bouwvergunning verleend. Op zondag 11 november 2007 betrad een groep van circa 20 krakers het terrein met een caravan en een viertal tenten. Om op het terrein te komen verbraken zij het hangslot en verwijderden de bouwhekken. Zij verklaarden het terrein "heroverd" te hebben.
4. Een kopie van een brief van [betrokkene 2], gemeente Amsterdam, Stadsdeel Oud-Zuid gericht aan [A] BV d.d. 12 oktober 2007, onderwerp objectvergunning voor het adres Van Ostadestraat 226-230, doorgenummerde pagina's 33-34.
Deze brief houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de mededeling dat de vergunning voor het plaatsen van een vaste steiger, een opslagcontainer, diverse bouwmaterialen en divers hekwerk voor het perceel Van Ostadestraat 226 tot en met 230, waarvan de aanvraag op 2 oktober 2007 is ontvangen (anders dan abusievelijk in het verkort arrest is vermeld) gedurende de periode 29 oktober 2007 tot en met 29 april 2008 wordt verleend.
5. Een kopie van een aansluitingsschets Elektriciteit van Nuon, doorgenummerde pagina 42.
Deze schets heeft als vermelding voor een bouwaansluiting op de Van Ostadestraat te Amsterdam als datum van uitvoering en aanleg: 1 november 2007.
6. Een proces-verbaal met nummer 2007310358 van 19 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina's 3-9.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op zaterdag 17 november 2007 zijn op het braakliggende terrein van Ostadestraat 266 t/m 230 (het hof begrijpt: 226-230) te Amsterdam aangehouden:
een man, later geïdentificeerd als [betrokkene 3],
een vrouw, later geïdentificeerd als [betrokkene 4],
een man, later geïdentificeerd als [verdachte].
een vrouw, later geïdentificeerd als [betrokkene 5],
De aangehouden verdachten maakten deel uit van een groep personen die zich op het gekraakte bouwterrein bevonden."
2.3.2. Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer het volgende overwogen en beslist:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep ter zake van feit 3 het verweer gevoerd dat het erf feitelijk niet in gebruik was bij een ander, zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit verweer, daartoe het navolgende overwegende.
Uit de stukken van het dossier blijkt dat, nadat op 17 oktober 2006 de (kraak)panden aan de Van Ostadestraat 226, 228 en 230 te Amsterdam waren ontruimd en rond 20 december 2006 gesloopt, het terrein werd afgesloten met bouwhekken. Op 23 januari 2007 is aan woningbouwvereniging Stichting De Alliantie Amsterdam een bouwvergunning verleend en eind juni 2007 is het project "De Eik" in de verkoop gegaan. Op 8 oktober 2007 heeft [A] B.V. een objectvergunning aangevraagd welke vergunning voor het plaatsen van een steiger, opslagcontainers, bouwmateriaal en hekwerk op 12 oktober 2007 werd verleend. In oktober 2007 heeft aannemer [A] B.V. vervolgens de tijdelijke bouwhekken rondom het braakliggende terrein vervangen door eigen hekken voorzien van borden met de tekst '[A]'. Op l november 2007 heeft de NUON in opdracht van de aannemer vervolgens een bouwstroomaansluiting bij het bouwterrein aangelegd en waren er vanaf 16 november 2007 werkzaamheden gepland.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat het terrein op het moment dat de verdachte daar ten tijde van de bewezen verklaarde periode is binnengedrongen, feitelijk in gebruik was bij een ander, namelijk de Stichting Alliantie Amsterdam."
2.4. De in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden "wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf" zijn daarin klaarblijkelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 138, eerste lid, Sr. Van een "besloten erf" als bedoeld in dat artikel is sprake indien dat erf kenbaar van de omgeving is afgescheiden (vgl. HR 23 november 1971, LJN AB5759, NJ 1972/76). De strekking van art. 138, eerste lid, Sr brengt mee dat als "binnendringen" in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd het betreden van een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, indien degene die zich daarin of daarop begeeft, zulks doet tegen de voor hem - hetzij door een verklaring van de rechthebbende, hetzij op grond van enige andere omstandigheid - onmiskenbare wil van de rechthebbende. Door toevoeging van het woord "wederrechtelijk" is buiten twijfel gesteld dat het binnentreden - ook al geschiedt dit tegen de wil van de rechthebbende - niet strafbaar is indien dit uit anderen hoofde gerechtvaardigd is (vgl. HR 16 december 1969, LJN AB5039, NJ 1971/96).
2.5.1. Het middel berust op de opvatting dat geen sprake kan zijn van het wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf door iemand met wetenschap van de omstandigheid dat een door de rechthebbende aangebrachte erfscheiding tegen de wil van de rechthebbende door derden is verwijderd. Die opvatting is echter onjuist.
2.5.2. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat het terrein waarop de verdachte op 17 november 2007 is aangehouden, door de rechthebbende door middel van het aanbrengen van bouwhekken afgesloten is geweest en dat die hekken wederrechtelijk en tegen de wil van de rechthebbende op 11 november 2007 door krakers zijn verwijderd. Dat de verdachte daarvan wetenschap had, heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid uit het onder 1 door het Hof tot het bewijs gebezigde bewijsmiddel. De bewezenverklaring is derhalve toereikend gemotiveerd.
2.6. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 19 juni 2012.