2.3. Het Hof heeft de verdachte van het hem in zaak B tenlastegelegde vrijgesproken. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"Tenlastegelegd is dat de verdachte op 6 november 2006 in Amsterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten de flat [A] en in gebruik bij de woningstichting [B], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte.
In verschillende flats in Amsterdam Zuidoost ondervindt men veel overlast van personen die in die flats doelloos rondhangen en daar ook overnachten. In reactie op dit probleem heeft de eigenaar van een aantal van deze flats, woningstichting [C], met de politie afspraken gemaakt die, kort gezegd, inhouden dat de politie, wanneer zij iemand in deze flats aantreft die zich daar hinderlijk ophoudt en daar niet woonachtig is, aan deze persoon een brief uitreikt. In de brief wordt de betrokken persoon voor een jaar de toegang tot de flat ontzegd met de volgende zinsnede:
"Op het tijdstip van aanvang vordering is u voor 1 jaar de toegang ontzegd tot het aangegeven wooncomplex, tot het tijdstip van einde vordering tot het aangegeven wooncomplex. U heeft geen recht aanwezig te zijn in het wooncomplex en Woonstichting [C] vordert u gedurende 1 jaar weg te blijven uit het wooncomplex. Indien u zich niet aan deze vordering houdt maakt u zich schuldig aan het plegen van een misdrijf".
De verdachte heeft op 5 november 2006 een brief met deze passage ontvangen en hem is daarmee de toegang tot de flat [A] ontzegd tot 5 november 2007.
Het hof verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan en spreekt daarvan vrij.
De flat [A] is niet in gebruik bij woningstichting [B] maar bij woningstichting
[C]. Daarom kan niet wettig bewezen worden dat de verdachte wederrechtelijk vertoefde in [A].
[A] is echter wel in gebruik bij anderen dan bij verdachte.
Het binnendringen door verdachte in het noodtrappenhuis verkrijgt pas dan een wederrechtelijk karakter indien de verdachte dat doet tegen de voor hem onmiskenbare wil van de rechthebbende. Naar het oordeel van het hof is daartoe onvoldoende grond te vinden in de enkele omstandigheid dat aan de verdachte door de politie een vordering is uitgereikt met de strekking dat de verdachte gedurende de periode van een jaar de toegang is ontzegd tot de flat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, nu bij eerdergenoemde vordering de toegang voor de periode van een jaar wordt ontzegd, niet met de gewenste nauwkeurigheid getoetst kan worden of de rechthebbende ook op het in de tenlastelegging genoemde tijdstip redelijkerwijs kon en mocht bepalen dat deze persoon wederrechtelijk in de flat is binnengedrongen.
Verdachte zal dan ook van het tenlastegelegde feit worden vrijgesproken."