ECLI:NL:HR:2016:345

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
14/04260
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een terrein door de Staat der Nederlanden en de betekenis van 'bij een ander in gebruik' in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een kort geding over de ontruiming van een terrein dat door krakers was bezet. De eisers, een groep krakers, hadden in kort geding gevorderd dat de Staat zou worden verboden het terrein strafrechtelijk te ontruimen. De voorzieningenrechter in Amsterdam had deze vordering afgewezen, en het gerechtshof had het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante feiten en juridische bepalingen, met name artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het kraken van een erf.

De Hoge Raad oordeelde dat de gemeente Amsterdam eigenaar was van het terrein en dat dit terrein, dat sinds 2007 niet meer als dierenasiel in gebruik was, in ontwikkeling was. De krakers hadden het terrein gekraakt in 2011, en de gemeente had maatregelen genomen om het terrein af te sluiten. De Hoge Raad concludeerde dat de krakers voldeden aan de delictsomschrijving van artikel 138 Sr, omdat het terrein bij de gemeente in gebruik was, ook al was het niet feitelijk in gebruik als woning. De Hoge Raad verwierp het principale cassatieberoep en oordeelde dat de uitleg van het hof over de woorden 'bij een ander in gebruik' correct was. De kosten van het geding in cassatie werden aan de zijde van de Staat begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- aan advocaatkosten.

Uitspraak

26 februari 2016
Eerste Kamer
14/04260
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiseres 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiseres 5],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en mr. G.C. Nieuwland.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaken C/13/564091/KG ZA 14-534 CB/MB en C/13/564170/KG ZA 14-542 CB/MB van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 28 mei 2014;
b. het arrest in de zaak 200.149.913/01 van het gerechtshof Amsterdam van 13 juni 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief, ingekomen op 27 november 2015, op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen in het principale beroep

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1. Voor zover voor de beoordeling van het cassatieberoep van belang gaat het om het volgende.
  • i) De gemeente Amsterdam is eigenaar van het terrein en de gebouwen gelegen aan de [a-straat 1] te Amsterdam, een voormalig dierenasiel. Het is sinds 2007 niet meer als asiel in gebruik. Het terrein, in de gedingstukken ook wel aangeduid als ‘Plot 1’, wordt door de gemeente ontwikkeld. Projectontwikkelaar is OCP. Het terrein was, ook in verband met de sanering van de grond, met hekken afgezet en het gebouw was met stalen platen dichtgemaakt.
  • ii) Op 24 juli 2011 is het voormalige dierenasiel gekraakt. Rond het gekraakte deel van het terrein en het pand zijn door de gemeente hekken geplaatst, waardoor
  • iii) [eiser] c.s. bewoonden ten tijde van het bestreden arrest campers en vergelijkbare woongelegenheden die door hen vlakbij het pand waren geplaatst.
  • iv) Bij brief van 28 maart 2014 heeft OCP aan de gemeente verzocht ‘Plot 1’, met inbegrip van het gekraakte deel, leeg, ontruimd en vrij van gebruik aan haar te leveren.
  • v) Bij brief van 3 april 2014, gericht "aan allen die wonen of vertoeven in en rondom het pand [a-straat 2]", heeft de burgemeester van Amsterdam medegedeeld dat
  • vi) De officier van justitie te Amsterdam heeft bij brief van 25 april 2014, gericht aan "allen die wonen of vertoeven in het pand: [a-straat 1]", aangekondigd dat zij zijn aangemerkt als verdacht van overtreding van de art. 138, 138a en/of 139 Sr en dat het voornemen bestaat het pand voor 21 juni 2014 te ontruimen.
  • vii) Aan een daarop volgende vordering, bij monde van een politiefunctionaris, gericht tot allen aanwezig in het gebouw of op het omliggende terrein, dat onmiddellijk te verlaten, is geen gehoor gegeven.
3.2.1
[eiser] c.s. hebben in kort geding gevorderd dat de Staat zal worden verboden het terrein strafrechtelijk te ontruimen. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het heeft geoordeeld dat jegens [eiser] c.s. een verdenking van een strafbaar feit als bedoeld in art. 138 Sr bestond, zodat ten aanzien van hen het bepaalde in art. 551a Sv toepassing kan vinden.
3.3.1
Middel 1 is gericht tegen het oordeel, in rov. 2.7, dat [eiser] c.s. aan de delictsomschrijving van art. 138 Sr voldoen en vertoeven op een erf dat bij een ander in gebruik is. Het hof heeft hieromtrent overwogen:
“(…) [eiser] c.s. bestrijden dat het terrein bij de Gemeente in gebruik was toen zij het kraakten. Zij miskennen echter dat, anders dan bij woningen, voor erven het simpele houden voldoende is. Het gaat bij een erf om de vraag of een ander dan de kraker daarover het bezit of houderschap uitoefent. Daaraan mogen geen te hoge eisen worden gesteld. Ook het bewaren voor gunstiger tijden is daarvoor voldoende. Dat het terrein in die zin in gebruik was, is in dit geval volkomen duidelijk nu de Gemeente Plot 1 geheel had afgerikt om te saneren en daarna te (laten) ontwikkelen. Een deel van Plot 1 is gekraakt en dus voldoen [eiser] c.s. aan de delictsomschrijving van artikel 138, zij vertoeven op een erf dat bij een ander in gebruik is. (…)”
Het middel klaagt dat het hof hiermee is uitgegaan van een verkeerde uitleg van het delictsbestanddeel “bij een ander in gebruik”: ten onrechte heeft het hof voor een besloten erf aan de woorden “bij een ander in gebruik” niet dezelfde uitleg gegeven als bij woningen, te weten dat feitelijk gebruik is vereist. Het enkele bezit of houderschap van een erf is volgens het middel niet voldoende.
3.3.2
De opvatting van het middel dat aan de woorden “bij een ander in gebruik” in art. 138 Sr ten aanzien van een besloten erf dezelfde betekenis toekomt als ten aanzien van een woning, is onjuist. De uitleg in de rechtspraak van ‘in gebruik’ als het ‘feitelijk in gebruik’ zijn van een woning houdt in het bijzonder verband met de beoogde bescherming van het huisrecht, waarvan bij een besloten erf geen sprake is. Het oordeel van het hof komt erop neer dat het erom gaat of een ander dan de kraker in feitelijke zin enigerlei bezit of houderschap over het erf uitoefent. Dat oordeel is juist. Het oordeel dat van zodanig gebruik sprake was, is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen hetgeen het hof heeft vastgesteld over door de gemeente getroffen voorbereidingen ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het terrein.
Het middel faalt dan ook.
3.4
De in de middelen 2 en 3 geformuleerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep tot vernietiging van het bestreden arrest leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
26 februari 2016.