ECLI:NL:HR:2007:BA4943
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Huisvredebreuk en de bescherming van het huisrecht volgens artikel 138 Sr
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van huisvredebreuk, zoals omschreven in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten van de zaak betroffen een incident op 6 december 2003, waarbij de verdachte samen met anderen wederrechtelijk een woning in Almelo binnendrong die in gebruik was bij twee benadeelde partijen. De verdediging stelde dat de benadeelde partijen onrechtmatig gebruik maakten van de woning, en dat dit zou betekenen dat er geen sprake kon zijn van 'wederrechtelijk' binnendringen in de zin van artikel 138 Sr.
De Hoge Raad oordeelde dat artikel 138 Sr het huisrecht van een ander beschermt, ongeacht of die bewoning rechtmatig is. De opvatting van de verdediging dat onrechtmatig gebruik door de benadeelde partijen zou uitsluiten dat er sprake was van wederrechtelijk binnendringen, werd verworpen. De Hoge Raad benadrukte dat het binnendringen in een woning in strijd met het objectieve recht moet zijn, en dat de bescherming van de huisvrede niet afhankelijk is van de rechtmatigheid van het gebruik door de benadeelde partij.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de verdachte bleef veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete. Dit arrest onderstreept de belangrijke juridische principes rondom huisvredebreuk en de bescherming van het huisrecht, en bevestigt de reikwijdte van artikel 138 Sr in het strafrecht.