Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De feiten
3.Het middel
enkele omstandigheiddat iemand een auto huurt en deze niet op tijd terugbrengt, niet voldoende is voor het aannemen van het zich wederrechtelijk toe-eigenen (vgl. HR 24 maart 2009 ECLI:NL:HR:2009:BH5189 en HR 13 mei 2011 ECLI:NL:HR:2011:BQ1987
NJ2011/276). Hetzelfde geldt voor het niet op tijd teruggeven van een geleasede auto (zie HR 30 juni 2015 ECLI:NL:HR:2015:1771 waarin is beslist dat het niet terugbrengen van een auto na afloop van de leaseovereenkomst nog niet betekent dat hij vanaf dat moment over de auto als ‘heer en meester’ is gaan beschikken).”
(plv-AG: moet zijn), zodat een uitgebleven toelichting van de zijde van de verdachte niet meer is dan de laatste schakel in de bewijsredenering die bijdraagt aan de overtuigingskracht van het reeds beschikbare bewijsmateriaal (…).”
4.Het juridisch kader
NJ1941/742 – sprake van een “veranderde houding ten opzichte van het voorwerp”. Van zo’n veranderde houding is zonder meer (ook) sprake als de verdachte het voertuig voor onbepaalde tijd aan een ander ter beschikking heeft gesteld [7] of, nog sterker, heeft verkocht. [8] Dan heeft hij met het voertuig immers handelingen verricht die typisch zijn voor, en alleen rechtmatig kunnen worden verricht door degene aan wie het voertuig daadwerkelijk toebehoort. Een verdachte die zich dit soort gedrag permitteert heeft zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over het voertuig van een ander. Dan gaat het niet alleen meer over wanprestatie, maar ook over strafbare verduistering.
NJ2003/622 acht de Hoge Raad de bewezenverklaarde verduistering van een niet op tijd teruggebrachte huurauto toereikend bewezen en begrijpelijk gemotiveerd omdat uit de bewijsmiddelen bleek dat:
is blijven gebruiken;
afsprakendoor de verdachte
nietzijn
nagekomen;
onbereikbaarbleek omdat zijn telefoon was afgesloten, aangetekende post door hem niet werd afgehaald en hij niet reageerde op ingesproken voice-mail berichten, zodat het voor het garagebedrijf onmogelijk, althans aanmerkelijk bemoeilijkt werd de auto weer terug te krijgen” (cursivering telkens van mij, plv-AG).
NJ2016/424. De Hoge Raad overweegt in dit arrest in rechtsoverweging 2.6.:
niet alleen(cursivering plv-AG) heeft vastgesteld dat de verdachte de auto na 31 juli 2013 tot zijn aanhouding op 15 oktober 2013 is blijven gebruiken,
maar ook(cursivering plv-AG) dat door aan de zijde van de verdachte gelegen omstandigheden de betaling van de factuur van 31 juli is gestorneerd, dat de verhuurder herhaaldelijk heeft geprobeerd met de verdachte in contact te komen, maar dat de verdachte niet-traceerbaar was, ook niet aan de hand van het door hem opgegeven adres.”
NJ2007/84 volgt dat wanneer de feitenrechter wel het een en ander heeft vastgesteld over uitgebleven betalingen en het niet reageren op aanmaningen, maar niets heeft vastgesteld over wat de verdachte met de leaseauto heeft gedaan, de bewijsvoering te kort schiet. In rechtsoverweging 4.3. is te lezen: