ECLI:NL:HR:2010:BL9110

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00413
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke toe-eigening en de rol van de vinder in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Flevoland', was in cassatie gegaan tegen de bewezenverklaring van wederrechtelijke toe-eigening van een identiteitskaart en een kentekenbewijs. De verdachte had deze documenten gevonden en gedurende enkele maanden onder zich gehouden. De verdediging stelde dat er geen sprake was van wederrechtelijke toe-eigening, omdat de verdachte de documenten niet kon teruggeven aan de rechtmatige eigenaren, aangezien hij hen niet kende en er geen aangifte was gedaan.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van wederrechtelijke toe-eigening niet onjuist was. Volgens de Hoge Raad is er sprake van wederrechtelijke toe-eigening wanneer iemand zonder recht als heer en meester over een goed beschikt dat aan een ander toebehoort. De Hoge Raad bevestigde dat de verdachte de documenten gedurende een aanzienlijke periode onder zich had gehouden, wat voldoende was om te concluderen dat hij deze wederrechtelijk had toegeëigend. De argumenten van de verdediging werden verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting.

De uitspraak benadrukt de juridische betekenis van het begrip 'zich wederrechtelijk toe-eigenen' zoals vastgelegd in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van wederrechtelijke toe-eigening in het strafrecht, vooral in gevallen waarin goederen worden gevonden en de eigenaar onbekend is.

Uitspraak

29 juni 2010
Strafkamer
Nr. 09/00413
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 22 januari 2009, nummer 21/004374-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Almere-Binnen" te Almere.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit, tot terugwijzing van de zaak teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde wederrechtelijke toe-eigening niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
2.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is onder feit 2 bewezenverklaard dat de verdachte:
"hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 juli 2007 te Utrecht, opzettelijk een identiteitskaart op naam van [betrokkene 1], nummer [001] en een kentekenbewijs op naam van [betrokkene 2], afgegeven voor kenteken [AA-00-BB], toebehorende aan die [betrokkene 1] en die [betrokkene 2], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op maandag 23 juli 2007 gingen vier politiemensen naar de woning [a-straat 1] te [plaats]. Tijdens de doorzoeking werden de hierna genoemde voorwerpen aangetroffen. Op de koffietafel in de woonkamer werd een verblijfsdocument o.n.v. [betrokkene 3] nr. [002] aangetroffen. Op een TV meubeltje langs de wand werd een replica pistool merk Walther (een zogenaamd balletjespistool) en 1 vol doosje munitie, 50 stuks patronen type 7.65 aangetroffen. Op een lage kast, links van de deur werd een Hongaarse ID kaart o.n.v. [betrokkene 1] aangetroffen. Op het bureau werd een papier over Turkse overschrijving en een kentekenbewijs o.n.v. [betrokkene 2], voor een Peugeot voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Het betreffende voertuig stond, blijkens controle bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer, nog steeds op naam van [betrokkene 2]."
b. kopieën van foto's die tijdens het verhoor van verdachte zijn getoond, voor zover inhoudende:
"Verblijfsdocument [002]
[betrokkene 3]
[betrokkene 3]
Republic of Hungary [001]
Identitycard
[betrokkene 1]."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat ik op 23 juli 2007 in mijn woning in [plaats] een op een echt vuurwapen gelijkend speelgoedpistool in mijn bezit heb gehad. Ook had ik op die datum patronen voor een vuurwapen in mijn huis.
De ID-kaart van de Hongaarse vrouw heb ik gevonden in Alkmaar. Ik had deze pas een paar maanden in huis. Het kentekenbewijs op naam van [betrokkene 2] heb ik gevonden bij een telefooncel aan de Amsterdamsestraatweg in Utrecht. Ik had het kentekenbewijs al een paar maanden in huis."
2.2.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende aangevoerd:
"Cliënt heeft het identiteitsdocument van [betrokkene 1] gevonden in Alkmaar. Cliënt kent die vrouw niet en het adres staat niet op de ID-kaart, zodat hij die niet terug kon geven. Het was zijn bedoeling de kaart bij de politie langs te brengen, maar was dat vergeten. De verdediging is van mening dat er onder deze omstandigheden geen sprake is van wederrechtelijke toeëigening. Er ontbreekt een aangifte. Ik verzoek u derhalve cliënt van dit onderdeel vrij te spreken.
Het kentekenbewijs van [betrokkene 2] heeft cliënt gevonden. Vanwege drukte is cliënt er niet aan toe gekomen dat aan de eigenaar terug te geven. Er ontbreekt een aangifte. De verdediging is van mening dat ook voor dit onderdeel onvoldoende bewijs is van wederrechtelijke toe-eigening, zodat ook hiervoor vrijspraak dient te volgen."
2.3. In de bewezenverklaarde tenlastelegging is het begrip 'zich wederrechtelijk toe-eigenen' gebezigd in de betekenis die daaraan in art. 321 Sr toekomt. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. HR 24 oktober 1989, NJ 1990, 256).
2.4. In aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte de door hem gevonden identiteitskaart en het door hem gevonden kentekenbewijs gedurende een paar maanden onder zich heeft gehouden, geeft 's Hofs oordeel dat de verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over die aan een ander toebehorende documenten heeft beschikt en aldus deze documenten zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel behoefde - ook in het licht van hetgeen door de raadsvrouwe is aangevoerd - geen nadere motivering.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 29 juni 2010.