ECLI:NL:HR:2008:BF0199

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01721/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wederrechtelijke toe-eigening van gehuurde auto na verlenging huurperiode

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1955, had een auto gehuurd van [E] B.V. en na afloop van de overeengekomen huurperiode telefonisch met de verhuurder afgesproken dat zij de auto nog langer mocht gebruiken. De verdachte heeft de auto op 6 april 2004 zelf geretourneerd. De vraag was of de verdachte zich de auto wederrechtelijk had toegeëigend, zoals door het Hof was vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van wederrechtelijke toe-eigening onvoldoende was onderbouwd, omdat uit de bewijsmiddelen bleek dat er een verlenging van de huur was overeengekomen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de wederrechtelijke toe-eigening, de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling in hoger beroep. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat andere onderdelen van de uitspraak van het Hof in stand blijven.

Uitspraak

18 november 2008
Strafkamer
nr. S 01721/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 12 februari 2007, nummer 21/007147-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde, de strafoplegging, de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [E] B.V. en de desbetreffende schadevergoedingsmaatregel, de zaak zal terugwijzen, opdat de zaak in zoverre in hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel komt op tegen de bewezenverklaring onder 4 en bevat onder meer de klacht dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte zich de auto wederrechtelijk heeft toegeëigend.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"zij omstreeks 3 februari 2004 tot en met 6 april 2004 te Hilversum, althans in Nederland, opzettelijk een auto (merk Opel, type Astra) toebehorende aan [E] BV, welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten uit hoofde van een huurovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt in het bijzonder op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudend als verklaring van [getuige 5]:
"Ik doe aangifte van oplichting namens [E] BV te [vestigingsplaats]. Ik ben als after sales manager werkzaam bij het garagebedrijf [E] BV gevestigd te [vestigingsplaats]. Op 3 februari 2004 verscheen er een klant in de garage. Het was een dame. Later bleek dat deze klant de naam [verdachte] had opgegeven. Deze klant bood een Opel Omega met het kenteken [AA-00-BB] ter reparatie aan. In afwachting van de reparatie vroeg deze klant ons een vervangende auto ter beschikking te stellen. Dat was geen probleem. Wij boden deze mevrouw een huurauto aan. De klant kon zich in de huurovereenkomst vinden en tekende een contract. Nadat de klant de zaak met de huurauto had verlaten, werd er een diagnose gesteld op de auto van de klant. Nadat de diagnose gesteld was, werd er telefonisch contact opgenomen met deze klant. Wij hebben haar toen verteld dat het absoluut niet rendabel was om die auto te repareren. De klant deelde mede dat de auto niet gerepareerd hoefde te worden en vroeg ons of zij de huurauto 14 dagen kon gebruiken. Daarin werd toegestemd.
Na 14 dagen nam deze klant telefonisch contact op met ons bedrijf en vroeg ons de huurauto nog langer ter beschikking te stellen. Dat was geen probleem maar haar werd wel gevraagd om een voorschot van € 750,-- over te maken op onze rekening. Dat was volgens die klant geen probleem en er zou geld overgemaakt worden.
Het was vrij snel duidelijk dat deze klant geen geld had overgemaakt en hierop gingen wij actie ondernemen. Er werd door mij op diverse manieren contact opgenomen met deze klant. Haar mobiele telefoon werd ingesproken en ik stuurde haar diverse brieven. Een van deze brieven hebben wij zelfs zelf in de brievenbus gedeponeerd op het adres [b-straat 1] te [plaats C]. Dit was het adres waarop die klant had opgegeven te verblijven.
De strekking van die brieven was dat er gewoon betaald zou moeten gaan worden.
Uiteindelijk nam deze klant op 6 april telefonisch contact op met ons bedrijf. Met de klant werd de afspraak gemaakt dat zij op 6 april 2004 voor 17:00 uur de huurauto zou komen terugbrengen en de rekening voldoen. De uiteindelijke rekening voor deze klant bedroeg € 2.116,36.
Op 6 april 2004 omstreeks 16:30 verscheen deze klant alleen in ons bedrijf. Het was snel duidelijk dat ze geen geld bij zich had. De klant vertelde mij dat ze op 7 april zou komen betalen. Het was haar niet gelukt om het geld van de spaarrekening over te maken. Als of namens de benadeelde partij wil ik de ontstane schade in het kader van een eventueel strafproces verhalen op de verdachte."
b. een factuur van [E] BV van 2 april 2004, betreffende de verhuur van een Opel Astra, kenteken [00-CC-DD], aan [verdachte], p/a [b-straat 1], [postcode] te [plaats C].
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudend als verklaring van de verdachte:
"U vraagt mij naar autobedrijf [E].
[E] heeft mijn auto, een Opel Omega op het terrein staan. U noemt mij de reparatie en het huurbedrag van de auto bij [E]. Dat is ruim € 2.000.--. Het huurbedrag is het bedrag dat wij moeten betalen voor het huren van een rode Opel. U zegt mij dat het een Opel Astra Station was. Dit kan kloppen ja."
3.4. De bestreden uitspraak bevat voorts de volgende nadere bewijsoverweging:
"Ten aanzien van feit 4 overweegt het hof dat verdachte bij garagebedrijf [E] BV als haar adres heeft opgegeven [b-straat 1] te [plaats C], terwijl uit het dossier blijkt dat verdachte toen feitelijk verbleef op bungalowpark [F] te [plaats C]. Mede hierop en op het feit dat zij blijkens de aangifte vanaf circa 17 februari 2004 tot 6 april 2004 voor dit bedrijf ook telefonisch onbereikbaar bleek, terwijl zij in gebreke was en bleef de huurtermijnen te voldoen, grondt het hof het oordeel dat verdachte zich de auto die zij anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk heeft toegeëigend."
3.5. In aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte na afloop van de op 3 februari 2004 overeengekomen huurperiode van veertien dagen, telefonisch met de verhuurder van de auto is overeen gekomen dat zij de auto nog langer als huurder ter beschikking mocht houden, alsmede dat de verdachte de door haar gehuurde auto zelf bij de verhuurder heeft geretourneerd op 6 april 2004, is de bewezenverklaring, voor zover inhoudend dat de verdachte zich de auto wederrechtelijk heeft toegeëigend onvoldoende met redenen omkleed.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [E] B.V., de ten behoeve van deze opgelegde betalingsverplichting en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 18 november 2008.