Conclusie
Inleiding
Het eerste middel: uitleg van de tenlastelegging en grondslagverlating
NJ2012/414 was aan de verdachte tenlastegelegd dat hij zich op verschillende tijdstippen in de periode van 31 mei 2005 tot en met 3 juni 2005 schuldig had gemaakt aan primair diefstal in vereniging, subsidiair medeplegen van oplichting en meer subsidiair medeplegen van verduistering van rolsteigers. Het hof had de verdachte vervolgens voor zowel het subsidiair tenlastegelegde als het meer subsidiair tenlastegelegde veroordeeld door bewezen te verklaren dat de verdachte op 31 mei 2005 zich had schuldig gemaakt aan medeplegen van verduistering van twee rolsteigers en op 3 juni 2005 ter zake van twee andere rolsteigers aan medeplegen van oplichting. De Hoge Raad oordeelde dat de daarin besloten liggende, aan de feitenrechter voorbehouden, uitleg van de tenlastelegging van het hof niet onverenigbaar was met de bewoordingen ervan en dat het hof met de bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging niet had verlaten.
NJ2016/436. Primair werd tenlastegelegd dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht door met kracht een fles in zijn gezicht te duwen en/of door met kracht een fles op het achterhoofd van het slachtoffer kapot te slaan. Subsidiair werd hem verweten dat hij zich had schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling waarbij deze gedragingen op dezelfde ‘en/of wijze’ werden omschreven. Het hof kwam tot een bewezenverklaring van zware mishandeling door de fles in het gezicht van het slachtoffer te duwen (het primair tenlastegelegde) en van een poging tot zware mishandeling door de fles op diens achterhoofd kapot te slaan (het subsidiair tenlastegelegde). Deze (aan de feitenrechter voorbehouden) uitleg van de tenlastelegging, achtte de Hoge Raad niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging. Ook hier leverde de bewezenverklaring geen grondslagverlating op.
Het tweede middel: beroep op noodweer en noodweerexces
Strafbaarheid
bewijsmiddel 3gebruikte verklaring van de verdachte houdt in dat hij bij een vriend op bezoek was toen zijn drugsdealer [betrokkene 2] daar verscheen. Aan hem was de verdachte nog geld verschuldigd. Deze man, die het hof omschrijft als ‘de man met het baardje’, was in het gezelschap van twee Antilliaanse jongens. [betrokkene 2] en een van de Antilliaanse jongens waren “nogal agressief”. De drie mannen werden door de vriend en diens vriendin uit de woning gezet. De verdachte kreeg daarna een telefoontje van [betrokkene 2] dat hij moest betalen. De verdachte zei daarop tegen [betrokkene 2] dat hij de Antilliaanse jongen die eerder rustig was gebleven moest sturen en dat de verdachte hem zou betalen. Voor de zekerheid had de verdachte aan een kennis gevraagd om mee te lopen, maar deze wilde dat niet. In plaats daarvan nam de verdachte een revolver, die hij kreeg, mee naar de afgesproken ontmoetingsplaats. Dat deed hij omdat [betrokkene 2] en de twee Antillianen even daarvoor bij zijn vriend binnen waren gestormd en de verdachte deze mannen niet vertrouwde. Buiten heeft de verdachte in eerste instantie gesproken met de “rustige Antilliaanse jongen”. Tijdens dat gesprek stak de verdachte de revolver aan de voorzijde in de band van zijn broek. De jongen keek steeds naar beneden op zijn gsm en ook een paar keer achterom. De verdachte vertrouwde het niet en zag op een gegeven moment dat [betrokkene 2] aan kwam stormen en dat achter hem nog een tweede ‘Antilliaan’ liep. De verdachte heeft toen het vuurwapen gepakt, is achteruit gestapt en heeft tweemaal geschoten. Tot zover de verklaring van de verdachte.
bewijsmiddel 2) houdt in aanvulling op het voorgaande in dat de verdachte naar de tegenover de woning van de vriend gelegen ontmoetingsplaats toeloopt met de revolver in zijn rechterhand, die hij naar beneden houdt. De verdachte brengt zijn rechterarm waarin hij het vuurwapen vastheeft omhoog waardoor het vuurwapen wijst in de richting van de Antilliaanse man die onder in beeld verschijnt. De verdachte en de Antilliaanse man gaan met elkaar in gesprek, waarbij de verdachte de Antilliaanse man een aantal keer aanraakt. De Antilliaanse man blijft gedurende het gesprek met zijn armen over elkaar staan en probeert een ‘relaxte’ indruk uit te stralen. Gedurende de eerste seconden van het gesprek houdt de verdachte het vuurwapen in zijn rechterhand vast en laat hij zijn arm langs zijn lichaam hangen. Daarna verbergt hij het vuurwapen achter zijn broeksband. Tijdens het gesprek kijkt de Antilliaanse man een aantal keren achterom alsof er achter hem iets gebeurt. De verdachte krijgt in de gaten dat er iets achter de Antilliaanse man gebeurt. De Antilliaanse man draait zich om in de richting van de man met het baardje die in beeld verschijnt. De Antilliaanse man probeert de man met het baardje weg te duwen, maar dit lukt niet goed omdat de man met het baardje terugduwt. De Antilliaanse man en de man met het baardje duwen een aantal seconden wat tegen elkaar, waarbij de Antilliaanse man lijkt te proberen te voorkomen dat de man met het baardje bij de verdachte geraakt, aldus nog steeds het proces-verbaal van bevindingen met beschrijving van de camerabeelden. De verdachte loopt achteruit en pakt zijn vuurwapen met zijn rechterhand van onder zijn T-shirt. Hij richt zijn vuurwapen op de Antilliaan en de man met het baardje. De Antilliaan en de andere persoon krijgen de situatie door en zien dat de verdachte een vuurwapen in zijn hand heeft en dit op hen richt. De Antilliaan en de man met het baardje rennen van de verdachte weg in de richting van de Berkenstraat. De Antilliaan lijkt op de stoep te blijven en rent weg verder de Cypresstraat in. De andere persoon rent de openbare weg van de Cypresstraat op en lijkt deze straat schuin over te steken, ook verder de Cypresstraat in. De verdachte blijft zijn wapen richten op de personen terwijl hij achteruit loopt. De verdachte zet een aantal passen naar voren in de richting van de wegrennende personen en dan komen er vonken uit het vuurwapen van de verdachte. De verdachte wijst op dat moment met zijn wapen in de richting waarheen de man met het baardje is weggerend.
bewijsmiddel 6heeft het hof een proces-verbaal gebruikt van een verbalisant die aan de hand van fotografische opnamen en bewegende beelden van het schietincident een afzonderlijk onderzoek heeft ingesteld naar de afstand van de verdachte ten opzichte van de twee mannen op het moment dat de verdachte in de richting van de twee mannen keek en het vuurwapen in zijn handen vasthield, door deze afstand te meten aan de aldaar gelegen stoeptegels van 30 cm lang en breed. De afstand tussen de verdachte en de twee mannen is dan 3,3 meter (ik begrijp ten opzichte van de Antilliaanse man, A-G) respectievelijk 4,5 meter (ik begrijp ten opzichte van de man met het baardje, A-G). [13] Nadat het wapen op hen wordt gericht, rennen de twee mannen weg in de richting van de Berkenstraat. De verdachte wijst met het wapen in de weglooprichting van de man met het baardje. Het wapen beweegt mee en wijst in de richting waar de man met het baardje naartoe rent. De afstand tussen hen bedraagt op het moment dat de man met het baardje uit het beeld verdwijnt minimaal 7,5 meter. Er komen tweemaal kortstondig na elkaar vuurvonken uit de loop van het vuurwapen dat de verdachte vasthoudt.