2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroepbepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Daartoe heeft hij - op de gronden als vervat in zijn pleitnota - aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de toercaravan van verdachte alsook een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte zelf en zijn vriendin, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft geschoten ter noodzakelijke verdediging van de caravan. De verdachte heeft immers verklaard dat hij het pistool heeft gepakt met het oog op de bescherming van zichzelf en zijn vriendin [betrokkene 1].
Voor wat betreft het verweer dat de verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf en zijn vriendin overweegt het hof het navolgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van het navolgende.
- [Slachtoffer] is in de bewuste nacht in beschonken toestand naar de caravan van verdachte en zijn vriendin [betrokkene 1] gegaan en heeft geroepen dat de verdachte naar buiten moest komen en dat de schuld betaald moest worden.
- Door [slachtoffer] is daarbij op de caravan gebonsd en aan de deur getrokken.
- De ramen van de caravan waren dicht en de deur was afgesloten en niet van buiten af te openen. Dat, zoals door de verdediging is aangevoerd, de caravandeur op vrij eenvoudige wijze van buitenaf te openen zou zijn geweest, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden, temeer niet nu, ondanks dat door [slachtoffer] aan de deur werd getrokken, deze gesloten bleef.
- Door [slachtoffer] is op enig moment een dakpan door de ruit gegooid.
- Vervolgens is [slachtoffer] weer naar de deur van de caravan gelopen; hij bleef roepen dat verdachte naar buiten moest komen.
- De verdachte heeft een pistool gepakt en doorgeladen, een ogenblik gewacht, de deur van de caravan van het slot gedaan en geopend en vrijwel onmiddellijk meerdere malen geschoten.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is weliswaar sprake geweest van agressief gedrag van de zijde van [slachtoffer], doch niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte en/of zijn vriendin, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was.
Dat verdachte [slachtoffer] zou hebben horen roepen "Ik heb 'm scherp", waarbij verdachte, gelet op zijn kort na het fatale schietincident afgelegde verklaring meende dat daarmee een mes werd bedoeld, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het beroep op noodweer.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep voorts bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van een situatie van noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt ook dit verweer nu, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie."