ECLI:NL:HR:2011:BT6372

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00940
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op noodweer(exces) in fatale schietincident

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1969 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid-West', was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk doden van [slachtoffer] op 9 augustus 2008 te Grave. De verdachte had tijdens een confrontatie met [slachtoffer], die in beschonken toestand naar de caravan van de verdachte en zijn vriendin kwam, geschoten. De verdediging stelde dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het Hof verwierp dit verweer. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, aangezien de deur van de caravan gesloten was en de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich in een noodweersituatie bevond. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het beroep op noodweer en noodweerexces niet kon slagen. Wel werd geoordeeld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde straf van acht jaren naar zeven jaren en zes maanden. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de uitleg van noodweer en de toepassing van de redelijke termijn in strafzaken.

Uitspraak

20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/00940
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 februari 2010, nummer 20/001971-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot een verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het beroep op noodweer(exces) onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 9 augustus 2008 te Grave opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet, met een vuurwapen schoten op [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Mijn vriendin [betrokkene 1] en ik [sliepen] in de nacht van 8 op 9 augustus 2008 in onze toercaravan aan de [a-straat 1] in Grave. [...]
Wij werden wakker van het geschreeuw van [slachtoffer]. Dat geschreeuw stopte even, waarna wij weer wilden gaan slapen, maar vervolgens hoorde ik dat hij op mijn plaats kwam en op mijn caravan begon te bonken. [...] Hij [gooide] het raam van onze caravan [in] [...]. En toen is het gebeurd. Ik heb een pistool gepakt, de deur opengedaan en geschoten.
[...]
De caravandeur had ik afgesloten, met de hendel naar boven. Vanaf de buitenkant kon je daardoor dus niet in de caravan komen. Dat deed ik 's nachts altijd en ook die bewuste nacht voordat ik ging slapen. De ramen waren dicht en de gordijnen waren gesloten. Wij werden die nacht omstreeks 03.50 uur wakker van geschreeuw. In eerste instantie waren we daar niet zo van onder de indruk, het gebeurde immers wel vaker. Daarna hoorde ik echter een poortje opengaan en het geschreeuw dichterbij komen. Ik hoorde dat het [slachtoffer] was. Hij riep dat ik eruit moest komen en zijn schulden moest betalen. Het was voor mij duidelijk dat hij daarbij op mij doelde en niet op [betrokkene 1]. Hij begon flink op onze caravan te bonzen en riep: 'Jij betaalt mijn schulden' en 'Kom eruit'. Hij heeft tegen het raam, de zijkant en ook de deur van de caravan gebonsd. [...] Ik kon horen waar hij was. [...] Ik ben toen uit bed opgestaan en heb een keer 'Flikker op' naar hem teruggeroepen. [...] Er is vervolgens een dakpan door de plexiglazen ruit van onze caravan gegooid. [...] Het was [slachtoffer], dat wist ik zeker. Iemand anders heb ik niet gehoord. [...] Ik had mij [...] aangekleed [...]. Toen de dakpan naar binnen was gegooid, heb ik tegen mijn vriendin gezegd dat zij zich ook moest aankleden. [...] Ik weet nog [...] dat ik het pistool heb gepakt. Het pistool lag in de toiletruimte boven de spiegel in een plastic zakje. Daar had ik het zelf neergelegd. Ik wist dat het wapen voorzien was van kogels. Ik heb de slede naar achter getrokken. [...] Hij was nog steeds aan het schreeuwen. Ik heb heel even staan luisteren.
[...] Ik heb hem [...] niet [...] gewaarschuwd. [...] Hij was nog steeds in de buurt van de caravan, dat kon ik namelijk horen door het bonzen op de caravan en het geschreeuw. [...] Ik weet nog wel dat ik de deur open heb gedaan. [...] Ik heb de hendel van de deur naar beneden gedaan om de deur te openen. Door de hendel naar beneden te duwen, haal je ook het slot van de deur. [...] [Slachtoffer] stond toen bij de deur. [...]
Ik zag [hem] bij de deur staan. Ik heb naar hem gekeken. Het was weliswaar donker, maar de lantaarns schenen wel. Ik zag [slachtoffer] staan en ik heb vrijwel direct geschoten. [...] Ik heb mijn wapen [...] naar buiten gericht. Ik zag hem wel staan. Ik had een wapen in mijn hand. Ik heb met gestrekte arm naar voren geschoten. [...]
Mij wordt gevraagd of ik kon horen dat hij alcohol had gedronken. Dat was zeker te horen. Hij was aangeschoten. [...]
Het is [...] waar dat hij aan de deur heeft getrokken en dat het hem niet is gelukt de deur te openen."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"In de nacht van 8 op 9 augustus 2008 lag ik met mijn vriendin (hof: [betrokkene 1]) te slapen in mijn caravan op het perceel [a-straat 1] te Grave. [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) is naar mijn caravan gekomen en heeft naar mij staan schreeuwen. Hij heeft ook op mijn caravan gebonsd. Daarna heeft hij met een dakpan op de ruit van de caravan geslagen. Deze ruit is stukgegaan. Ik heb het pistool gepakt en doorgeladen. Ik heb de haan nog teruggedaan. Enige tijd daarna heb ik de deur van mijn caravan van het slot gedaan, geopend en vrijwel direct op [slachtoffer] geschoten."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Vraag: Wanneer heb jij het wapen gepakt?
Antwoord: [Dat] heb ik gepakt op het moment dat [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) die dakpan naar binnen had gegooid.
Vraag: Waar lag dat wapen?
Antwoord: In de caravan. Boven bij de spiegel, bij het wasbakje. [...]
Vraag: Hoe heb je geschoten?
Antwoord: Ik heb gewoon zo gedaan. Van paf paf.
Noot verbalisant: Verdachte maakt met zijn rechterhand en rechterarm een beweging alsof hij een pistool vast heeft en richt deze naar voren. [...]
Vraag: Wat heb je gedaan nadat je geschoten had?
Antwoord: Ik heb vlug de deur dicht gedaan en ben terug naar binnen gegaan. [...]
Vraag: Waar stond jij toen jij schoot?
Antwoord: Ik stond in de deuropening, in de caravan.
d. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik schoot toen [slachtoffer] vlakbij de deur van de caravan stond. Ik deed de deur open, toen zag ik [slachtoffer] en toen heb ik geschoten."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"[Verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) en ik zijn gaan slapen. Op een gegeven moment werd ik wakker van geschreeuw buiten. Ik hoorde [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) zingen, even later begon hij te schreeuwen. [...] Vlak nadat ik wakker was geworden, hoorde ik het poortje van onze standplaats opengaan [...].
Ik hoorde [slachtoffer] schreeuwen, het geluid kwam dichterbij. [...] Ik hoorde dat [slachtoffer] tegen onze caravan begon te schoppen of slaan. [Verdachte] en ik lagen nog steeds in bed. Ik hoorde dat hij op de deur begon te rammen en volgens mij trok hij aan de deur van onze caravan. Ik hoorde dat bij steeds hetzelfde bleef schreeuwen. Op het moment dat [slachtoffer] aan de deur begon te trekken, is [verdachte] uit bed gegaan en heeft zich aangekleed. [...] Ik hoorde dat [verdachte] riep: 'Ga nou eens weg.' [...] Ik hoorde dat [slachtoffer] bleef schreeuwen en op de deur bleef rammen. Ik hoorde plotseling een hoop kabaal en zag dat er iets door het raam aan de voorkant van de caravan naar binnen werd gegooid. Het rolgordijn van dit raam zat dicht. Ik zag iets naar binnen komen vliegen. [...] [Verdachte] (zei) tegen mij dat ik me aan moest kleden. [verdachte] klonk geschrokken en volgens mij was hij ook boos. [...] Ik heb me aangekleed en ben teruggelopen naar het bed aan de andere kant van de caravan. [...] Toen ik terugliep naar het bed zag ik dat [verdachte] een wapen in zijn hand had. [...] Ik zat alweer op bed toen ik zag dat [verdachte] de deur van de caravan openmaakte. Zoals ik me nu herinner, hoorde ik [slachtoffer] constant schreeuwen. [...] Op het moment dat [verdachte] de deur openmaakte, hoorde ik schoten."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik hoorde dat [verdachte] de deur openmaakte.
Vraag: Waar was [slachtoffer] op dat moment?
Antwoord: Volgens mij stond hij voor de deur van onze caravan. Ik hoorde hem nog steeds op de caravan bonken bij de deur.
Vraag: Hoe lang na het openen van de deur hoorde jij het eerste schot?
Antwoord: Het ging vrij snel. [Verdachte] heeft niets gezegd."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"[Verdachte] woonde op de [a-straat 1] te Grave.
[Vannacht] (het hof begrijpt: op 9 augustus 2008) werd [ik] [...] door [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) wakker gemaakt. [...]
Ik ben naar buiten gelopen richting de wagen [...] op nummer [001]. [...]
Pa (het hof begrijpt: zijn vader [slachtoffer]) is naar de deur (het hof begrijpt: van de caravan van de verdachte) gelopen en heeft daar op gebonkt.
Daarna is hij teruggelopen naar de voorkant van toercaravan en heeft toen op het raam geslagen en gebonkt. Daarna heeft hij de dakpan gepakt en daarmee op het raam geslagen. [...]
Daarna heb ik gezien dat mijn vader weer naar de deur liep. Ik zag en hoorde hem weer tegen de deur van de caravan bonken met zijn handen. Ik hoorde mijn vader roepen "Kom eruit" of zoiets, of "Kom naar buiten".
Ik stond tussen 2 pilaren waartussen een hekwerk zit. Ik kreeg de poort die tussen de pilaren zit niet open. Ik ben toen een stukje doorgelopen en wilde over het hekwerk heen klimmen om mijn vader terug te halen. Op de een of andere manier lukte het mij niet om over het hekwerk te klimmen. Toen gebeurde het eigenlijk.
Ik maakte aanstalten om terug te lopen naar het poortje dat ik eerder niet open kreeg. Ik hoorde een knal en zag uit mijn linkerooghoek een flits. [...] Ik draaide me direct weer richting de toercaravan en ik zag de lichtflitsen en hoorde de knallen. [...] Ik heb nog buiten het hekwerk aan mijn vader gevraagd: "Ben je geraakt". Ik hoorde dat hij "ja" zei. Ik zag dat mijn vader achterover viel."
h. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Het slachtoffer [slachtoffer] [...] lag op een brancard in de traumakamer van het Radboud ziekenhuis [in Nijmegen]. [...]
Mij werd medegedeeld door trauma-arts J. Pompe dat hij op 9 augustus 2008 te 05.38 uur de dood van het slachtoffer had geconstateerd."
i. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb [...] mij opgesteld voor de toercaravan waaruit verdachte was gekomen en heb de plaats delict beveiligd. Nabij de toercaravan zag ik een viertal hulzen op de bestrating liggen."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Op 9 augustus 2008 [...] werd ik plotseling wakker van geschreeuw. [...] Ik hoorde roepen: "Doe dan ... Kom dan". Het ging over geld [...] Hierna hoorde ik knallen. Het waren een stuk of vier knallen. Deze knallen gingen snel achter elkaar."
k. een rapport van dr. B. Kubat, patholoog-anatoom, van 20 augustus 2008, voor zover inhoudende:
"Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is het navolgende gebleken:
1. In totaal 6 huidperforaties (schotletsel) met omgevende bloeduitstortingen:
- 2 doorschoten door de linkerbovenarm/elleboog.
- Inschot rechts op de borst, op circa 133 cm vanaf de voetzoolrand en circa 7 cm van de middellijn, afmetingen huidperforatie circa 0,7 x 0,5cm (inschot), in het kader van het schotkanaal perforatie van de 5e tussenribruimte rechts, doorschot door het hartzakje/middenrif en de rechterhartkamer, door de linkerleverkwab en schamping van de maag, met een grijs projectiel in de weke delen aangrenzend aan de maag (kogel 1 - overhandigd aan de politie); schotkanaal verlopend naar links, voetwaarts en rugwaarts.
- Inschot links op de borst, op circa 121 cm vanaf de voetzoolrand en circa 13 cm van de middellijn, ronde huidperforatie met een diameter van circa 1 cm (inschot) met in het kader van het schotkanaal perforatie van de 7e tussenribruimte, het middenrif, doorschot van de linkerbocht van de dikke darm met een geelmetalen projectiel in de vetweefsels van de linkernierloge (kogel 2 - overhandigd aan de politie); schotkanaal verlopend naar rechts voetwaarts en minimaal rugwaarts.
2. 50 ml bloed en stolsels in de rechterborstholte, 150 ml bloed en stolsels in de linkerborstholte, 300 ml bloed en stolsels in de buikholte en 250 ml bloed en stolsel in het hartzakje.
3. Iets bleke organen, relatief weinig lijkvlekken en een verminderde hoeveelheid bloed in de bloedsomloop.
[...]
Interpretatie.
[...]
Bij de sectie waren er tekenen van uitwendig, mechanisch, perforerend geweld - schotletsels (1). De letsels aan de romp waren ernstig en hebben geleid tot ernstig bloedverlies (2, 3). De doorschot door de rechterhartkamer heeft geleid tot bloedophoping in het hartzakje (1, 2). Deze bloedophoping was dusdanig dat het geleid heeft tot een ernstige belemmering van de bewegingsmogelijkheid van het hart en zodoende tot hartstilstand en de dood (harttamponade).
[...]
Conclusie
Het overlijden wordt volledig verklaard door de belemmering van de hartactie (harttamponade) ontstaan ten gevolge van een doorschot door de rechterhartkamer."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroepbepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Daartoe heeft hij - op de gronden als vervat in zijn pleitnota - aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de toercaravan van verdachte alsook een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte zelf en zijn vriendin, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft geschoten ter noodzakelijke verdediging van de caravan. De verdachte heeft immers verklaard dat hij het pistool heeft gepakt met het oog op de bescherming van zichzelf en zijn vriendin [betrokkene 1].
Voor wat betreft het verweer dat de verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf en zijn vriendin overweegt het hof het navolgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van het navolgende.
- [Slachtoffer] is in de bewuste nacht in beschonken toestand naar de caravan van verdachte en zijn vriendin [betrokkene 1] gegaan en heeft geroepen dat de verdachte naar buiten moest komen en dat de schuld betaald moest worden.
- Door [slachtoffer] is daarbij op de caravan gebonsd en aan de deur getrokken.
- De ramen van de caravan waren dicht en de deur was afgesloten en niet van buiten af te openen. Dat, zoals door de verdediging is aangevoerd, de caravandeur op vrij eenvoudige wijze van buitenaf te openen zou zijn geweest, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden, temeer niet nu, ondanks dat door [slachtoffer] aan de deur werd getrokken, deze gesloten bleef.
- Door [slachtoffer] is op enig moment een dakpan door de ruit gegooid.
- Vervolgens is [slachtoffer] weer naar de deur van de caravan gelopen; hij bleef roepen dat verdachte naar buiten moest komen.
- De verdachte heeft een pistool gepakt en doorgeladen, een ogenblik gewacht, de deur van de caravan van het slot gedaan en geopend en vrijwel onmiddellijk meerdere malen geschoten.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is weliswaar sprake geweest van agressief gedrag van de zijde van [slachtoffer], doch niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte en/of zijn vriendin, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was.
Dat verdachte [slachtoffer] zou hebben horen roepen "Ik heb 'm scherp", waarbij verdachte, gelet op zijn kort na het fatale schietincident afgelegde verklaring meende dat daarmee een mes werd bedoeld, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het beroep op noodweer.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep voorts bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van een situatie van noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt ook dit verweer nu, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie."
2.4. Uit de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer, zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven, volgt dat het Hof op grond van zijn vaststellingen heeft geoordeeld dat weliswaar sprake is geweest van agressief gedrag van de zijde van [slachtoffer], maar dat niet aannemelijk is geworden "dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte en/of zijn vriendin, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was".
Voor zover het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat zich geen onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding heeft voorgedaan, in het licht van zijn vaststellingen onbegrijpelijk is, faalt het eveneens. Met de hiervoor aangehaalde overweging heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat in de gegeven omstandigheden geen onmiddellijk gevaar dreigde voor de verdachte en/of zijn vriendin. In het licht van de vaststellingen van het Hof dat de ramen en de deur van de caravan dicht waren en dat [slachtoffer] door te trekken die deur niet open had gekregen, is dat oordeel niet onbegrijpelijk.
Voor zover het middel klaagt dat onvoldoende duidelijk is of het Hof de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het beroep op noodweerexces ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk heeft geacht, dan wel die feiten en omstandigheden naar het oordeel van het Hof het beroep op noodweerexces niet rechtvaardigen, stuit het af op 's Hofs vaststelling inzake de afwezigheid van een noodweersituatie.
2.5. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en dat dit dient te leiden tot strafvermindering.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde straf van acht jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 december 2011.